naar het ‘Avondmaal’ van Scorel, dat volgens Van Mander voor de Friesche abdij van Grootouwer geschilderd werd.
3) ‘De Beroeping van Petrus’ (Rotterdam, Museum Boymans) door Baldass zeker voor een navolging van Scorel gehouden, werd door Hoogewerff in zijn monografie (blz. 143) verkeerdelijk als een eigenhandig werk opgenomen. De onzekere en kleine manier van den nabootser is in zulken arbeid geheel opvallend.
4) ‘De Aanbidding der Koningen’ (Weenen, Albertina) door Otto Benesch in ‘Old Master Drawings’ (Sept. 1916) en verder in zijn ‘Beschreibender Katalog der Handzeichnungen in der Albertina’ (II, nr 91) aan Scorel toegeschreven, is in geen geval van den meester afkomstig. Het door Benesch als bewijs aangehaalde altaar van Breda is een verkeerd gekozen vergelijkingspunt: men moet inderdaad rekening houden met de leerlingenuitvoering, zoodat alleen de vinding als zijnde van Scorel in aanmerking kan komen voor de vergelijking met het Weensche blad. Doch zelfs wanneer men deze moeilijke proceduur toepast, dan reiken aan beide zijden de karakteristieken niet verder dan verwantschapsmomenten, wijl de twee werken in denzelfden tijd zijn ontstaan. Afgezien daarvan heeft het koloriet der teekening, - witte ophoogingen op roodpaarschen achtergrond -, het weerschijnend uitzicht van de laat-gothische afkomst. Het kan niet eigen zijn aan een schilder wiens wezenlijke manier in alle echte schilderijen en ook in de drie late, boven aangehaalde werken daarin bestaat, dat hij zich van de Venetiaansche techniek bedient. En ten slotte verraadt het Weensche blad, bij voorbeeld in den achteruitgeworpen kop van den tweeden koning, duidelijk de Leidsche school, en niet de Utrechtsche, zoodat Dülberg met zijn nota in handschrift ‘Aertgen’, wijzende op de omgeving, in ieder geval dichter bij de waarheid was.
5) ‘De Aanbidding der Koningen’ (Haarlem, Museum Teyler) werd door N. Beets in ‘Oud-Holland’ (XXXII, 1914, pl. VIII) met voorbehoud aan Jan Swart gegeven en door Benesch eveneens aan Scorel. Naar mijn meening is het noch van Swart, noch van den schilder van nr 4, noch van Scorel zelf. Terwijl de eersten zonder twijfel terzij moeten worden geschoven wegens hun teekentrant die opvallend afwijkt van den stijl der Haarlemsche teekenaars, zoo is het niet aan te nemen dat de conceptie van Scorel zou zijn, wijl de lijn in tegenstelling met het hier gereproduceerde Amsterdamsche blad, onzeker, speelsch, fiorituurachtig aandoet en derhalve in het repertorium van een kleinmeester moet worden gezocht.
KURT STEINBART.