Onze Kunst. Jaargang 25
(1929)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 99]
| |
Het drieluik van ‘Gulden Vlies’Het Rijksmuseum van Amsterdam bewaart in zijn reserve (nr 346) twee luiken, op verschillende tijdstippen en op de beide zijden beschilderd. De oudsten dezer schilderstukken, bestemd om de binnenzijde van een drieluik te versieren, stellen, rechts, den begiftiger voor, geknield, met samengevouwen handen, met zijn patroon St. Thomas en, links, eene begiftigster, in dezelfde houding en beschermd door de Heilige Marghareta. De begiftiger, het kenteeken dragend van het Gulden Vlies behalve het riddersnoer, is door M. Hulin de Loo kunnen vereenzelvigd woren met. Thomas Isaac, derden wapenkoning van het order en koning der herauten onder Filips den Schoonen en Keizer Karel. In 1491, na wapenkoning geweest te zijn van Henegouwen, werd Thomas Isaac wapenofficier van het Gulden Vlies benoemd, onder den naam van ‘Fusil’, om tijdelijk het ambt van wapenkoning van het Order te vervullen, ter vervanging van Gilles Gobet, overledenGa naar voetnoot(1). Een schepenakte bewaard in het Ministerie van Buitenlandsche Zaken en gedagteekend 1493, noemt hem koning der herauten en wapenkoning van het Gulden Vlies. Hij draagt van dan af den naam van ‘Gulden Vlies’Ga naar voetnoot(2). Gestorven den 1en October 1540 (of 1539), werd hij begraven in de O.L. Vrouwekerk van het Zavel, te BrusselGa naar voetnoot(3). Andere vermeldingen verschaffen ons slechts tusschentijdige datums, maar lichten ons in omtrent de zendingen welke hem werden toevertrouwd. Aldus, in 1515, brengt ‘Gulden Vlies’ aan den koning van Engeland het schilderij ‘faict à la pourtraicture de Madame de Savoye’ geleverd door Pieter van Coninxlo, schilder van BrusselGa naar voetnoot(4). Ziehier iets wat zijn ambt van wapenkoning van het Gulden Vlies betreft, en dat hem ons toont in een gelegenheid waar hij geen lof oogstte. Het betreft het 18e kapittel van het Order, gehouden in 1516, in de Ste Goedele kerk van Brussel. | |
[pagina 100]
| |
Op 27 December begaven de ridders zich naar de mis der Overledenen ‘het was een steeds nagekomen gebruik dat tijdens deze mis de kaarsen voor de levende ridders brandend, en die welke geofferd werden voor de overledenen, uitgedoofd op den blaker geplaatst werden. Doch, dien dag, werden de kaarsen allen zonder onderscheid er brandend op geplaatst. Om geen opspraak te verwekken, verborg men eerst deze nieuwigheid, veroorzaakt door de slordigheid van den wapenkoning, genaamd Gulden Vlies. Maar men deed ze hem opmerken, en tezelfdertijd kreeg hij bevel voortaan beter op zijn plicht te letten en nauwgezet het oude gebruik te volgenGa naar voetnoot(1). In 1529, ter gelegenheid van den Vrede van Kamerrijk, overhandigt men 100 pond aan Thomas Isaac ‘om geld te strooien tusschen het volk, zoowel in de kathedraal der stad Kamerrijk, na het bekendmaken van den vrede voor het hôtel van Madame, als te Goeventrimpre, waar gemelde vrede onmiddellijk moest openbaar worden gemaakt’. Hij ontvangt insgelijks ‘72 pond uit te deelen aan Grenade, wapenkoning van den Keizer Richemont, heraut van Engeland, Guyenne, Angolème, Bretagne, Dauphiné, Champagne, herauten van Frankrijk, Francheville, volgeling van Valenciennes, Bueren, volgeling van den Graaf van Bueren, en Kamerrijk, van den aartsbisschop van Kamerrijk’Ga naar voetnoot(2). Aan wie bestelde Thomas Isaac die op het luik te Amsterdam omstreeks veertig jaar oud schijnt, zijn piëteitschilderij? In 1900 heeft M. Friedländer als de maker dezer portretten van het Rijksmuseum, den Meester van de Legende van Maria-MagdalenaGa naar voetnoot(3) herkend; de meest sprekende karaktertrekken van dezen schilder vindt men in de teekening van de oogera en van den neus, en in de voorstelling der handen. Ik meen dat eene madona van denzelfden Brusselschen kunstenaar, welke mij door den heer Hulin de Loo aangeduid werd, deelgemaakt heeft van het drieluik van Thomas Isaac. Het werk was in 1908 bij Boehler te Munchen en is gereproduceerd geworden in ‘Les Arts’ en in het ‘Répertoire der Peintures’ van Salomon ReinachGa naar voetnoot(4). Het is een vrije herhaling van de ‘Maagd aan het Venster’ uit het atelier van Rogier van der Weyden, met bijvoeging van twee vliegende engelen, die een krans aanbrengen en van | |
[pagina 101]
| |
een landschap-achtergrond grootendeels bestaande uit een kasteeltuin. Eerste hoofdzakelijke omstandigheid: de afmetingen der paneelen stemmen onderling overeen, deze van het middengedeelte 0,87 m. op 0,67 m. (dag), de anderen 0,91 m. op 0,29 m. (paneel). Er is buitendien een volkomen overeenstemming tusschen de landschap-achtergronden. De lage muur waartegen de Maagd geplaatst is, loopt voort achter Thomas Isaac. Hij maakt deel uit van de afsluiting van den tuin die op den achtergrond gesloten wordt door een gekanteelde muur, geheel op het middenpaneel en, op de zijden, door twee muren in perspectief, ditmaal op de luiken. Hoekpaviljoenen, waarvan het grootste deel op het paneel Boehler voorkomt, worden vervolledigd op deze van Amsterdam. Links o.a. worden vervolledigd een tweede arkade en de twee trappen die toegang geven tot het portiek. Achter den tuin, heeft men een zicht op het landschap en aan den horizont vormen de bergen een keten die zich natuurlijkerwijs over het drieluik voortzet. Eindelijk, zou men aan de ‘Maagd’ en aan de portretten, afzonderlijk genomen, denzelfden datum kunnen geven. Wat de luiken betreft, wijzen de kleeding der begiftigers en o.m. de lengte van den hoofdtooi van Margaretha Isaac op de periode 1505-1510. Deze datum, welke overeenstemt met het gemiddelde tijdvak uit de loopbaan van den kunstenaar, wordt ook bevestigd door den stijl. Voor de ‘Maagd’ herneemt de Meester der Legende van Maria-Magdalena hier een type dat reeds voorkomt in zijne Madona's van vóór 1500, gemakkelijk herkenbaar door de ontkrulde haardracht, tegen het hoofd gekleefd. Ofschoon fijner dan in zijne jeugdwerken, is de Maagd nochtans niet geïtalianiseerd, zooals in het drieluik van lateren datum in het Museum Mayer van den Bergh te AntwerpenGa naar voetnoot(1). Zoo opnieuw samengesteld, komt het altaarblad beter tot zijn recht. De samenstelling der luiken wordt luchtiger, deze van het middenpaneel wordt aangenaam omlijst. De uitvoering vertoont ongelijkheden: het hoofd van St. Thomas lijdt door een bondige boetseering die beter past bij het gevulde gelaat der H. Margaretha. In zijn portretten heeft de kunstenaar, die dikwijls bij meer algemeene vormen blijft, hier de individueele gelijkenis gezocht. Nochtans was Thomas Isaac misschien niet tevreden met de verkleining van zijn hoofd vergeleken met dit zijner vrouw, en deze | |
[pagina 102]
| |
hadde kunnen verzet uitbrengen tegen het buiten de as plaatsen van haar hoofddeksel en van haar kleed. Wat de Maagd betreft, lieftallig en zacht als al die van dezen kunstenaar, valt zij op door hare grootere afmetingen. In het binnengedeelte van het drieluik van ‘Gulden Vlies’ werden, een twintigtal jaar later, de portretten van een man en een vrouw geschilderd, respectievelijk vergezeld door de H.H. Jan-Baptiste en Adriaan. Deze portretten konden niet geïdentifiëerd worden, niettegenstaande de wapenschilden die op de bidbank voorkomen, wapenschilden weergegeven in het catalogus van het Rijksmuseum. Vreemd aan de kunst van den Meester der Legende van Maria-Magdalena, bieden deze schilderwerken dus geen belang voor de hier voorgestelde herstelling van het drieluik.
JEANNE TOMBU. | |
[pagina *51]
| |
MEESTER VAN DE LEGENDE VAN MARIA-MAGDALENA. - Het Drieluik van ‘Gulden Vlies’.
| |
[pagina *52]
| |
JAN VAN SCOREL. - De Marteldood der Maagden van de H. Ursula (teekening).
(Prentenkabinet, Amsterdam). |
|