| |
| |
| |
Hans Orlowski
Met vreugde spreekt men over een buitenlandsch kunstenaar, vooral wanneer hij een land bewoont waarvan men eenigszins de kunst kept zonder iets af te weten van de groepeeringen der kunstenaars, der handelaars en der kritiekers. Men is alsdan zeker een werk te bekijken met een nieuwen blik. Men staat gedurende eenigen tijd vóór wezens en dingen met de brutale openhartigheid van het kind of van den barbaar. Wanneer men zich vóór werken van te zeer gekende kunstenaars bevindt, ondergaat men, onwillekeurig, den invloed van zekere etiketten, de begoocheling van den verworven rang. Onze schijnbaar meest onafhankelijke oordeelen zijn besmet net den kapellekensgeest. En is er geen oneindige hoogmoed noodig om als kladderaar te durven behandelen dien schilder dien een ploeg toegewijde kritiekers aan alle echos uitroept als omringd met den stralenkrans van het authentiek genie? En dan, er is nog jets anders: twee houdingen zijn mogelijk tegenover de uitingen van de hedendaagsche kunst: de schoolsche dienaar zijn van een kunstenaar dien er gekomen is; of grof spel spelen en wagen op een ongekenden naam. De eerste houding bekrachtigt verworven resultaten, de tweede trekt wissels op de toekomst. Voor den buitenlandschen kunstenaar, - wanneer hij niet erkend is door de school van Parijs, die tot nader bericht de eenige internationale beurs der kunst blijft die men overeengekomen is ‘modern’ te noemen, - zijn de risico's even groot als voor den ongekende: men moet zich wagen zonder hoop deze kostelijke boeien te ontmoeten die de sociale feiten zijn.
Van het leven van Hans Orlowski weet ik niets dan dat hij in Oost-Pruisen geboren is en dat hij professor is aan de School voor Sierkunsten van Charlottenburg. Hij bestuurt er een klas van dekoratieve schilderkunst. Hij heeft 10 tot 12 leerlingen in den Zomer, soms 30 in den Winter. Terzijde gestaan door een praktijker voor den technischen kant, heeft hij zich alleen bezig te houden met den esthetischen kant van het onderricht en, daar hij dikwijls begaafde leerlingen heeft, is deze zending hem zeer lief. Zijn werk alleen moet voor hem spreken. Hij is schilder en graveerder. Zijn schilderwerken zijn mij om zoo te zeggen onbekend. Ik weet dat de kunstenaar langzaam werkt, dat hij veel tijd wijdt aan den opbouw van elk werk. Hij brengt niet meer dan 6 of 7 doeken per jaar voort, hetgeen, vergeleken bij de produktie van de meesten zijner konfraters, eenigszins een uitzondering is. Geruimen tijd heeft hij zich beziggehouden met zuiver technische kwesties. Hij wrijft zijne verven zelf en maakt ook zijne vernissen. Hij schildert met waterverf of met terpentijn opgemaakte verven en gaat uit van de tech- | |
| |
niek der oude meesters. Het spijt mij zijn schilderwerk alleen door reproducties te kennen. Deze, hoe good zij ook zijn, laten niet toe ernstig over schilderijen te oordeelen. In voorkomend geval zijn zij nochtans niet nutteloos. Zoo zij ons niet inlichten over het koloriet van den kunstenaar, openharen zij ons anderzijds dingen die niet te verwaarloozen zijn. Hans Orlowski schilder herinnert in niets Hans Orlowski graveerder, en dit is des te beter. Moet het herinnerd worden dat deze twee kunsten slechts een broos verband hebben? Men moet den kunstenaar gelukwenschen dit begrepen te hebben. Men weet dat de Duitsche schilderkunst, na de buitensporigheden door de expressionnisten bedreven in de richting der aanvallende brutaliteit en van het quasi-romantische misprijzen voor de technische noodzakelijkheden, zich ontwikkeld heeft naar een soort van nieuw
classicisme. Deze beweging is eigenlijkaardig aan deze der Fransche schilders die het kubisme verlaten. (Wel te verstaan, Duitschland bezit zijne sur-realisten en Paul Klee mocht doorgaan voor een meester in het genre vóór dat de school werd uitgevonden). Hans Orlowski heeft dezen evolutie-boog gevolgd. Zijn schilderwerk is klassiek van schikking. Hij is een schilder van naakten, harmonieus opgesteld in doeken van een zeer bestudeerde kompositie. Voorbehoud gemaakt voor het koloriet dat mij onbekend is, toont Orlowski zich een disciepel van Ingres. Uit zijn geschilderde werken gaat eenzelide indruk van kalme schikking en van zekerheid uit. Zijn vrouwenlichamen, gevuld, met hun afgeteekende lijnen, zijn kuisch. Zij doen denken aan eenigszins onstoffelijke wezens, wat ons sterk verwijdert van de zinnelijke ziekelijkheden waaraann tal van hedendaagsche schilders ons hebben gewoon gemaakt.
Blijft de graveerder. Gedurende jaren heeft de gravuur in zijn werk een overheerschenden rol vervuld. Het is door zijne gravuur dat hij tot bij ons is gekomen. Het was, in 1920, tijdens de eerste internationale tentoonstelling van houtsneden, ingericht door de groep ‘Lumière’ in het Kunstverbond van Antwerpen. Hij was een der vier Duitschers die de uitnoodiging beantwoord had van dezen op dit tijdstip tamelijk onstuimigen groep wien men overigens heftig verweet doordrongen te zijn van een geest dien men Locarnosch vóór de letter zou kunnen betitelen. Reeds in dien tijd troffen de werken van Orlowski door hun bizonder karakter. De twee volgende jaren, toen hij in hetzelfde salon opnieuw verscheen, tusschen de meest vooraanstaande namen der Duitsche graveerkunst: Heckel, Schmidt-Rottluf, Conrad Felixmüller, Chr. Rohlfs, Max Pechstein, Emil Nolde, anderen nog, drong zijn werk zich op door kwaliteiten van onweerlegbare oorspronkelijkheid.
| |
| |
Uit deze confrontatie verscheen hij als een der sterksten, tezamen met een Fokko Mees, een Thiollière, en onze drie of vier Vlamingen. Voor onze verrukte oogen kwam het er weinig op aan of in zijn land zijne waarde erkend was: voor ons was hij een groot kunstenaar.
Hij is een groot kunstenaar. Sedert deze reeds verre tentoonstellingen heb ik andere werken van hem gezien. Zijn ontwikkelingsgang heeft een stijgende lijn gevolgd. Ik heb over andere elementen van waardeering beschikt. De houtgravuur heeft mij gedurende enkele jaren beziggehouden. Honderden prenten, onderteekend door kunstenaars uit alle Westersche landen, zijn onder mijn oogen voorbijgegaan. Indien ik in dien hoop tot een strenge schifting moest overgaan, tot alleen nog een halfdozijn namen te bewaren, ben ik zeker dat Orlowski bij dit getàl zou zijn. Men heeft dikwijls getwist - o.m. naar aanleiding van Frans Masereel - over het literair karakter der moderne gravuur. Sommigen hebben niet geaarzeld deze opvatting der houtsnijkunst te veroordeelen. Dit is, meenen wij, overdrijven in een puristischen zin. Men heeft ongelijk tot de houtsnede een voorschrift uit te breiden dat strikt tot het domein der schilderkunst en der beeldhouwkunst behoort. Stellen wij nochtans vast dat Hans Orlowski op geen enkel oogenblik literair is. Zijn houtsneden zijn zeer eenvoudig. Enkele figuren, ten hoogste twee of drie. Verscheidene prenten bieden ons het beeld van een enkel figuur. Geen enkel dekor om zoo to zeggen. Nauwelijks bemerkt men in zekere zijner versieringswerken, eenige landschappen, als achtergrond. Maar altijd blijven zij begrensd tot een bijkomstigen rol. Het voornaamste bij Orlowski is de mensch, niet een mensch neergestort, als bij Masereel, in den baaierd den hij zelf geschapen heeft, de mensch verloren tuschen de reusachtige monumenten ontstaan uit een ingewikkelde samenleving, maar de mensch zooals hij blijft, trots de wisselvalligheden en de veranderlijke omgevingen, de mensch net zijn lichaam en zijn ziel van altijd. Orlowski zoekt niet in uiterlijke gebeurtenissen motieven om menschelijke onrust of menschelijk levels te verheerlijken. Zijn kunst heeft de dynamische wilskracht niet die het werk van eenigen, tusschen de sterksten, der hedendaagsche
houtsnijders bezielt. Hij is eenvoudiger en, tezelfdertijd, dieper. Hij is geen epieker, maar een lyrieker en tevens een psycholoog.
Men kan in zijn werk een dubbele evolutie vaststellen, een technische, zoowel als een esthetische. In zijn eerste werken benadert hij het meest de overheerschende strekkingen der Duitsche houtgravuur. Breede zwarte vlekken. Brutaliteit der uitvoering.
| |
| |
Indien hij daarin, door den weinig ingelichten opmerker, kan verward worden met de groep der ‘Brucke’ die, Edvard Munch en Kirchner volgend, de vernieuwing der houtsnijkunst in de Germaansche landen allermeest bevorderd heeft, zal iemand die zijne werken van dichterbij wil ontleden, daarin weldra eigenaardigheden ontdekken die zich in de toekomst op een prachtige wijze zullen ontwikkelen. Wanneer de vermelde graveerders eene schoonheid bereiken die niet zonder grootschheid is door de gewilde brutaliteit hunner techniek, bemerkt men bij Orlowski de bezorgdheid voor zekere details waaraan zijne konfraters geen aandacht schonken. Als psycholoog legt hij vooral nadruk op de gezichten en in elk gezicht onderstreept hij het voornaamste: den blik. Geen enkel houtsnijder heeft, voor zoover ik weet, zooveel belang aan de ougen gehecht. Zeldzaam zijn de graveerders die getroffen schijnen door de mogelijke beteekenis van hetgeen bij hun niets dan een bijkomend detail is. Het graveeren op hout, kunst van synthesis, blijft bij zulke bekommernissen niet stilstaan. Bij Orlowski is het een werkelijke obsessie. In elke prent is het de blik die overheerschend den zin van het werk opdringt. Het eene gelaat toont zich heerschzuchtig, het ander goedzakkig. Er zijn de verschrikten en de onrustigen, de droefgeestigen en de droomers. Er is vooral deze reeks van vrouwelijke blikken, grijsblauw, onvatbaar, dubbelzinnig en katachtig, blikken die u vervolgen met hun onrustwekkend leven, even geheimzinnig als de kat die soms deze hallucineerende maskers vergezelt als om de diepe gelijkaardigheid van hun wezen te bevestigen.
De werken van dit soort kenmerken zich door geen enkele technische bijzonderheid. De snede is heftig, minder geweldig nochtans dan bij de meeste kunstenaars van hetzelfde ras. Over het algemeen zijn deze platen zeer lichtjes uitgediept. Dit zwakke uitdiepen laat op het papier vlekken waaruit de kunstenaar gelukkige effekten haalt. Inderdaad, zij vormen een logischen achtergrond voor al deze menschelijke gezichten, die alleen belang hebben door hun uitdrukking. Maar liever dan toevlucht te nemen tot overbodige bijkomstigheden, liever dan den achtergrond weg te nemen, wat esthetisch minder zuiver is, duiden deze vlekken nauwkeurig de oppervlakte der gegraveerde plaat aan, d.i.t.z. dat zij den eerbied verzekeren voor een der fundamenteele wetten der houtsnijkunst. Het procédé is vranker dan het voorwendsel van de lijst: tal van graveerders, vooral tusschen de partijgangers eener lijngravuur, spannen zich in om het onsamenhangende hunner samenstelling te verbergen door het trekken van een omlijsting, die de uiterste grenzen van het gegraveerde hout bepaalt. Deze lijst nu, tenzij zij stevig
| |
| |
HANS ORLOWSKI. - Houtsnede.
| |
| |
HANS ORLOWSKI. - Houtsnede.
HANS ORLOWSKI. - Houtsnede.
| |
| |
aan de kompositie vasthoudt, zooals bij de primitieven, versterkt niets en is alleen een grof middel om de onbekwaamheid van den kunstenaar te bemantelen.
Later verlaat Orlowski stilaan zijn groote menschelijke figuren. Op houtsneden, die altijd in dezelfde afmetingen blijven, krijgt de gansche mensch een plaats, hetgeen als uitzonderlijk kon gelden in de voorgaande periode. Tezelfdertijd evolueert de techniek. De zwarte vlakken zijn verdwenen. Ook de vlekken voortkomend van het zwakke uitdiepen. Geheel de plaat is gegraveerd. Maar het zoeken naar kontrast, naar geweldige tegenstelling ontbreekt. Het wit opgevat als oppervlakte, is er zoo zeldzaam in als het zwart. Daarentegen geeft een geheel net van methodische sneden aan het geheel een grijze kleur, verlevendigd door de zeer zwarte lijn der omtrekken. Maar het dient gezegd: de grijze tinten van Orlowski hebben geed enkel verband met deze der graveerders epigonen van Gustave Doré. Het gaat hier niet om een nabootsing van een teekening. Het zijn, integendeel, beslist houtsnijkundige komposities in dewelke een gewettigd, maar wel beschouwd gemakkelijk middel zooals het vlekken latend uitdiepen, vervangen wordt door een stelsel van sneden waarvan het gelijkloopende toelaat nadruk te leggen op de uitdrukkingskracht.
En zoo komen we tot de andere zijde van Orlowski's talent: de boekversiering. Ik ken van hem drie geïllustreerde boeken en ik denk niet dat hij er meer heeft gemaakt; zij zijn, alle drie, van een zeldzame kwaliteit. Ziehier ‘Amiran, eine georgische Sage’, prachtvol werk, getrokken op 50 exemplaren door het Wendekreis Verlag. Een tekst, gezet in een machtige gothiek, wordt geïllustreerd door 4 houtsneden van den kunstenaar. Deze houtsneden behooren tot de beste die ik van hem ken. Zij toonen ons menschelijke figuren ten volle uit. Maar het lijkt of de graveerder er behagen in gevonden heeft om hun ineengedokene vormen te geven. Zij zijn ineengedrongen en nochtans raken hunne voeten aan de uiterste grens der houtsnede en hun hoofd reikt die soms voorbij. Er gaat een indruk van samengetrokken kracht van uit, de laatste houtsnede van het werk stelt een geketend man voor. Hij is opmerkenswaardig niet alleen door zijn houtsnijkundige kwaliteiten maar vooral door het innige der uitdrukking. De oogen verraden gansch een drama. Zij hebben overigens welsprekende helpers in de handen. Na de oogen spelen de handen een grooten rol in het werk van Orlowski.
Met ‘Der dreizehnte Brief des Hyperion an Bellarmin’ van Hölderlin, werk getrokken op 25 exemplaren, sluit de versiering zich nog nauwer aan het werk vast. Geen buitentekstplaten meer: beelden die schitteren te midden van het proza, die er deel van
| |
| |
uitmaken vermits zinnen, den typografischen vorm verlatend, zich in breede arabesken komen schrijven rond menschelijke figuren. Sommige dezer figuren schijnen werkelijk op te rijzen uit de omringende gegraveerde karakters. De gedrukte tekst is opgesierd door een reeks beeldletters van een schoone originaliteit en het werk vangt aan met een monumentale beeldletter, opgehoogd met aquarel, en die van een waarachtige grootschheid getuigt.
Eindelijk ‘Das jüngste Gericht’ dat ik voor zijn meesterwerk houd en strikt genomen voor een meesterstuk. Het is een groot album op 100 exemplaren getrokken door het Wendekreis-Verlag. Het bevat als tekst eenige verzen uit den Bijbel. Het is geheel op hout gegraveerd. Het oude procédé der incunabelen dat Orlowski tot onze vreugde herleven doet. Moet het gezegd worden dat, ver van bestaande letterkarakters na te bootsen, Orlowski vrijen loop aan zijn fantazie heeft gegeven? Zijn tekst is monumentaal en levend. Niet gebonden zijnde, als de typografische zetter, door steeds denzelfden vorm der karakters, heeft hij deze stoutweg gewijzigd naargelang den graad van belangrijkheid der woorden waarvan zij den steun waren. Sommige woorden treden uit de lijn, nemen onweerstaanbaar een overheerschende plaats in, in harmonie met hun belangrijkheid in den tekst. Beeldletters verrijzen op een bladzijde met het majesteitvolle van een toren. En zelfs de kleur speelt er haar rol. Woorden worden verlicht door enkele aquareltoetsen. Letters verschijnen, veelkleurig, als feestelijk getooid. Een bladzijde, als deze van het titelblad, een andere als van het einde, zijn echte symfonieën. Zij zijn van een grootsche en nieuwe schoonheid. Het werk, door zijn voorstelling, groeit buiten het kader der houtsnijkunst. Het is een echt kunstwerk, met liefde tot stand gebracht. In al mijne omzwervingen door de moderne houtgravuur zag ik geen enkel werk dat met dit kan vergeleken worden.
Het heeft voor ons niet het minste belang te weten of Hans Orlowski al of niet gerekend wordt tusschen de groote kunstenaars van zijn land. Het snobisme en de mode verwekken soms zonderlinge omverwerpingen van waarden. Dit zijn voorbijgaande uitingen waarvan de schittering alleen geëvenaard wordt door het snel vergankelijke.
Orlowski behoort gelukkig tot deze reeks kunstenaars die, zonder de stem van het uiterlijke leven te verwerpen, voor alles in hun eigen wezen zoeken te putten. Zijn werk is niet het resultaat van een geleerde keuken van recepten, maar de langzame en harmonieuze ontplooiing van een echte kunstenaarsnatuur. En, daar hij nog jong is - hij is geboren in 1894 - mag men hopen dat deze ontplooiing een vruchtbaar stijgen zal zijn.
ROGER AVERMAETE.
|
|