| |
| |
| |
Kunstberichten
Boeken en tijdschriften
Robert Eigenberger. Die Gemäldegalerie der Akademie der Bildenden Künste in Wien. - Weenen-Leipzig, Manz-Verlag, 1927. -
- Dit werk, in twee deelen, mag gelden als een model van wetenschappelijken catalogus voor museums. Het zou eerder aan een te-veel dan aan een te-kort lijden. Zelfs de biographische nota's bevatten bizonderheden die de personaliteit van de kunstenaars kenschetsen en die bij kunnen dragen tot het beter begrijpen van de voorhanden werken. De critische opmerkingen zijn volledig en nauwkeurig. Van bizonder belang zijn de gegevens betreffende den toestand van de schildering: de herstellingen en bijschilderingen zijn nauwkeurig opgegeven. De beschrijvingen zijn omvangrijk en, naar het voorbeeld van den catalogus van de nationale museums te Berlijn, geeft de schrijver ook een nauwkeurige beschrijving van het koloriet.
Men heeft reeds gewezen op het gevaar van het weergeven van de kleurschakeeringen met woorden. Men kon evengoed wijzen op de moeilijkheid van dit weergeven. Doch zoolang wij niet op een goedkoope wijze nauwkeurige kleurreproducties kunnen aanmaken, kan een ernstige beschrijving, opgemaakt door een vakman, aan de geoefende verbeelding van de studeerders zeer nuttige elementen verschaffen, die toelaten de vroeger geziene werken weer op te roepen of althans zich een algemeen denkbeeld van die werken te vormen. Zij kan tevens de grondslagen verschaffen voor vergelijking. Men heeft voorgesteld dergelijke beschrijvingen geheel methodisch te maken, door ze te laten berusten op een lijst van kleuren, en door de nummers van die kleuren aan te geven. Men sprak er zelfs van de kleurenlijst van Ostwald te gebruiken. Een dergelijke systematiseering zou weinig suggestief zijn, en feitelijk praktisch niet leesbaar. De nauwkeurige beschrijvingen van Dr. Eigenberger zijn van aard om ook den meest eischende te voldoen. Hij geeft in scherpe termen het hoofdzakelijke en maakt de detailschakeeringen ondergeschikt aan de voorstelling van het algemeen uitzicht. Hij beschrijft de kleuren niet om hen zelf. Hij is er angstvallig op uit de kleurwaarden weer te geven en heeft steeds het oog op den indruk die zij in het geheel opwekken. En, om het gewoon publiek deelachtig te laten wezen aan zijn opmerkingen omtrent het koloriet, heeft hij de beschrijving van het koloriet vermengd met de beschrijving van het onderwerp.
Een lijst van facsimile's van handteekeningen besluit het deel met den tekst.
Het tweede deel bevat uitmuntende reproducties van de beste werken.
Het werk van Dr. Eigenberger is in vele opzichten een model.
LEO VAN PUYVELDE.
| |
Jahrbuch der preuszischen Kunstsammlungen
(Bd. 49, Nr. IV). - Op een zeer merkwaardige studie van Dr. Ludwig Burchard over jeugdwerken van Jacob Jordaens dient hier in 't bizonder de aandacht te worden getrokken. Tot heden had men vruchteloos gezocht naar werken die ouder waren dan de ‘Kruisiging’ der St. Pauluskerk te Antwerpen, stellig dateerbaar van 1617. Dr. Burchard bestudeert hier nu echter negen werken die hij allen plaatst in de jeugdperiode van Jordaens, d.i.t.z. vóór 1618.
| |
| |
Vooreerst De H. Familie in 1925 voor het Museum te Brussel aangekocht (Nr 965), in den catalogus van 1927 als een Abraham Janssens vermeld en door Edouard Michel herhaaldelijk (o.a. in Onze Kunst, 1928, nr, blz. 166, reprod.) aan Pieter van Mol gegeven. Terecht vergelijkt Burchard het werk aan de Mirakuleuze Vischvangst in de St. Jacobskerk te Antwerpen (door Michel eveneens aan van Mol toegeschreven). Zeker zijn beide werken van dezelfde hand, en alles wijst er op dat we hier wel degelijk met jeugdwerken van Jordaens te doen hebben.
De Barmhartige Samaritaan, in bezit van vorst Sanguszko te Podorze (Galicië) kwam in 1899 als een jeugdwerk van Van Dijck op de tentoonstelling te Antwerpen voor. Oldenbourg hield het later voor een Jordaens, waarbij zich Burchard aansluit, vergelijking met een geteekend werk van Jordaens, de H. Familie met Engelen, in het Museum te Warschau: op beide schilderijen komt nl. als de Samaritaan en als de Zacharias hetzelfde grijsaardsmodel voor. Het argument schijnt ons niet sterk: waarom zou inderdaad dezelfde grijsaard niet én voor Van Dijck én voor Jordaens model hebben kunnen staan? Burchard reproduceert dan verder een teekening in het museum te Bayonne, zeker een voorstudie voor den Samaritaan van Podorze. Voor zoover we naar de goede reproductie kunnen oordeelen, is deze teekening niet van Jordaens, zooals Burchard meent, maar wel van Van Dijck, al is het opschrift A.V. DYCK, dan ook zekerapokrief. De toeschrijving van den Samaritaan aan Jordaens schijnt ons dus op zeer losse schroeven te staan.
Met volle overtuiging echter kan men de andere identificaties van Burchard onderschrijven: een H. Familie in bezit van den hr. Ralph. H. Booth te Detroit, een H. Familie (borstbeeld) in privaatbezit te Reval, een andere daarmee zeer verwante in bezit van Dr. Burchard zelf, een Terugkeer uit Egypte, eertijds in de verzameling Chillingworth (in 1925 geveild te Luzern); het dikwijls betwijfelde Zelfportret in de Uffizi te Florence, en ten slotte de fraaie Christus als tuinier met drie Maria's, sinds 1928 in het Kaiser-Friedrich-Museum te Berlijn.
| |
Cahiers de belgique
(Maart). - Marguerite Devigne schrijft over het werk van Gustave van de Woestyne: ‘Quelles que soient parfois les apparences, son art est peu influencé par les grandes vagues du courant moderne. A peine sur l'étang calme où se promène sa méditation, en voit-on surgir quelques rides nouvelles, mais celles-ci s'effacent vite résorbées dans l'immobilité apparente du tranquille miroir. Entre celui-ci et le monde, il n'y a pas d'intermédiaire. Le reflet qu'il nous en donne est à lui; il le façonne selon ses propres mouvements et l'image qu'il nous en offre est attirante et mystérieuse parce que, derrière elle, il y a des immensités inconnues.’
Arnold Goffin geeft eenige interesante beschouwingen over de kunst van Xavier Mellery, van wien hij verschillende uittreksels van brieven en passages uit esthetische geschriften meedeelt. Goffin, die reeds over Mellery in Onze Kunst (1925) een uitgebreide studie publiceerde, schijnt ons in de eerste plaats aangewezen om over dezen buitengewoon sympathicken kunstenaar een volledige, definitieve monografie te schrijven.
(April). - Edmond Joly maakt boeiende vergelijkingen tusschen Italiaansche en Vlaamsche voorstellingen van het motief der H. Maagd met den inktpot.
De jonge Belgische schilder Roger van Gindertael wordt door Pierre
| |
| |
Courthion in een paar bladzijden voortreffelijk gekarakterizeerd.
| |
Oud-Holland
(afl. 1). T.H. Fokker bestudeert de werken van Matthys Stom, een Hollandschen schilder die in de XVIIe eeuw in Italië den sterken invloed van Caravaggio onderging.
C. Hofstede de Groot wijst Juliane Harms terecht aangaande hare toeschrijvingen aan Judith Leyster, wier geboortedatum Elisabeth Neurdenburg in een volgend artikel vaststelt op 1610 en niet 1600.
Hofstede de Groot en Bredius twisten over de toeschrijving van De Keukenmeid van de verzameling Ashcroft te Londen dat de Groot aan Rembrandt en Bredius aan W. Drost wil geven.
H.E. van Gelder schrijft over eenige werken van den 17e eeuwer Reinier van der Laeck, navolger van Van Goyen en Poelenburg, naar aanleiding van een klein drieluik onlangs aangekocht door het Haagsche Gemeentemuseum, en waarvan het middenpaneel, een Madona, trouw gekopiëerd werd op een prent van Lucas van Leyden (B. 84).
| |
Apollo
(Maart). - Leo van Puyvelde bespreekt de Hollandsche tentoonstelling te Londen. Zijn beschouwingen zullen, uitvoeriger nog, in het volgend nr van Onze Kunst worden opgenomen.
A.E. Popham zet zijn studie voort over Vlaamsche geschilderde glasschijven. Hij noemt vooreerst een Meester der Werken van Barmhartigheid, van wei sommige schijven gecopiëerd zijn naar gravuren van den Brusselschen (of Antwerpschen?) Meester S. Verder citeert dit hoogst belangwekkend artikel werken van Aert Ortkens van Nijmegen (te Antwerpen werkzaam) en van Dirick Vellert.
| |
Pantheon
(Maart). - Wilhelm R. Valentiner ontdekte in den Londenschen kunsthandel Colnaghi een tot nu toe onbekend meesterwerk der Hollandsche genreschildering, voorstellend een bong paar op een terras, uitzicht gevend op een tuin, en van de hand van Hendrik van den Burch. Dit was hem aanleiding om over dezen concurrent van Pieter de Hooch interessante mededeelingen ten beste te geven bij een reeks reproducties van wei nig bekende werken.
Gustav Glück publiceert een tot heden onbekend altaarstuk van Antoon van Dijck, een Aanbidding der Herders, te Berlijn in de Galerie Karl Haberstock. Een schets in olieverf in de verzameling Ernst Cohn te Bremen is de gerijpte voorstudie tot dit werk, terwijl ook een grauwtje in het kaiser-Friedrich-Museum te Berlijn met het bedoelde schilderij in zeer nauw verband staat.
Tancred Borenius bespreekt bondig de Hollandsche tentoonstelling te Louden.
| |
The Burlington magazine
(Maart). - In het museum te Leipzig ontdekte Karl Friedrich Suter een werk van Carel Fabritius, een biddende grijsaard, tot nu toe gecatalogeerd als werk van een onbekenden Hollandschen meester der 17e eeuw.
| |
Le centaure
(April). - André de Ridder geeft hier een paar uittreksels uit zijn boek over James Ensor, dat eerlang te Parijs zal verschijnen.
P.G. van Hecke heeft het over de schilderkunst van Frits van den Berghe, Pierre Courthion, over Gustave de Smet, schilder en plasticus, E. Tériade over Roger van Gindertael.
| |
Belvedere
(Nr 4). - H. Möhle bespreekt de laatste aanwinsten van het Kaiser-Friedrich-Museum te Berlijn. Als Vlaamsche werken citeert hij
| |
| |
van Jordaens Christus en de drie Maria's, van Jan Siberechts een Italiaansch Landschap. Over het eerste schrijlt hij: ‘In de tot nu toe nog weinig gekende ontwikkeling van Jordaens' stijl, moet dit werk met zijn nog sterk van Rubens afhankelijke typeering en schildering - het Christustype, de schaduwen der vleezen in bruinrood en grijsblauw, en tevens de nerveusflikkerende, effectvol geschilderde lichten op het gewaad der knielende Magdalena - het best in de eerste periode, 1617-1618, worden gerangschikt; men vergelijke de onder denzelfden Rubensinvloed staande Kruisiging van 1617 in de St. Pauluskerk te Antwerpen. In de beide staande Maria's is de zelfstandigheid van den meester reeds merkwaardig ontwikkeld.’
Het Italiaansch Landschap van Jan Seberechts is zacht en wazig geschilderd. Het is gestoffeerd met kudden, herders en ruiters, en herinnert de Hollandsche romanisten in den aard van Jan Both. Gesigneerd en gedateerd 1651, behoort het tot de zeer vroege werken waarin de meester nog den Hollandschen invloed onderging.
Het Berlijnsche Prentenkabinet kocht op de laatste veiling van Boerner de interessante als unica beschouwde kopergravuren van Frans Crabbe van Espleghem de Geeseling en de Doornenkroning, en van Nicolaas Hogenberg de H. Catharina (gedateerd 1525). Tusschen de teekeningen dienen vermeld drie bladen van Rembrandt, een penteekening naar een zittenden man (de heftige beweging en de teekenmanier wijzen op de jaren 1630 ongeveer), een jongen die een slapend konijn grijpt (rijpere stijl van ongeveer 1650) en een kruisiging van ongeveer 1640.
| |
Art work
(Nr 17). - Walter Bayes bespreekt, voor aanleiding van de Hollandsche Tentoonstelling te Londen, twee daar voorkomende schilderijen van Emanuel de Witte, het Interieur met de vrouw aan het spinet (verz. A. van der Ven) en de Oude kerk te Amsterdam (verz. Lewis G. Fry). Hij karakteriseert uitnemend de kunst van den Hollandschen meester, dien hij noemt ‘a painter of space.’
| |
Veilingen
Brussel.
ZAAL GIROUX (11 Maart). - Nr 12, Lud. Bakhuysen, Kalm weer, fr. 9400.-. Nr 14, J.A. Beerstraeten, Haven van Genua, fr. 7000.-. Nr 18, Hendrik Bogaert, Pachthoeve, fr. 7500.-. Nr 19, J.B. Bosschaert, Bloemenvaas, fr. 7500.-. Nr 22, P. Bout en A.F. Boudewyns, De Brug, fr. 9400.-. Nr 24, Idem, Het Wed, fr. 9600.-. Nr 29, P. Claesz, Stilleven, fr. 44,000.-. Nr 32, J. van Craesbeeck, Luizenkraker, fr. 5200.-. Nr 44, J. Hastenburg, Mansportret, fr. 15,000.-. Nr 45, Carel Hooch, De Halte, fr. 6400.-. Nr 46, H. Herdebout, Kaartspelers, fr. 5700.-. Nr 49, Alex. Keirincx, Landschap met Eremijt, fr. 7400.-. Nr 31), J.B. Lambrechts, Toehereidsels tot het Feest, fr. 10,000.-. Nr 66. Theobald Michau, Veemarkt, fr. 9000.-. Nr 72. Willem Panneels, De Verliefden, fr. 7500.-. Nr 74, Frans Pourbus de Jonge, Damesportret, fr. 55,000.-. Nr 77, P.P. Rubens, Studie voor twee putti, fr. 14,500.-. Nr 81, Sal. Ruysdael, De Ontmoeting, fr. 16,000.-. Nr 84, Jan Seratin, Mansportret (gesigneerd en gedateerd 1644) aan het Museum van Gent fr. 11,000.-. Nr 86, Jan Steen, Vóór de Herberg (Hofstede de Groot, nr 627) fr. 100,000.-. Nr 88,
Joos van der Beke van Cleve, Maagd met Kind (getuigschrift van Dr. L. Baldass) fr. 67,000.-. Nr 90, A. van Dijck, Studie voor het portret van den beeldhouwer G. Petel, fr. 69,000.-. Nr 93, Denis van Alsloot, Optrekkend leger, fr. 72,000.-. Nr 97, A. van Ostade, Boertje (gesigneerd en gedateerd 1640), fr. 30,000.-. Nr 99, Frans Ykens de Jonge, Keukenmeid, fr. 16,000.-. Nr 100, Th. Willeboirts Bosschaert, Madona met H. Catharina, fr. 3200.-. Nr 101, F. Ykens de Jonge, Stilleven, fr. 6400.-. Nr 102, Jan Ph. van Thielen, Annunciatie met bloemenkrans, fr. 5200.-.
| |
| |
| |
Varia
VOOR EEN INTERNATIONALE TENTOONSTELLING VAN AFGIETSELS. - De Internationale Dienst der Musea, welke deel uitmaakt van het Internationaal Instituut voor intellectueele Samenwerking, vervolgt zijne werking met het duel eene verbinding tot stand te brengen tusschen de publieke verzamelingen van kunstwerken.
Het bureel van den Dienst heeft voor eenige weken verschillende princiepsbesluiten genomen. Een Comité van experten, dat als gevolg daarvan den 14n Januari gezeteld heeft, heeft er zich op toegelegd een praktischen vorm aan deze besluiten te geven, o.a. aan dit dat meer bijzonder de afgietsels betreft.
De Internationale Dienst der Musea heeft zich inderdaad sinds lang met de afgietsels van kunstwerken bezig gehouden. Een jaar geleden stelden de afgevaardigden van een zeker aantal Musea van afgietsels, te Genua vergaderd, een ontwerp van overeenkomst op, waarin de inrichting eener tentoonstelling en een stelsel van uitwisselingen werden vourzien.
Men weet dat er thans officiëele werkplaatsen voor afgietsels in de meesten der groote Staten van de wereld bestaan: en dat deze werkplaatsen gietvormen uitvoeren naar de werken in hunne wederzijdsche landen bewaard. Nevens deze bestendige werkplaatsen, worden menigvuldig tijdelijke zendingen ingericht om afgietsels te nemen van werken uit verre en moeilijk genaakbare streken.
De Internationale Dienst der Musea heeft geoordeeld dat het nuttig zou zijn een repertoritium op te stellen van al de gietvormen ten einde dubbels te voorkomen. Men hoopt op die wijze de omruilingen te vergemakkelijken; en, bovendien, zekere belangrijke afgietsels waarvan een enkel museum al de kosten niet zou kunnen dragen, te kunnen uitvoeren, indien verscheidene musea hunne pogingen in die richting vereenigen. Deze aanwijzingen onderlijnen voldoende het belang van een internationale vereeniging tusschen de werkplaatsen van afgietsels.
Op 14 Januari hebben de vertegenwoordigers der werkplaatsen van het ‘Victoria and Albert Museum’, van Londen; van het Museum der Afgietsels van Berlijn; der Musea van Fransche Afgietsels (Louvre en Trocadéro); van het Museum van het Jubelpark van Brussel; van het Museum der Afgietsels van Athene en van het Centrum der Afgietsels van Florence, meer in het bizonder de kwestie van een gemeenschappelijke inleidende tentoonstelling onder oogen genomen. Deze tentoonstelling zal plaats hebben in September aanstaande, in eene der steden die van nu af het verlangen hebben uitgedrukt er gastvrijheid aan te verleenen. Zij zal nadien in de Belgische steden overgebracht worden, door de zorgen van den Nationalen Dienst der Musea van België, in den loop van den tweeden semester van het jaar 1930, gedurende dewelke België het eeuwfeest zijner onafhankelijkheid zal vieren.
Deze inleidende tentoonstelling, waaraan de genoemde musea zullen medewerken, zal afgietsels bevatten van werken uit de Grieksche en Romeinsche oudheid, uit de Middeleeuwen, uit de Renaissance, uit de XVIIe en XVIIIe eeuwen, tot aan de eerste jaren der XIXe eeuw. Zij zal in zekeren zin een typemuseum der beeldhouwkunst vormen. Men mag hopen dat zij het tot stand komen van musea van afgietsels, zelfs in steden van gemiddeld belang, in overweging zal doen nemen. De opvoedende waarde van een museum van afgietsels is klaarblijkend genoeg opdat men dergelijke verzamelingen zou oprichten in het grootst mogelijk getal centra. Zoo het zeker is dat de reproducties de oorspronkelijke werken niet vervangen, toch kunnen zij deze ten minste nuttig voor ons opwekken; en hunne groepeering geeft hun een waarde op het gebied van het geschiedkundig onderricht.
|
|