het geheim van dien harden stiel. Hoeveel jaren, hoeveel eeuwen heeft deze schilder noodig gehad om een doek te borstelen? Ontegenzeggelijk, dit alles is het resultaat van een geduldigen arbeid, van een langen methodischen leertijd. Deze stof is lang in den oven gebleven. De klei is vuur geworden.
Le Fauconnier is de schilder. Hij schildert en heeft geen andere bekommernissen. Hij kritikeert niet noch verbetert. Hij verheerlijkt niet, noch breekt af. Indien hij grijnst, is het omdat de natuur wreeden spot heeft. Indien hij ernstig is, is het omdat de mensch ernstig is en de wreedheid zelfs een illusie. De innerlijke wereld weerkaatst niet in een spiegel. Hare actie houdt op op het oogenblik zelf dat zij hem doordringt. Bij Le Fauconnier treedt de ziel in de stof en vervolgt er geheimzinnige gedaantewisselingen. De mensch en de stof. Er is het vleesch en er is het hart. De denkende Le Fauconnier treedt nooit in het drama op. Een vertolker speelt ons - met zijn tragisch menschenhart - de symfonie van het vleesch.
Voor Le Fauconnier zijn de bekoring der stof en de stof zelve bijzaak, terwijl zij voor allen een doel zijn. Le Fauconnier dient de kleuren niet. Hij bedient er zich van. Hij kan ze missen, overigens. En zijne schilderkunst is organisch.
Ziet deze naakten. Het is onze geschiedenis. De meest intieme. Be meest verborgene. De eenige eeuwige en de eenige ware. Deze die de mode en de kleermaker bewimpelen. Uit dit vleesch ontsnappen al de droomen en al de nederlagen. Zijn ontbinding is het gevolg der meest glorievolle rijpheid. Dit is ons aller drama: het leven wordt in de huid geschreven.
Le Fauconnier schildert met ons vleesch.
De vrouwen van Le Fauconnier zijn geen kleurpaletten van five o'clock. Le Fauconnier doordringt den schmink en ontdekt ons haar werkelijk aangezicht. Die daar, heeft bij de mondaine bezigheden, elke menschelijke inmenging verwijderd en de vrouw geschilderd op verschillende oogenblikken van den dag; 's morgens, 's avonds, na het bad, op de thee. Le Fauconnier schildert de vrouw in hare eeuwigheid: naakt en zoo dicht bij ons vleesch.
Deze schilderkunst is niet de uitdrukking van een antiseptischen dienst, de eer onzer kappers-salons. Deze schilderkunst is een biecht.
Bekijkt zijne doeken, Ploumanach: 1906-1910. Het is een opperst puzzle-spel. Het landschap is in de stof geprent. Het ontrolt nog niet, het houdt zich eerder staande in het skelet der lijnen. Een god heeft in deze humus een verkaveling geschetst die de mensch weldra met zijn droomen zal bedekken.
Grosrouvres: 1926. Het evenwicht omvat niet meer wat alle