| |
| |
| |
Hollandsche kunst te Londen
Als men de balans wil opmaken van de kunstmanifestatie van allereerste gehalte, die een Hollandsch-Engelsch comité inrichtte gedurende de maanden Januari en Februari 1929 in het Burlington House, komt men tot de slotsom van een oprecht succes, ruim verdiend door de waarde van wat er samengebracht was en door de zorg die de inrichters besteed hadden aan de voorstelling.
Men heeft een vergelijking gemaakt met de tentoonstelling van Vlaamsche en Belgische kunst, die tevoren aldaar had plaats gehad. Men deed het ten onrechte. De Hollandsche kunst doet zich gelden door heel andere hoedanigheden dan de Vlaamsche en Belgische kunst, en, als de Hollandsche tentoonstelling minder belangrijke primitieven bezat, dan bracht ze daarentegen een zeer rijke verzameling van werken van de meesters uit de 17e eeuw. Niet zoo gauw zal men zulk een verzameling nog te zien krijgen. Bij het doorloopen van de tentoonstelling, kreeg men al dadelijk den indruk dat de bedachtzame inrichters eraan hielden den eerbied en de bewondering voor de Hollandsche kunst op te wekken door de uitgelezen hoedanigheid van de tentoongestelde werken van de meest beroemde kunstenaars. Rembrandt, Vermeer, Hals, de Hooch, Steen, Maes, ter Borch hadden er de overhand met indrukwekkende ensembles. De ‘primitieven’ der 15e en 16e eeuwen beschikten slechts over één zaal. Met karigheid had men de plaats uitgemeten voor de tweederang-meesters. Men heeft haast al de kleine meesters verwijderd gehouden. Sommige genres, alhoewel zeer Hollandsch van aard, als het ‘stilleven’, werden nauwelijks toegelaten.
Zooals ze opgevat was, vertegenwoordigde deze tentoonstelling dus de kunst, die, met een volslagen eerlijkheid en stille ontroering, de bijzondere Hollandsche ziel der 17e eeuw uitdrukt, deze ziel, die zulk een evenwichtig mengsel bevat van practisch gezond verstand, van een verbeelding die zich niet overgeeft aan droomerijen, van een gevoel, dat een innig genoegen schept in het aanschouwen van alledaagsche dingen. De ingenomenheid met het degelijke, het preciese, de goede factuur beheerscht deze burgerlijke kunst; alleen een zeer persoonlijk genie, als Rembrandt, ontsnapt hieraan door een hoogen vlucht. Alles is er portret, nauwgezette opmerking van het leven, van de natuur, van de werkelijkheid, en slechts het licht, rijkgekleurd op den voorgrond en wazig in de verte, is de uiting van de innerlijke aandoening, zonder welke een schilderij geen kunstwerk zijn kan.
| |
| |
Het zal onnoodig wezen uitvoerig te handelen over de oordeelkundige keuze van de schilderijen, en over hun uitstekende plaatsing. Het spreekt vanzelf dat het mogelijk zou zijn kritiek uit te oefenen. Ze zou echter slechts gering kunnen wezen en geenszins het verdienstelijk werk kunnen afbreken van de jonge generatie van conservators der Hollandsche Museums, die men belast had met het inrichten van de tentoonstelling.
Een voorafgaandelijke opmerking moet gewijd worden aan den staat waarin zich de schilderijen bevonden. Het zoo conservatief gezind publiek van Engeland heeft hier kunnen zien, naast de berookte en besausde werken uit de Engelsche verzamelingen, ook tal van schoongemaakte schilderijen. Zullen zij er hun baat uit halen? Wij hopen dat zij het onderscheid zullen gemaakt hebben tusschen een prachtigen, gekuischten Koninck, die glinsterde in al de pracht van zijn rijke materie en die gisteren scheen geschilderd te zijn door Courbet (nr 227) en een Koninck, verdoofd door een bruine vernislaag, waaronder men nauwelijks hetzelfde rijke koloriet zou vermoeden (nr 139). Het is waar dat het schoonmaken niet steeds gunstig uitvalt voor den kunstenaar. Het Huwelijkspaar van Hals, uit het Rijksmuseum (nr 64), verschijnt met een lichte, blauwachtige kleurigheid en met harde lijnen zonder level. Maar wij zien ten minste het werk van den meester zooals het oorspronkelijk was en wij kunnen het naar zijn echte waarde beoordeelen. Mogen wij zooveel zeggen over de werken, door den Hertog van Wellington aan deze tentoonstelling geleend? Men zou voortaan uit een tentoonstelling als deze, de werken moeten verwijderd houden, waarvan het ondoorschijnend vernis of de bruine overschildering het koloriet vervalscht, en waar alleen het geoefend oog der specialisten de waarde kan bespeuren door de leugen heen van wat men graag de patine van den tijd noemt. Dergelijke schilderijen berokkenen bij het publiek het grootste nadeel aan de faam van de kunstenaars.
De inrichters hadden slechts een klein aantal werken van de meesters der 15e en der 16e eeuw tentoongesteld. Ik meek te mogen bevestigen dat zij een oogenblik gedacht hadden zulke werken niet ten toon te stellen. Zij zouden geen ongelijk gehad hebben. De schitterende verzameling Vlaamsche primitieven, die het glanspunt uitmaakte van de Belgische tentoonstelling twee jaar geleden, was nog te versch in het geheugen, en de eigenlijke Hollandsche school kan op dit gebied niet wedijveren met de Vlaamsche school. Op aandringen van het Engelsch comité zijn de inrichters op hun eerste besluit teruggekomen; en wanneer het publiek de zaal van de Hollandsche primitieven minder waardeerde, waren toch de
| |
| |
MEESTER DER VIRGO INTER VIRGINES. - De Graflegging.
(Museum van Liverpool).
| |
| |
REMBRANDT. - St. Lucas.
(Verz. Charles M. Schwab, Londen).
| |
| |
kunstgeleerden er zeer mede in hun schik. Deze zaal verschafte hun de gelegenheid sommige meesters en enkele slecht gekende schilderijen van dichterbij te bestudeeren en te bewonderen. Albrecht van Ouwater was er niet. Geertgen was er met de schoone Aanbidding door de Koningen uit het Museum te Praag. En een kunstenaar, waarvan de personaliteit prachtig te voorschijn kwam in deze tentoonstelling, is de Meester van de Virgo inter Virgines. Er was hier zijn schoone Geboorte (nr 3), toebehoorende aan M. Otto Hankell, zijn Boodschap (nr 9) uit de verzameling von Auspitz, en de Graflegging (nr 11) van de Royal Institution van Liverpool. Deze laatste schilderij is een wonderbare evocatie van de stille ontroering, die de trouw gebleven vrienden van Christus hier aanvat op den avond van zijn lijdensdag: hun angst heeft de ziel van den kunstenaar aangegrepen en is overgegaan in de zenuwen, die zijn penseel bestuurden. In deze drie werken zijn de bijzondere kenmerken van den stijl van den schilder te onderscheiden. De haren licht als dons, de hooge voorhoofden, de vooruitstekende onderkaken, die schijnen te trillen van ontroering, de zachte modeleering, de teere tonaliteiten en de gebogen lijn van de samenstelling der figuren: al deze kenmerken vindt men terug in de groote triptiek Kruisdraging, Kruisiging en Kruisafdoening (nr 7) van het Bowwes Museum te Bernard Castle, vroeger toegeschreven aan een meester uit Westphalië. De vergelijking met de andere drie werken van den Meester van de Virgo inter Virgines kan geen twijfel overlaten omtrent de toeschrijving hier definitief voorgesteld.
Het werk van Cornelis Engelbrechtsz, zoo echt Hollandsch in zijn compositie en zijn overladen kleedij, was vertegenwoordigd met een enkel stuk: de Maaltijd der Vijfduizend (nr 42), waarvan de vleugels door een vreemde hand geschilderd zijn.
Men overdrijft dikwijls de belangrijkheid van Jacob Cornelisz van Oostsanen. Wat men van hem hier tentoonstelde is niet van aard om de achting voor zijn talent te vermeerderen. De Heilige Familie (nr 28), uit de verzameling J.L. Laverge, die hem hier wordt toegeschreven, lijkt mij een werk uit de Antwerpsche school, uit den aanvang der 16e eeuw. Men vindt er kleurmengingen in, die eigen zijn aan deze school. Het is mogelijk dit Antwerpsch koloriet te verklaren in het werk van Cornelisz van Oostsanen: deze schilder bracht twee jaar door te Antwerpen, vóór hij zich voor goed te Amsterdam vestigde. Ik moet echter bekennen, dat ik in deze beide vleugels niet veel kan gewaar worden van de hardheid van lijn en koloriet, eigen aan den stijl van dezen Amsterdamschen meester.
| |
| |
Jan Mostaert was minder gunstig vertegenwoordigd met het tafereel van de Verovering van Amerika (nr 19), onlangs verkocht in de veiling van Stolk te Amsterdam. Het is eerder een pittoresk stuk, en het heeft een documentaire waarde: de toeschrijving wordt gewettigd door een beschrijving van Carel van Mander. Daarentegen mag zijn Stamboom van Jesse (nr 14) uit de verzameling van Mevrouw C. von Pannwitz beschouwd worden als een belangrijk werk vol fijne tonaliteiten; het dagteekent uit de eerste helft van zijn loopbaan.
De zeer belangwekkende Lucas van Leyden kwam op voldoende wijze tot zijn recht op deze tentoonstelling. Men miste ongelukkig het Laatste Oordeel uit Leiden, zijn meest karakteristieke werk. Het schoone Mansportret (nr 15) van den Heer J. Goudstikker en het stevige schilderstuk Kaartspelers (nr 30) uit het Rijksmuseum, evenals drie kleine paneelen uit een reeks van een Heiligenlegende uit Hampton-Court-Palace, vertegenwoordigden dezen meester op voordeelige wijze.
De Italiaansche streving uit de 16e eeuw was niet vertegenwoordigd. Men liet wel werk zien van Scorel, Moro en Heemskerck, doch men weerde hun italianiseerende productie evenals deze van andere schilders der 16e eeuw, die hun best deden om iets van de ruimheid en van de bevalligheid der Italiaansche vormgeving te voeren in de ietwat abstracte en koele Hollandsche kunst. Het is opzettelijk gedaan: alleen maar werken uit de bloeitijdperken van de Hollandsche kunst, hebben de inrichters willen laten bewonderen, en dan was het best niet te wijzen op de overgangsperiode der 16e eeuw ten einde de aandacht niet af te leiden door een methodische voorstelling van de vreemde invloeden, die op de Hollandsche kunst hebben ingewerkt. Hier en daar slechts kan men op deze tentoonstelling iets vermoeden van deze invloeden. Onder meer in het schoon Portret van een Venetiaansch Edelman (nr 25), toegeschreven aan Scorel en toebehoorende aan het Museum te Oldenburg. Het werk vertoont eigenschappen van de Beiersche school, onder meer de bizondere helderheid van den doorlichten achtergrond. Toch schrijft Dr. H. Schneider, de vervaardiger van den Catalogus, het met stelligheid toe aan Scorel; hij steunt hierbij op overeenkomst met andere portretten van denzelfden aard, waarschijnlijk door Scorel geschilderd gedurende zijn verblijf in Italië; zij zijn in het Louvre, in het Museum te Stuttgart en in de verzameling Liechtenstein.
Twee portretten, aan Scorel toegekend en behoorende aan de Baronnes Schimmelpenninck van der Oye, deze van Pieter Bicker (nr 35) en Anna Codde (nr 32) hebben een veel te bruine tonaliteit
| |
| |
en worden gekenmerkt door zwartachtige schaduwen: zij schijnen me zeer weinig van Scorel te zijn. Hun factuur en hun conceptie zijn in verband te brengen met de twee vleugels met schenkers, die het Koninklijk Museum voor Oude Kunst te Brussel onlangs aankocht en die er toegeschreven zijn aan Gossart van Mabuse.
Voor de eerste maal werd hier een zeer schoon portret van Johannes Baptist Cartilan (nr 24) tentoongesteld, gemaakt door Antonio Moro en behoorend aan Sir Otto Beit. Het is waarschijnlijk het portret van den Italiaanschen schilder, Johannes Baptist genoemd, waarmee Moro een heelen tijd in betrekking was en waarover H. Hymans spreekt in zijn werk over Moro. Dit portret ontleent zijn waarde aan den breeden opzet en aan de teerheid der kleurwaarden. Er was een ander interessant portret door Moro, dit van Elisabeth van Valois, Koningin van Spanje (nr 20), behoorende aan Dr. A.F. Philips; het is bizonder rijk aan koloristische waarden: de schilder heeft er blijkbaar behagen in geschept de roode en rose tonaliteiten van het kleed der koningin te ontleden, en hierin vertoont hij zich, meer dan elders, een rasschilder van de oude Nederlanden.
* * *
Deze tentoonstelling veroorlooft ons haast proefondervindelijk vast te stellen - en dit is niet de geringste van haar verdiensten - hoezeer Rembrandt zijn Hollandsche tijdgenooten overtreft door de uitgestrektheid van zijn kunstenaarsgenie. De bewondering voor de uitstekende schildersgaven van Vermeer mocht ons de uitgestrekte zaal vol werken van Rembrandt wel eenigszins ééntonig doen voorkomen. Maar men was gauw getroffen door de ruimte en de diepte van het genie van dezen meester, die een groot denker en een groot voeler was, maar ook een groot schilder.
Men werd het hier meer dan elders gewaar, Rembrandt is een hoogstaande eenling. Overtreft hij de Hollandsche schilderkunst, omdat hij met de hardnekkigheid, eigen aan het genie, al de gunstige invloeden opzocht, en dat zijn geest begeerig was naar al wat uit den vreemde kwam? Is het omdat hij universeeler dacht, zich niet tot het nationale kon beperken en het algemeen menschelijke wilde omvatten? Het is in elk geval ook omdat deze filosoof, steeds droomend en steeds ontgoocheld, een wonderbaarlijk diepe ziel bezat. Al wat deze diepe ziel doordrong en er in plastischen vorm uitkwam, ontleende er iets van haar visionnaire ruimheid, die verre de wereld der werkelijkheid overtreft, waarboven de overige Hollandsche schilders zich bezwaarlijk konden verheffen. Rembrandt heeft zich kunnen losmaken van al de tradities van zijn omgeving en van zijn tijd. ‘Als ik aan mijn geest ontspanning
| |
| |
wil geven, heeft hij gezegd, zoek ik niet naar eer, maar naar vrijheid.’ De vrijheid heeft hij gewild in zijn leven, heeft hij gewild in de conceptie van zijn kunst, heeft hij gewild in zijn stijl.
Hij heeft zich een eigen stijl geschapen. Zijn synthetische compositie, zijn zware tonaliteiten, zijn geconcentreerde belichting, al zijn technische middelen, die hij gedeeltelijk hier en daar ontleende maar steeds herschiep op zijn wijze, helpen hem op de gunstigste wijze tot het uitdrukken van zijn visionnaire scheppingen. Zij veroorloven hem ons zijn visies op te dringen, onzen geest te ontrukken uit de alledaagsche beslommeringen en op te nemen in zijn droomwereld, waar men met het oneindige in aanraking komt.
Het werd ons hier mogelijk gemaakt Rembrandt's stijl na te gaan in ruim zestig werken, die hier bijeengebracht waren. Wij zullen het niet beproeven deze ontwikkeling te schetsen met behulp van de schilderijen van deze tentoonstelling. Wij zullen ons erbij bepalen de herinnering vast te leggen van enkele belangrijke en minder bekende werken.
De eerste manier van Rembrandt, gekenmerkt door een visuëele conceptie, een kernachtige teekening, en een gezond en gestyliseerd realisme, was hier goed vertegenwoordigd door de Portretten van Johannes Elison (nr 84) en van Zijn Vrouw (nr 90), uit de verzameling Eugène Schneider, en bijzonder door het rijk en kleurig Portret van Saskia (nr 154) van den Hertog van Buccleuch, waarin alles glorie, liefde en blijheid is, in den warmen kleurgloed der bloemen, de klare helderheid van het gelaat, de gouden atmosfeer van het geheel. Er bestaan tal van copieën van deze schilderij, uit de 18e eeuw. Wij waren gelukkig hier het prototype ervan te hebben mogen aanschouwen.
Twee portretten uit de verzameling van den Hertog van Westminster, De Man met den Valk (nr 98) en De Dame met den Waaier (nr 99), allebei van 1643, vertegenwoordigen uitstekend het tijdperk van strijd en van overgang naar de visionnaire opvatting. De scherp omlijnde vormen zijn verdwenen. De vormen baden in een klare geelachtige en trillende atmosfeer. En reeds wordt de verfwijze steviger.
In den Vaandeldrager (nr 103), uit de verre verzameling van M. Jules S. Bache, heeft Rembrandt, in 1654, de franke en sterke burgerij van zijn land samengevat in een grootsche formule. In de breede schilderij is de personage in een gelijkzijdigen driehoek opgesteld, en deze stevigheid van het opstellen wordt gesteund door sterke bruine, donkerblauwe en gouden tonaliteiten.
Uit hetzelfde tijdperk dagteekent een groot werk: Haman die om medelijden smeekt vóór Esther (nr 97), behoorende aan de
| |
| |
Kroon van Roemenië. Het is een van Rembrandt's meest indrukwekkende werken, en men is er dankbaar voor eindelijk deze schilderij in werkelijkheid te mogen zien. Bij den eersten aanblik doet ze eerder onaangenaam aan: drie vierden van de schilderij vormen een haast ondoordringbare schaduw. Bij langer aanschouwen komt men ertoe de figuren te zien trillen in deze schaduw, doorhuiverd met geheimenis. De koningin Esther, in haar breed en weelderig gewaad van goudbrocaat, zwaar neerhangend in twee plooien, neigt zacht toe met een meewarend gebaar. Sombere droefheid en angstige twijfel liggen in de trekken van haar gelaat, dat zeer vernuftig is samengesteld met een teere modeleering uitsluitend met okertonen gemaakt. De smeekende figuur van Haman is in den rechter benedenhoek verdrongen: zijn gebogen lichaam is gehuld in een donkerrood gewaad, waarvan de kleurkracht verhoogd wordt door de rijke tonaliteit van een gouden band. Met opzet is zijn hoofd verwaarloosd: maar enkele roodbruine tinten in de schaduw en wat schitterend roode tinten in de lichten zijn voldoende om aan het gelaat de uitdrukking te verleenen van onderwerping, reeds zoo duidelijk uitgesproken in de houding. Een derde personage, Assuerus, wendt zich even af om een teeken te geven aan vier soldaten, die nauwelijks zichtbaar zijn op den achtergrond.
De beperkte inzending van Sir Joseph Duveen brengt ons uit Amerika enkele der beste Rembrandt's in deze tentoonstelling. De Christus (nr 127), uit de verzameling Jules S. Bache, geteekend en gedagteekend uit 1661, is een werk, dat weinig bekend en zeer belangwekkend is. Dit is wel de voorstelling, die Rembrandt moest hebben van Christus: een wezen begaafd met een superieur verstand, met een hoogstaand karakter, met menschelijke gevoeligheid. Deze opvatting is weergegeven door een breed voorhoofd, waarop een stralend licht valt, door regelmatige trekken, door groote, wijdgeopencle, zwarte oogen, door een blonde klaarheid, die rustig uit den halfdonkeren achtergrond opduikt.
Naast het Liefdepaar of Joodsche Bruidje (nr 87) uit het Rijksmuseum, werk van allereerste gehalte, zag men een H. Lucas (nr 85), uit de Amerikaansche verzameling Schwab. Het is een schilderij, waarin dezelfde techniek en dezelfde rijke koloristische hoedanigheden te bewonderen zijn als in het Liefdepaar. Alleen heeft een ongelukkige verdoeking de kleurmaterie geplet en de toets doen verdwijnen, die zooveel bijdraagt tot de schoonheid van het Liefdepaar. Men weet dat deze H. Lucas, vroeger bekend onder den naam ‘Een Schrijver’, door W.R. Valentiner erkend is geworden als behoorende tot de serie der vier Evangelisten, die Rembrandt schilderde in 1661. Men zou geneigd wezen twijfel uit te
| |
| |
drukken omtrent het toewijzen tot dezelfde reeks, van den H. Bartholomeus (nr 86), uit de verzameling A.R. Boughton Knight; de schilderij draagt denzelfden datum en een handteekening, maar zij bezit noch het koloriet, noch de factuur van den H. Lucas. Een zeer kenschetsend werk van Rembrandt is het schoone Mansportret (nr 89), uit de verzameling van gouverneur Fuller, dat den datum 1655 draagt. Dit is alweer een van de belangrijke werken, die wij tot onzen grooten spijt voorgoed den weg naar Amerika hebben zien nemen, nadat zij een tijd in Belgische verzamelingen verbleven hadden. De personage is verkeerdelijk beschouwd geworden als admiraal Tromp. Hij draagt een roode vest, een bruinen bontmantel, en over zijn aangezicht ligt een uitdrukking van diepe bitterheid.
Uit Amerika kwam eveneens het Portret van een jongen man (nr 83), behoorende aan M.A.W. Mellon. De opstelling, de sterke en rijke tonaliteiten in de vleeschkleuren, de vaste en zekere factuur, brengen deze schilderij dicht bij de Lakenmeters, het meesterwerk uit het Rijksmuseum, dat men hier ongaarne miste.
Het Portret van Titus Van Rijn (nr 25) is waarschijnlijk ook voor Amerika bestemd. Het was in de veiling Holford en het deed genoegen het opnieuw te zien, voordat het huis Knoedler en Co het aan een rijken Amerikaan verkoopt. Hoewel al te zeer geplet door een onhandige verdoeking, bezit de schilderij toch nog een warm koloriet, dat ze waard maakt onder de beste werken van Rembrandt geplaatst te worden. Daarenboven schuilt in deze schilderij een sterk psychologische kracht, en men schept er behagen in er de liefde te bespeuren van den vader, die zichzelf aanschouwt in de ziel van zijn noon. Deze schilderij overtreft stellig het ander portret van Titus, dat zich in de Wallace-Collection bevindt.
De Aanbidding door de Koningen (nr 91) uit de verzameling van den Koning van Engeland, is een werk van allereerste waarde, evenals de Rust op de vlucht naar Egypte (nr 140), uit de National Gallery van Ierland te Dublin.
Al deze werken worden overtroffen door de kleine schilderij Het steenen Brugje, uit het Rijksmuseum, waarin Rembrandt bijna met monochrome tonaliteiten, ertoe geraakt een gewoon onderwerp om te scheppen tot een geconcentreerde en verhoogde visie van het Hollandsch landschap. In de Wallace-Collection te Londen bevindt zich een werk van denzelfden technischen aard: Het Landschap met den wagen. Het heeft ruimere afmetingen, maar bezit niet de hoedanigheden van dit wonderbaar meesterstukje uit Amsterdam, dat best stand hield naast de vele goede portretten. Haast van dezelfde kwaliteit is nog de Graflegging (nr 152), uit de Univer- | |
| |
siteit te Glasgow, waarin onbepaalde vormen uit de schaduw opdoemen in een kring van helder licht.
Na herhaaldelijk de tentoonstelling te hebben bezichtigd, waar Rembrandt's geest overheerscht, blijft men met eerbied, bijna met angst, staan vóór het Portret van den kunstenaar (nr 113), uit de collectie van Lord Kinnaird. Het is in verband te brengen met het Portret van den kunstenaar met den tulband, uit de National Gallery. De kunstenaar, oud maar flink, beziet u met oprechte en diepe oogen; de wenkbrauwen zijn opgetrokken; geheel zijn gelaatsuitdrukking spreekt van de grootheid van zijn ziel, van de goedheid van zijn hart, en van een geest, die alle kleinheid veracht.
Na Rembrandt, was Frans Hals het best vertegenwoordigd op deze teutoonstelling. De afwezigheid van de Officieren der Schuttersgilden, uit het Museum te Haarlem, werd vergoed door een hoeveelheid schilderijen van eerste gehalte en die haast uitsluitend bekend zijn door reproducties. Hals dringt zich hier op, te midden van zijn tijdgenooten, als de portrettist, die het best de physionomie van den goeden Hollandschen burger der 17e eeuw gevat heeft, van den burger, fier over het vrij en gelukkig leven dat hij zichzelf veroverd heeft en doordrongen van zijn gewichtigheid. En wat is de factuur van Hals, stoutmoedig, flink, maar oppervlakkig, in volslagen overeenkomst met de voorstelling, die Hals had van zijn strijdlustige, sterke, maar naar buiten levende medeburgers! Zijn schilderwijze is ontkenning van allen dwang, van alle academische wet. Meer dan ooit valt dit op, als men een menigte portretten van Hals ziet naast de talrijke portretten van Rembrandt en naast deze van Pieter de Hooch, van Nicolaas Maes en van vele anderen. Het Portret van Claes Duyst (nr 367), uit de verzameling Jules S. Bache, is een zeer suggestief voorbeeld van een burgersportret: deze eigenaar van de brouwerij ‘De Zwaan’, stevig opgesteld in zijn vaste zwaarlijvigheid bekijkt u met een uitdrukking van stoute zelfvoldaanheid. Hals heeft hier een mise-en-page gevonden, die zijn model heel wat kranigheid bijzet: hij heeft den brouwer van onderop gezien en Duyst, in zijn waardevolle houding, schijnt zich te gewaardigen zijn blik op u neer te laten vallen.
Gansch het gamma van Hals' stijl was hier vertegenwoordigd; te beginnen met de portretten naar de harde en koude manier van Cornelis Ketel, zooals het Mansportret (nr 105), uit het Fitzwilliam Museum te Cambridge, met een schoone algemeene tonaliteit, gestemd op het grijs, en waar zelfs het roode der lippen en der wangen geharmoniseerd is met het bruin en het zwart van den mantel en het wit van de kraag en de manchetten; tot aan den Fluitspeler (nr 372), portret dat neergeborsteld is met al de verbluffende voort- | |
| |
varendheid, waarover slechts beschikt iemand die zijn ambacht in al zijn omvang bezit. Met genoegen zagen wij hier terug het schoone Vrouwsportret (nr 356), uit de verzameling M. van Gelder te Brussel, uitstekend en expressief werk, dat opgehangen was naast het Portret van Johannes Hoornbeek (nr 353), uit het Museum voor Oude Kunst te Brussel.
Een van de schilderijen van Frans Hals, die ons het meest belang inboezemde, is de Familiegroep in een landschap (nr 369), uit de verzameling van Viscount Boyne. Dr. Hofstede de Groot heeft ze bij toeval ontdekt en heeft erover gesproken in ‘Oud Holland’ (1921). Het was hem niet mogelijk geweest ze bij goed licht te zien, en hij heeft ze dan ook niet ten gronde kunnen onderzoeken. Er bestond zelfs geen enkele fotographische reproductie van deze schilderij. Dit belangwekkend werk moet, naar den stijl en de kleedij to oordeelen, dagteekenen van even vóór 1630. Men vindt er hetzelfde koloriet in de aangezichten en dezelfde factuur als in de Portretten van een man en een vrouw, uit de verzameling van den Hertog van Devonshire (nrs 48 en 53) en in het schoon Portret van een zittend man (nr 376), uit de verzameling Franck P. Wood, dat uit 1626 dagteekent. De factuur vertoont minder impressionnistisch brio als in het Doelenstuk te Haarlem van 1633. En de kleedij, hoofdzakelijk de vorm der kragen, verwijst ook naar een tijdperk 1625-1630. In hetzelfde tijdperk moet eveneens vervaardigd zijn het belangrijk werk van Frans Hals, De kinderen met de geit, dat pas door Mevrouw Brugmann de Waha geschonken werd aan de Koninklijke Museums voor Schoone Kunsten te Brussel: het heeft geheel dezelfde stijlhoedanigheden.
Zou ik wagen het te zeggen? Wat mij op deze tentoonstelling het meest trof, was niet het werk van Rembrandt, zoo overvloedig vertegenwoordigd, ook niet het werk van Frans Hals, maar eerder dit van Vermeer.
Het aanschouwen van elk van zijn schilderijen was telkens en telkens als een openbaring, die bewondering opwekte. Er waren hier van hem, in één zaal, een tiental van zijn veertig oorspronkelijke werken, en deze tien schilderijen waren, op één na, absolute meesterwerken van schilderkunst. Wat een schilder! Hij bezit in hooge mate al de hoedanigheden, die de eer uitmaken van de Hollandsche School; maar in zijn werk openbaart zich het duidelijkst de meest essentiëele hoedanigheid van de Hollandsche schilderkunst: de zin voor gedegen intimiteit, die de dingen van de gewone werkelijkheid veredelt en verruimt.
Bij Rembrandt wordt men dit gewaar in de wijze waarop hij de personages laat opdoemen uit een geheimzinnig halfdonker.
| |
| |
REMBRANDT. - Zelfportret als St. Paulus.
(Verz. Lord Kinnaird, Londen).
| |
| |
PH. KONINCK. - Zicht op Beek a/d Waal.
(Verz. A.W.M. Mensing, Amsterdam).
| |
| |
Bij Vermeer eerder in het bijna onwerkelijk, kleurig licht, dat de vormen omwasemt met een doorzichtige atmosfeer, die de tonen van de lokaalkleuren rijkelijk laat gelden. Het is aan dit helder licht dat de schilderijen van Vermeer hun bijzondere kwaliteiten ontleenen: niet alleen de rijkdom van tonen, maar ook het volumen, de modeleering, de compositie en tot zelfs de uitdrukking van de emotie. Vermeer heeft het niet noodig een onderwerp samen te stellen, de uitzichten te vermenigvuldigen, de plannen elkaar te laten doorsnijden; hij plaatst een of twee personages vóór een meubel, vóór een witten muur, en de betoovering is er: de rustige aanschouwing van den meester openbaart zich en zijn ziel zet haar heldere sereniteit over in de uwe. Toch heeft de schilder zich slechts beholpen met een koloriet van verzadigde tonen, met vaste vormen omgeschapen tot eenvoudige en bijna monumentale massa's, waarin de verticale en horizontale lijnen overheerschen; maar over alles glanst een licht dat eenig is.
Men weet dat tusschen de kunst van Vermeer en deze van Rembrandt een rechtstreeksch verband te vinden is: de kunst van Carel Fabritius. Maar wat een onderscheid tusschen het werk van Vermeer en dit van Rembrandt! Vermeer concentreert het licht niet. De vreedzame en opene klaarte van een helderen namiddag doordringt zijn schilderijen met een lichtkracht, die tegelijk werkelijk en onwerkelijk is. De belichting van zijn Gezicht op Delft zal steeds een raadsel blijven. Wij nemen ze aan zonder er ons rekenschap van te kunnen geven, maar wij worden gewaar dat deze lichtkracht de poëtische kracht is die schuilt in deze schilderijen, waar het oog, de verbeelding en de hand van den meester wedijveren met den ernst en de teederheid van de opvatting. Het Gezicht op Delft en het Meisjeshoofld van het Mauritshuis mochten hier niet ontbreken, zoomin als Het Melkmeisje van het Rijksmuseum, waar het blauw zich laat gelden met al den rijkdom van zijn schaal tegen den grijsachtigen muur.
Onder de werken van Vermeer waren er hier twee waarvan de vergelijking met de overige voor de studeerenden van bijzonder belang was. Het waren twee schilderijen uit zijn jeugd: De Opschik van Diana (nr 313), uit het Mauritshuis, en Christus bij Martha en Maria (nr 310), uit het Museum te Edinburg. Zij staan beide ongetwijfeld onder den invloed der Italiaansche kunst. Men weet dat men het buitengewoon werk De Opschik van Diana aan Vermeer heeft kunnen toeschrijven, dank zij de ontdekking van de handteekening op de schilderij van Edinburg, die eendere stijleigenschappen vertoont. In deze verzameling van werken van Vermeer heeft men nu kunnen vaststellen hoezeer deze beide schilderijen,
| |
| |
onder Italiaanschen invloed vervaardigd, toch het werk zijn van den meester van het Melkmeisje en van het Gezicht op Delft. Men ziet er dat Vermeer er reeds met groote vlakken werkte, dat hij aan de sterke belichting een bijzonder belang hechtte, en reeds merkt men er zijn speciale kleurtonen; hij zal deze stijleigenschappen slechts te ontwikkelen hebben, met al de oprechtheid van een volwassen talent, om te geraken tot zijn geheel persoonlijken stijl, zóó bij uitnemendheid Hollandsch. Men herinnere zich de Diana: het donker geel-bruin in het kleed van Diana, het vermiljoen-rood in de mouw der nymphe aan haar linker zijde, zij zingen luide hun partij, die zich toch prachtig harmoniseert met die der andere kleuren. Dezelfde tonen komen voor in de groote decoratieve schilderij van Edinburg; er komen nog bij: de donkerroode kleur van het kleed van Christus, het groenachtig blauw van zijn mantel, de witte mouwen van Martha, naast het geel van de kleeren van Magdalena; deze kleuren dragen er, met de overige, toe bij om een rijke symphonie samen te stellen in deze schilderij vol evenwicht, waarin alles natuurlijk is en waar alles geest is: van den ernst van Christus tot de aandachtige houding van Magdalena.
Alleen het Meisjeskopje (nr 317), uit de verzameling Melon, dat behoorde tot de zending van Sir Joseph Duveen uit Amerika, bracht eenigszins ontstemming in dit homogeen geheel. De inrichters hebben, terecht, gemeend dit werkje op den tweeden rang te moeten plaatsen. De toeschrijving aan Vermeer werd door Dr. Bode aangenomen; maar het stukje sloeg een zwak figuur naast het Meisjeskopje uit het Mauritshuis. Er zal een zekere dosis koenheid noodig wezen om dit masker zonder leven, dit schilderwerk zonder fijnheid, nog aan Vermeer toe te schrijven, nadat men het heeft kunnen vergelijken met zooveel echte werken van den meester.
De Dame aan het Clavecimbel (nr 315) uit de verzameling van den Koning van Engeland, is een van de mooiste werken van Vermeer, waar de intimiteit tusschen twee wezens, in een kamer met stille belichting, op een buitengewoon teere wijze is weergegeven door een blauwachtige tonaliteit, die een warme atmosfeer rondom de personen schept.
Niets zoo leerzaam als het zien van een aanzienlijk aantal werken gran Pieter de Hooch naast deze van Jan Vermeer. Pieter de Hooch heeft heel wat meer technische middelen noodig dan Vermeer, om tot zijn persoonlijke compositie te geraken; deze heeft tot grondslag, zooals bij Vermeer, het gekleurde licht, maar om ze op te bouwen heeft de Hooch het noodig een uitzichtje op een achterkamer of op een straat bij te voegen, ofwel moet hij het licht
| |
| |
JAN VERMEER VAN DELFT. - Jezus bij Maria en Martha.
(National Gallery, Edinburgh).
| |
| |
PIETER DE HOOCH. - De kaartspelers.
(Buckingham Palace, Londen).
| |
| |
door hooge vensters laten doordringen of doen binnen vallen door een open deur op den achtergrond. Dit licht speelt aangenaam rondom de figuren, die meestal tegen het licht in gezien worden; het omringt ze met een mysterieuse en innige klaarheid, het dringt door tot de kleinste hoekjes en doet hier en daar de lokale kleur uitkomen, die dikwijls een buitengewone diepte heeft: rood, blauw, geel en zelfs zwart. De techniek van Pieter de Hooch is minder vast en verwekt minder grootsche uitslagen dan de teruggehouden en geconcentreerde schilderwijze van Vermeer. Doch, zooals deze, streeft de Hooch naar het bereiken van een algemeene tonaliteit, die klaar is en lichtkrachtig. Soms verkiest hij Maes te volgen en bij voorkeur bruine schaduwen te schilderen, waarin hij dan een sterk rood-bruin laat opvlammen. De tentoonstelling bevatte van dezen schilder eenige werken van eerste gehalte. De Kaartspelers (nr 303) uit het Buckingham Palace is een uitstekend werk, waarin het licht van den achtergrond de heldere kleuren van de kleedij der personages, die tegen licht in staan, in rijke waarden laat opleven: geel, rood en blauw van de kostelijkste hoedanigheid. Eveneens een heel gedicht van kleurigheid, maar an meer gedempte kleurigheid, is Het Achterhuis van een Herberg te Delft (nr 319), uit de verzameling van den Hertog van Crawford and Balcarres: de steenen muur evenaart haast den muur van Vermeer in Het Straatje en de tonaliteiten van de geelachtige jurk van het kleine meisje zijn er van een buitengewone fijnheid. Er waren echter te Londen werken van den meester, die eerder zijn glorie zouden doen tanen: De Zaal van den Burgemeester (nr 308) van de heeren Donier en Steinmeyer en De Muziekpartij (nr 328) van den Hertog van Wellington. In dit laatste werk worden de harde modeleering en de
roodachtige tonaliteit nog onaangenamer gemaakt door de korst vuil, die de eigenaar op zijn schilderijen laat.
Naast den grooten kleurendichter, die Vermeer is, en den helderen intimist die de Hooch is, verschijnt ter Borch, ernstig en nauwgezet schilder, als een artist die zijn werken koel en kundig samenstelt. Een geportretteerde plaatst hij bij voorkeur te voeten uit in een interieur van kleine afmetingen, waarin de meubeleering zich beperkt tot een stoel of een tafel. Het geheel houdt hij in een neutrale tonaliteit. De personages kleedt hij in het zwart, en als zij met gekleurde kleederen opgesmukt worden zooals Het Meisje Helena van der Schalck (nr 218), uit het Rijksmuseum, dan beperken deze kleuren zich bij zilverachtige tonen, die op smaakvolle wijze harmoniseeren met het zwart en het grijs van den algemeenen kleurtoon. Er waren talrijke schilderijen van zijn hand op deze tentoonstelling, meestal voortkomende uit Engelsche verzamelin- | |
| |
gen. Daaronder bevond zich De Brief (nr 226), uit de verzameling van den Koning van Engeland, schilderij waarvan de kleuren veel overeenkomst vertoonen met deze van De Introductie (nr 228), van Mrs. Roland Greville. Deze en andere schilderijen toonen aan dat ter Borch aristocratische personages wil scheppen en alleen erin slaagt ze op een zekeren afstand van ons te stellen. Zijn tamelijk beperkte geest brengt een gewilde, beredeneerde kunst voort. Doch de algemeene tonaliteit redt zijn schilderijen en verleent hun den zin van geheimzinnige intimiteit, die ons steeds onder zijn betoovering houdt in de goede Hollandsche schilderijen.
Van Gabriel Metsu, den te zeer gewaardeerden epigoon, die zulk een vernuftig mengsel maakt van den stijl van Vermeer en van Maes in zijn Zieke Kind (nr 321) uit het Rijksmuseum, waren onder meer op deze tentoonstelling twee belangrijke werken aanwezig, die zich beide in de verzameling van Sir Otto Beit bevinden: Het Lezend Meisje (nr 320), schilderij met kleuren van Vermeer, maar in een koelere tonaliteit gehouden en met geëmailleerde factuur, en de tegenhanger ervan De Schrijvende Jongeling (nr 323) waarin men nog beter onderscheidt wat deze fijne schildering oppervlakkigs heeft.
Het werk van Jan Steen was ruim vertegenwoordigd in zijn veelvuldige uitzichten. Er waren van hem werken, met de voorzichtigste zorg uitgevoerd als De Oestereetster (nr 191), dat onlangs door Mevrouw L. Deterding aangekocht werd op de veiling Six, als De Vermoeide Reiziger (nr 195) van Viscount Bearsted, en Het Morgentoilet, (nr 178), een repliek van de Vrouw die haar kousen aantrekt (nr 198), uit de verzameling I. de Bruyn, en waarvan de voornaamheid van de kleurschakeering en van de uitvoering een werk maakt, dat waardig in de vertrekken van den Koning van Engeland figureert. Er waren van hem schilderijen, breedgeschilderd als De Dorpsschool (nr 241) uit het Museum te Dublin. Er waren van hem ietwat slordige schilderijen, op een impressionnistische wijze behandeld. Er waren vooral ook werken, waarin Steen zich een vroolijke kerel toont. Maar de tentoonstelling bracht geen enkel nieuw uitzicht naar voren, dat men niet reeds kende sedert de retrospectieve tentoonstelling, te Leiden voor een paar jaar gehouden. Een schilderij, tot nog niet gecatalogeerd Galant gezelschap in een tuin (nr 220), van de Captain Spencer Churchill, was van aard om ons in te lichten over de onvruchtbare pogingen van den schilder op het gebied van de gedistingeerde onderwerpen.
De vertegenwoordiging van Adriaan van Ostade werd door de inrichters beperkt tot de verhoudingen die deze verdient. Evengoed moest men in de hoeken kleine werken van den nauw- | |
| |
keurigen Gerard Dou opzoeken.
Den Nicolaas Maes uit zijn laatsten tijd kon men hier slechts in een Jongensportret (nr 144), van Sir William Berry, te zien krijgen. Men heeft het geraadzamer geacht hem met zijn beste hoedanigheden voor te stellen. Maes, in den aanvang door Rembrandt beïnvloed, kan best de vervaardiger wezen van twee schoone portretten, waarvan de vergelijking in eenzelfde zaal, veroorloofde ze te beschouwen als werk van denzelfden meester. Het geldt hier eerst het Mansportret (nr 259), aan M. Ernest Innes te Londen behoorend. Het aangezicht doemt op uit den donkeren achtergrond. Het is zijdelings belicht en de hoed werpt op het voorhoofd een doorschijnende schaduw. De mond is licht open als om den adem door te laten. Men bemerkt een lichte impasteering in de vleeschpartijen en de factuur verraadt een langzaam aanbrengen van de vette kleur, een zekere slapheid in de uitvoering. Dezelfde kenmerken van kleur en factuur vertoont het Mansportret (nr 281) door het Museum voor Oude Kunst te Brussel geleend. Dit werk heeft men te Brussel toegeschreven aan Vermeer, om wille van den grijzen toon in de schaduw onder den hoed. Niettegenstaande de overeenkomst, die A.J. Wauters destijds vond tusschen dit werk en een Mansportret van Vermeer te Budapest, verplicht de nauwkeurige vergelijking van de schilderij uit Brussel met deze van den heer Innes, de schilderij te Brussel, die vroeger het valsche opschrift ‘Rembrandt F. 1646’ droeg aan denzelfden meester toe te schrijven als de schilderij van M. Innes. Dit zijn blijkbaar werken van iemand, die zich de techniek van Rembrandt toeëigende.
Maes had op deze tentoonstelling nog eenige kleine schilderijen, die zich met schoone en heldere lokale kleuren doen gelden en waar het rood en het bruin rijk uitkomen op het diepe zwart. De schoonste was De keuken met een vrouw aan de pomp (nr 271) van Lord Swaythling.
Emmanuël de Wit was ruim vertegenwoordigd. Het kwam hier goed te voorschijn hoe hij in de Hollandsche kunst een speciale kleurharmoniseering binnen bracht, waarin het welluidend zwart de dominant is. Hij zelf heeft nooit deze fijnheid van kieurschakeering vermoed; hij zal slechts aan het juist weergeven van de werkelijkheid gedacht hebben, maar de pogingen tot het nabootsen van de atmosfeer hebben hem werken van groote waarde doen voortbrengen, zooals Het interieur van de kerk te Amsterdam (nr 297), van den Graaf van Northbrook, en verschillende van zijn Markttafereelen. Wanneer hij interieurs ging schilderen zooals de Hooch, vergiste hij zich grootelijks, zooals men het zien kan in de Kamer met de vrouw die op de harp speelt (nr 307) uit de verzame- | |
| |
ling A. Van der Ven. Zooals bij velen rondom hem, verdween in hem de kunstenaar zoodra hij alleen bestelwerk uitvoerde (nr 336).
Enkele kleine schilderijen van Paulus Potter, scherp bespieder van het dierenleven, verdienden onze aandacht en hoofdzakelijk Vee bij een poel (nr 187) van de gezusters Rathenau.
Het stilleven, wij hebben het reeds gezegd, was weinig vertegenwoordigd in de verzameling in Burlington House bijeengebracht. De liefde tot de objectieve waarheid en tot het eerlijk werk openbaart zich duidelijk in een Stilleven, van Abraham van Beyeren, (nr 175), behoorend aan M.E. Sarasin, en in een ander van Willem Kalff (nr 299), uit de verzameling van den heer M. van Gelder.
Het is onnoodig lang bij het nauwkeurig, bijna peuterig werk van Avercamp stil te staan, en na te gaan hoe deze schilder, met veel anecdoten, de wintervreugde der Hollanders vertelt. Wij moeten ons evenmin ophouden bij het ijskoude werk van Saenredam, waarvan men de heldere tonaliteit kan waardeeren. Twee portrettisten waren aan de eer naast Frans Hals: Backer en Verspronck. Backer's Jongen in het grijs (nr 351), uit het Mauritshuis, moest niet onderdoen voor beste werken van Hals, en Verspronck's twee portretten van een Meisje, het eene uit het Rijksmuseum, het andere uit de verzameling van Baron Schröder hielden het vol naast Hals.
Aan Barent Fabritius heeft men al te veel eer verschaft, door een te groote ruimte te verleenen aan zijn werk. Zjin vervelende Parabelen verbleeken bij het degelijk werk van zijn ouderen broeder, Carel Fabritius. Het gaf aanleiding tot interessante opmerkingen, twee uitstekende schilderijen van dezen met elkaar te vergelijken, die allebei geteekend zijn, doch op een afstand van vijf jaar staan: het Portret van Abraham de Potter (nr 329), het Portret van den schilder (nr 332). Het eerste, op zijn zes-en-twintigste jaar uitgevoerd, is geschilderd in de natte kleur met een ietwat onvaste hand. Het tweede, in 1645 uitgevoerd, toen de schilder een-en-dertig jaar oud was, heeft een vaste factuur en is geschilderd met breede toetsen in vette kleur, op dezelfde wijze als Rembrandt's Portret van zijn broeder, in deze tentoonstelling aanwezig (nr 119), dat echter vijf jaar later ontstaan is.
Bij Jacob Levecq's Portret van een oude dame (nr 342), uit het Museum voor Oude Kunst te Brussel, heeft men op deze tentoonstelling een schilderij vergeleken, die misschien er een tegenhanger van is: het Portret van een jongeling (nr 338), uit de verzameling van Mrs Roland Greville.
Uit deze tentoonstelling zal de faam van Philips Koninck grooter opstijgen. Hij is een groot landschapschilder. Het modern karakter en de impressionnistische factuur met sterke en vaste
| |
| |
penseeltoetsen van zijn Gezicht van Beek op de Waal (nr 227), uit de verzameling van A.W.M. Mensing, heeft de bijzondere aandacht van tal van kenners getroffen. Er ligt in deze schilderij een ruime conceptie van het landschap, die men, met dezelfde flinke werkwijze, terugvindt in De Aanvang van het onweer (nr 139), van den Hertog van Crawford en Balcarres.
Hobbema heeft ons verbaasd door twee schilderijen van buitengewone waarde: een Landschap (nr 224), van Lord Swaythling, en een Landschap (nr 229), van Mrs. B.F. Jones. Zij stellen het gewone onderwerp van dezen kunstenaar voor, die over een geringe verbeeldingskracht beschikte, maar bij wien de liefde voor de natuur oversloeg tot stille vereering. Met eerbiedvolle toewijding schildert hij na. De zorgvolle wijze waarop hij de zware en toch luchtige massa van de boomen op den blauwen hemel laat afsteken, de vernuftige wijze, waarop hij het beeld van het banale landschap verruimt en verlevendigt, door licht te laten vallen op het tweede plan en door zandwegen te laten slingeren door zijn landschap en er een rozig huisje en een personage op te zetten, dit alles vindt men ook in deze twee schilderijen, met daarbij de sterke tonaliteit van den voorgrond en de licht-bespikkeling van de bladermassa's. Men vindt bovendien, in de schilderij van Lord Swaythling, een schoon, stil water, dat meer dan de algemeene atmosfeer, bijdraagt tot de uitdrukking van kalme poëzie, die Hobbema in zijn beste schilderijen kan weergeven. Het is de zorgvolle toewijding aan de natuur en aan zijn werk, die dezen kunstenaar tot de zuivere uitdrukking van zijn aandoening bracht.
Hij was uitstekend vertegenwoordigd op deze tentoonstelling, niet zoozeer met het Landschap dat tenslotte op het aandringen van het Museum te Glasgow opgenomen werd, doch dat niets meer is dan een van de vele Engelsche navolgingen uit de 18e eeuw, maar met verschillende werken van waarde, en ook met enkele van minder belang, zooals het Landschap (nr 211), van Lady Cunliffe Lister, waarop wij de handteekening en den datum 1665 hebben kunnen lezen, die niet in den catalogus genoteerd zijn.
Jacob van Ruysdael, waarvan Hobbema de mededinger was, bereikt niet steeds dezelfde scherpte in de weergave als Hobbema; daarentegen geeft hij blijken van compositiekracht, en in zijn werken ziet men dat hij begaafd was met een ruimeren geest en een hoogere personaliteit. Er waren hier van hem enkele schilderijen, die als monumentale scheppingen mogen gelden, die men niet alleen om de factuur bewondert, maar die treffen door de grootsche stilte welke ze beheerscht. Behalve zijn befaamde Molen te Wijk bij Duurstede (nr 207) vond men hier de statige schilderij
| |
| |
Het Kasteel te Bentheim (nr 95) en een schools Zeegezicht (nr 100), twee werken uit de verzameling van Sir Otto Beit, die een goeden indruk maakten zelfs tusschen de vele Rembrandt's.
Van Salomon van Ruysdael, van Aert van der Neer, van Isaac van Ostade, heeft men niets getoond dat bij kan dragen tot het verhoogen van hun roem.
Van een tentoonstelling als deze had men kunnen verwachten dat zij Hercules Seghers naar voren zou gebracht hebben. Eén van zijn Landschappen (nr 50), dit uit het Palazzo Pitti, heeft men hier gebracht: het is een werk van waarde, een conceptie die getuigt van een ruimen geest; het is van aard, evenals andere schilderijen die wij van hem kennen, onder meer deze uit de verzameling van den heer Hofstede de Groot, om dezen kunstenaar te doen beschouwen als een genie, doch een genie dat verkeerd geloopen is, door zich te wijden aan het namaken van schilderijen door middel van gekleurde gravures. Men moet de inrichters van deze tentoonstelling dank wijten, omdat zij ons speciaal hebben willen inlichten omtrent zijn gravures, op papier en op doek, eenkleurig en getint.
Op het gebied van de Marines heeft deze tentoonstelling ons gees ontdekkingen gebracht. Er was J. van Goyen in zijn verscheidene manieren; een zeer typisch werk van hem was een schilderij, eenkleurig blauwachtig, uit de verzameling F. Lugt (nr 63). Er was Willem van de Velde. Er was van de Capelle; deze had er onder meer een uitstekend werk, door Miss Alexander geleend (nr 193). Natuurlijk had men er voor het genoegen der Engelschen Het Gezicht op Dordrecht door A. Cuyp gebracht, dat zulk een grooten prijs bereikt had op de veiling Holford, maar dat eenigzins teleurstelde, nu men het moest aanschouwen tusschen twee groote schilderijen van denzelfden meester, waar dezelfde roze hemel dezelfde poëtische stemming moest opwekken: Het Gezicht op de Maas (nr 264), van M. John Robarts, en Het Gezicht op de Maas bij Dordrecht (nr 267), van Sir Joseph Duveen. Cuyp kon zich gelukkig meer doen gelden door zijn Koeien in de rivier (nr 279), van M. John Robarts.
* * *
Het zou overbodig zijn lang stil te staan bij den inhoud der drie zalen door de inrichters aan de huidige kunst toegewijd. Het zal voldoen, te zeggen in welken zin de keuze was gedaan. Zij leek uiterst verstandig. De inrichters hadden heel de 18e eeuw en den romantischen tijd ter zikle gelaten. Zij hadden niet meer dan het noodig was belang gesteld in de tot nu toe al te zeer opgehemelde kunst van de Haagsche school. De meesters van deze school waren er allen: Jozef Israëls, Maris, Mauve, Gabriël en verder Weisen- | |
| |
bruch, Poggenbeek en Bosboom. Men had er, met veel durf, Jongkind bijgevoegd. En men had, nogmaals tot genoegen der Engelschen, een afdeeling van goede waterverfteekeningen erbij gegevoegd. Maar de voornaamste plaats was, terecht, voorbehouden aan de werken van Breitner, die ze allen overtreft, en aan een goede keuze van werken van Vincent van Gogh, waarbij men vier indrukwekkende teekeningen van Toorop had gevoegd. Dit is wat men heet zich door zijn beste hoedanigheden te laten waardeeren.
De afdeeling van teekeningen was best voorzien. Men vond er teekeningen te beginnen met deze van de ‘primitieve’ meesters - zoo geraakte ook Albrecht van Ouwaeter op deze tentoonstelling vertegenwoordigd - tot deze van de meesters van de 18e eeuw, die niet met schilderijen vertegenwoordigd waren. De verzameling teekeningen van Rembrandt was van het hoogste belang. De afdeeling gravures met verschillende staten van dezelfde gravuur van Rembrandt, was een afzonderlijk bezoek waard. In de middenhall had men, net veel smaak, een tentoonstelling van zilver uit de 17e en 18e eeuwen ingericht, en, ernaast, toonde men een uitstalkast met belangrijke glazen.
Dit alles gaat lijken op een palmares. Een palmares mocht het wel wezen. De tentoonstelling kon ons in alle opzichten verrukken.
LEO VAN PUYVELDE.
|
|