Onze Kunst. Jaargang 25
(1929)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Een belangrijk schilderstuk uit de Brugsche school te JeruzalemHet was in 1927, dat Pater J.M. Vosté O.P., hoogleeraar aan het ‘Collegium Angelicum’ te Rome, tijdens zijn verblijf te Jeruzalem in de sakristij der basiliek van St. Steven een tot dusver onopgemerkt gebleven schilderij aantrof, dat terecht zijn bewondering wekteGa naar voetnoot(1). Het paneel, hoog 186 en breed 154 1/2 cm., is verdeeld in elf vakken en stelt episoden voor uit het leven van den H. Augustinus. Op het eerste gezicht is het duidelijk, dat men met een belangrijk werk der Vlaamsche school te doen heeft en Pater Vosté zou geen kind van Brugge zijn, als hij zich niet tot deze schilderij in het bijzonder aangetrokken had gevoeld. Het blijkt een Brugsch werk. De kerk van St. Steven te Jeruzalem wordt bediend door Fransche Dominicanen en in hun klooster is ook de beroemde ‘Ecole Biblique et Archéologique française’ ondergebracht. De eerwaarde paters schijnen het paneel eenmaal als een werk van Jan van Scorel ten geschenke te hebben ontvangen. De naam van dezen Hollandschen meester staat tenminste beneden op de moderne omlijsting. Uit de toeschrijving blijkt, dat vroegere bezitters geweten hebben, dat dit ‘Leven van St. Augustinus’ in de Nederlanden en in de eerste helft der XVIe eeuw geschilderd werd. De veronderstelling echter, dat Scorel de maker zou zijn, kan niet worden aanvaard. Kenmerkend blijkt het fraaie paneel in al zijn onderdeden voor de Brugsche kunst, zooals deze zich onder de generatie, die op Gerard David onmiddellijk volgde, ontwikkeld had. Een oogenblik werd gedacht aan Lancelot Blondeel wegens het eigenaardig lofwerk, dat de verschillende tafereelen scheidt, doch, ofschoon het bezwaarlijk is een werk zuiver te beoordeelen, dat men uit eigen aanschouwing niet kent, moest toch ook deze naam worden verworpen. Er mogen al zekere oppervlakkige overeenkomsten aan te wijzen zijn, wat stijl betreft vertoont het votiefblad, dat thans te Jeruzalem bewaard wordt, onmiskenbare en sterke afwijkingen van de authentieke werken, die ons van Blondeel bekend zijnGa naar voetnoot(2). In diens ‘oeuvre’ laat dit Leven van den H. Augus- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||
tinus' zich in geen geval rangschikken. Het staat eenerzijds dichter bij Gerard David zelf, anderzijds toont het bepaalde verwantschap met miniaturen, die uit de werkplaats van Simon Bening te Brugge zijn voortgekomen. Dat de bedreven schilder zelf eveneens een miniaturist van beroep was, mocht niet uitgesloten worden geacht, en inderdaad werd hij identiek bevonden met den meester, die in 1519 voor Keizer Karel V. vier fraaie bladen toevoegde aan het Getijdenboek, dat eenmaal het eigendom was van Bona van Savoie, echtgenoote van Galeazzo-Maria Sforza en moeder van de tweede vrouw van keizer Maximiliaan I. Het merkwaardig manuscript wordt thans in het British Museum te Londen bewaard. Eén blik op de goede afbeeldingen der vier miniaturen in het bekende boek van graaf Durrieu is voldoende om te doen zien, dat men met het werk van één en denzelfden kunstenaar te maken heeftGa naar voetnoot(1). Men vindt overeenkomsten zoowel in typen, houdingen en drapeering der figuren als in bijzonderheden gelijk 't ornament van kapiteelen, de aangebrachte banderol met opschrift in gothische karakters, een eigenwijs wit hondje, dat zoowel bij de preek van St. Ambrosius als bij de aanbidding der Koningen aanwezig is... Hoofdzaak evenwel is de sterke verwantschap van geest, alsmede van opzet en bouw der onderscheiden voorstellingen. De ‘keizerlijke miniatuurschilder’, van wien overigens nog geen ander werk is aangewezen, kan zeer wel tot het milieu van Simon Bening hebben behoord en moet in elk geval diens tijdgenoot zijn geweest. Zijn naam blijkt verborgen in het cryptogram, dat op de eerste der vier vermelde miniaturen te Londen voorkomt: NRVAS FNOARVIMI 1519 Graaf Durrieu trachtte tevergeefs de raadselachtige inscriptie op te lossenGa naar voetnoot(2). Wij vonden geen andere dan de volgende interpretatie: MARINVS VAN ROI F. 1519 Het zij terstond gezegd, dat de uitlegging ons niet geheel bevredigt. De enkele ‘F’ als afkorting voor ‘fecit hoc opus’ is voor een Nederlandsch kunstenaar van vóór 1550 ongewoon en bevreemdend, al is het waar, dat ééns de eerste keer moet zijn. Verder komt er te Brugge in de 16de eeuw geen meester voor, die den gevonden | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||
naam van Roy draagtGa naar voetnoot(1). Wel leefden er te Antwerpen na 1575 een Martinus Van Roy, coffermaker en een Jan van Roy, glazenmaker, terwijl de naam van Roey en van Rooye in de liggeren van het gilde meermalen voorkomtGa naar voetnoot(2); maar dit bevredigt maar weinig. Evenwel moet men bedenken, dat de ‘F’ ook een andere beteekenis kan hebben en de inscriptie met grootere waarschijnlijkheid aldus kan worden geïnterpreteerd: F. MARINUS VAN ROI 1519 Een ‘frater’ Van Roi, miniator en paneelschilder, wellicht zelf ook volgeling van St. Augustinus, kan uit den aard der zaak in de Gildeboeken niet voorkomen, en deze omstandigheid doet ons besluiten de nadere uitlegging van het cryptogram als de juiste te aanvaarden. In den kloosterling kan men ook het compromis tusschen beleden nederigheid en gerechtmatigde kunstenaarstrots verstaan: Hij maakte ons zijn naam openbaar, dien bescheidenlijk... verbergende. Doch laat ons thans de voorstellingen op het paneel beschrijven. De volgorde der episoden is zoodanig, dat de reeks links beneden aanvangt en dan opklimt:
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *89]
| |||||||||||||||||||||||||||||
BRUGSCHE SCHOOL. - Het Leven van den H. Augustinus.
(Sacristij der Basiliek van St. Steven, Jeruzalem). | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *90]
| |||||||||||||||||||||||||||||
BRUGSCHE SCHOOL. - De H. Augustinus ontmoet het kind aan den oever der zee
BRUGSCHE SCHOOL. - St. Augustinus en zijn moeder Monica onder het gehoor van den H. Ambrosius.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Het trekt de aandacht, dat onder de gestalte van den Heilige, telkens als deze voorkomt, in gothische karakters zijn naam staat geschreven, maar niet ‘Augustinus’, doch ‘Auguste’. De herkomst van het paneel kan helaas niet met voldoende zekerheid blijken uit de wapens, die (alleen voor versiering?) op het derde tafereel in de vensters voorkomen, en waarvan Pater Vosté zoo vriendelijk was mij de kleuren mede te deelen: Zes blazoenen zijn duidelijk te onderkennen: In het linkerraam: 1. Gekwartierd, 1 - 4 op rood een zilveren balk; 2 - 3 op blauw een klimmende leeuw van goud. (Nassau-Vianden, heeren van Breda). - II. Op blauw de klimmende leeuw van goud. (Nassau). III. In het midden van het rechterraam: op zilver een zwarte, éénkoppige adelaar, het schild omhangen met de keten van het Gulden Vlies. (Hoewel de adelaar éénkoppig is, wijst de vliesketen op het blazoen van Habsburg, dus op dat van keizer Maximiliaan I († 1519) of van zijn kleinzoon keizer Karel V. De adelaar in het Oostenrijksche wapen werd in het Nederlandsche wapen wel meer met één kop afgebeeldGa naar voetnoot(1). Het adelaarswapen heeft zeer kennelijk de eereplaats en wordt door de drie volgende omgeven. Het moet blijkbaar ook in het midden van het linkerraam gedacht worden; alwaar, achter de oversnijdende zuil, de keten van het Gulden Vlies en de rand van de vlucht nog juist te zien zijn. - IV. Op blauw een draak van zilver. (Sforza, Milaan). - V. Op goud vier roode palen. (Arragon). - VI. Gekwartierd: 1 - 4 op blauw drie gouden lelies; 2 - 3 op rood drie gouden luipaarden. (Tudor, Engeland).
Wat de voorstellingen betreft, deze zijn elk op zich zelf wèl verzorgd en daarbij op zoodanige wijze gerangschikt, dat zij het gegeven vlak op de meest doelmatige wijze vullen. Het minst geslaagd is het middelste tafereel wegens de niet zeer gelukkige verhouding der beide knielende monnikjes, op den voorgrond, tot de overige figuren. Het vak daaronder, dat ons den H. Augustinus in meditatie te zien geeft, is pas ‘in evenwicht’, wanneer men het tezamen met de links daarbij aansluitende school-episode beschouwt. Deze episode vindt, eigenaardig genoeg, een herhaling in degene, die er | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||
vlak boven is aangebracht en ons doet zien, hoe de Heilige nu zelf onderricht geeft. Toch is er zooveel afwisseling tusschen beide, dat van een ‘bis in idem’ niet kan gesproken worden. Treffend zijn de tafereelen, waarop moeder en zoon samen voorkomen. De predicatie van den H. Ambrosius, waarnaar zij beide aandachtig luisteren, terwijl de andere hoorders meest zijn ingedut, doet sterk denken aan de compositie van Fra Beato Angelico, waar deze in de kapel van paus Nicolaas V (Vaticaan) de prediking van St. Steven heeft voorgesteld. Bij de aanneming van het kloosterkleed is het alsof de Heilige door de aanwezigheid van zijn vrome moeder wordt gesterkt. 't Meest ernstig, ernstiger nog dan het sterfbed, is de episode, waar de jonge monnik, van de overige kloosterlingen afgezonderd, wandelt op den binnenhof. De andere houden zich op een afstand, zien toe en praten onderling; hij schrijdt alleen, de bezielde oogen in de verte gericht. Eenzamer gaat hij hier dan op het volgend tafereel, waar hij onvergezeld het spelend kind aan den oever van de zee ontmoet en het diepzinnig antwoord ontvangt, dat een einde maakt aan zijn kwellende gepeinzen: Op de vraag van St. Augustinus, wat het graven van het kuiltje beteekent, antwoordt het spelende kind, dat het bezig is daarin de zee over te scheppen. Als de Heilige te kennen geeft, dat dit toch onmogelijk is en dwaas, verklaart het knaapje - het Christuskind zelf -: even dwaas en onmogelijk is het voor het menschenbrein de mysteriën Gods te willen bevatten. Prachtig is hier de uitvoerige landschapachtergrond, met het kerkje buiten de poort van de wazige stad. Voor een hofstede onderscheiden wij St. Augustinus nog eens, waar hij predikt voor een groep landlieden. Zinrijk is ook de daaropvolgende voorstelling, die toont hoe de Heilige, oud geworden, de door hem geschreven werken aan zijn volgelingen toevertrouwt. Zijn sterfbed is tevens met indrukwekkende soberheid voorgesteld.
Over het belangrijk paneel is hiermede het laatste woord niet gezegd. Rome, 1928. G.J. HOOGEWERFF. |
|