| |
| |
| |
Gustave de Smet
Niemand heeft het recht ons als verachterd te beschouwen, wanneer wij erkennen niet veel te houden van de harde kunst, die Gustave de Smet ons deze laatste jaren vertoont. Met evenmin recht mag men deze kunst bespotten, wanneer men ze niet begrijpt op het eerste zicht.
Vóór het werk van een oprecht schilder hebben de eerlijke en verstandige menschen slechts een houding aan te nemen: deze van de nederigheid van den geest. Vóór zijn werk moet onze geest zich aanbieden, geheel ontdaan van vooroordeelen en conventies, gereed om zich geheel over te geven. Anders zouden wij, gewone menschen, de rollen omkeeren en onze eigen wijze om de wereld der werkelijkheid of de gedroomde wereld der kunst te zien, opdringen aan de scheppers, wier geestelijke opvattingen onze gedachten overtreffen, wier visies ruimer zijn en doordringender dan de onze, wier gevoeligheid fijner is dan deze van de meeste menschen. Men weze op zijn hoede! Studiemenschen weten het, omdat zij het herhaaldelijk hebben vastgesteld in de kunstgeschiedenis; waarachtige kunstenaars bezitten de gave van intuitie en hun geest is dikwijls hun tijd vooruit. Laten wij nederig zijn vóór het werk van talentvolle kunstenaars, die oprecht zijn...
Gustave de Smet is een oprecht en spontaan kunstenaar. Ik ben er diep van overtuigd. Ik ken hem al lang, en van dichtbij heb ik zijne ontwikkeling bijgewoond.
Hij ving aan als vele anderen. Met vruchtbare academiestudieën. Met, beurtelings, succes en tegenspoed in den strijd om het dagelijksch brood. Met een beslisten tegenstand tegen al academisch onderwijs. Hij keerde zich naar de Leie-school, deze van den meester Emile Claus, en hij werd, in deze school, de meest geschikte colorist.
Op dit oogenblik gebeurde zijn ontwikkeling in de groep van Sint-Martens-Laathem, en juist niet ver van meester Claus. Hij vond daar een gunstigen kring voor het ontluiken van zijn personaliteit bij de dagelijksche aanraking van kunstenaars, die gevlucht waren in dit vreedzame dorpje: George Minne, Valerius de Saedeleer, Gustave van de Woestyne, Albert Servaes, Constant Permeke. In hun midden heerschte de geest van George Minne, teruggehouden man, kunstenaar, wiens ascetische neigingen en synthetische vormen rechtstreeks ingaan tegen die van Claus. Daar keerde Gustave de Smet op zichzelf terug. Hij verliet voor goed het gewoon realisme, dat alleen toelaat het handwerk te doen gelden. Hij verliet ook het impressionnisme, dat zijn best doet om voorbijgaande
| |
| |
GUSTAVE DE SMET. - De Veie Aarde (1917).
(Verz. P.A. Regnault, Laren).
| |
| |
GUSTAVE DE SMET. - Eva (1913).
(Verz. Prosper de Smet, Gent).
GUSTAVE DE SMET. - Spakenburger Visschersvrouw (1917).
(Verz. P.G. van Hecke, Brussel).
| |
| |
indrukken met een bewonderenswaardige kunstvaardigheid vast te leggen. Bij het voorbeeld van Minne kwamen zijn geest en zijn kunst tot zelftucht. Hij voelde inwendig den roep, die, alleen, iemand tot scheppend kunstenaar maakt. Zijn ziel bepaalde zich niet bij het beschouwen van den mooien schijn der dingen; zij trachtte door te dringen tot het wezen van de schoonheid; zij wilde zich verruimen en verdiepen.
* * *
Van dit oogenblik af, wordt het ontstaan van de werken van Gustave de Smet beheerscht door de stevige concentratie van al zijn vermogens te gelijk, en de vorm, waarin zijn verruimde opvattingen zich van dan af cristaliseeren, wint iets van den grooten eenvoud, die een teeken is van een krachtig beeldingsvermogen.
Reeds was zijn Eva, in de driejaarlijksche tentoonstelling van 1914, het schoone voortbrengsel van dezen schoonen zelftucht.
De oorlog verrast den kunstenaar in volle evolutie. Hij werpt hem uit zijn kring, jaagt hem in de eenzaamheid en den nood, treft hem in zijn innigste gevoelens, en brengt hem, in Holland, onmiddellijk in aanraking met de internationale beweging van de kunstvernieuwing. De levensvoorvallen verdiepen zijn wezen. Zijn ziel bloeit open als een lotusbloem in den nacht. Zijn verstand staart op de wonderbare en verscheidene openbaringen van het trillend leven van het tegenwoordig menschdom. Zijn gemoed wordt met ontroering geslagen door de schokken, die de oude wereld dooreen schudden. Hij ziet de leugen, die de maatschappij en de beschaving beheerscht. Hij aanschouwt met afschrik de vruchtelooze pogingen van de intellectueelen om aan het evenwicht te geraken, dat de ‘eenvoudigen van geest’ met een slag bereiken. Hij gaat om met dezen, die hun eigen wezen bespieden met een ziekelijke aandacht. Hij ziet de eenen, ontgoocheld, aan allen strijd verzaken en zich stijven in een sceptische houding. Hij kijkt naar de anderen, die gerucht maken om het zwijgen op te leggen aan de stem van hun hoogere aspiraties. Hij gaat om met dezen, die niet langer willen bedrogen worden door hun eigen zinsbedrog, die hun eigen geestelijke schamelheid en onmacht bespotten, en weer meester worden over zichzelf. Hij ziet hoe zij zich inspannen, met al de krachten van hun wezen, om weg te geraken uit de wanorde van de gedachten, en de gevoelens, die hun geest benevelen en hun hart verdooven. Hij stelt vast dat zij hun vermogens concentreeren en in zichzelf een stevig evenwicht bereiken, terwijl rondom hen slechts onvastheid heerscht.
Hij keert zich naar deze laatste levensopvatting, die bemoedigend is. Hij komt er toe, blijkbaar zonder redeneering. Gustave de
| |
| |
Smet is volstrekt niet een philosoof. Hij is een gevoelsmensch. Hij ondergaat de werking van de krachten, die de maatschappij doorwoelen. Hij ondergaat ze, door tusschenkomst van de nieuwe plastische taal, in het leven geroepen door den vernieuwden geest. Alles wat rond hem omgaat weerkaatst zich in zijn onderbewustheid, zet zich om in beelden, en openbaart zich in plastische vormen.
Met de hardnekkigheid, eigen aan den Gentenaar, arbeidt hij, in de eenzaamheid van de ballingschap, aan het veroveren van een stijl, die zich nauw aanpast bij zijn synthetische concepties. Het voorbeeld van de kunst van een Le Fauconnier, dit van de moderne Hollandsche kunstenaars en vooral van Jan Sluyters, drijft hem naar een ruimen en bondigen vorm, naar een stevige kleur, die de vaste uitdrukking moeten wezen van zijn opvattingen en de weergave van niet één impressie maar van vele samengedrongen impressies.
Ik beweer geenszins dat hij dezen vorm en deze kleur steeds vindt. Hij reikt er naar. En dit alleen is reeds voldoende om eerbied af te dwingen. Een werk uit zijn Hollandschen tijd, De Veie Aarde, kan gelden als een beste illustratie van zijn kunst in volle evolutie. Een krachtig dynamisme doorzindert het. Het stelt een boer voor tegenover een landschap. Dit eenvoudig motief is voldoende voor den schilder om een evocatie te geven van de natuurkrachten, die in den moedergrond woelen en hem doen zwellen van barenslust. Alles lijkt deel te nemen aan het rhythme van vruchtbaarheid, dat door de weelderige aarde vaart: de gang van den man, de massas die zijn gestalte samenstellen, de huizen die onvast staan, de gloeiende hemel, en vooral de zware tonen van de kleuren, tot zelfs de stevigheid van de verfstof. En deze avond, waarin de boer van zijn dagtaak weerkeert, is als de avond van al de zware arbeidsdagen en van een vruchtbaar leven. In de droomwereld, waarin de kunstenaar zijn indrukken omzet verliezen de dingen hun individualiteit en hun toevalligheid. Zij zetten zich om in openbaringen van algemeenen aard, doordrongen met hevig gevoel.
* * *
Sedertdien heeft Gustave de Smet het hervormen en het samentrekken veel verder gedreven. Hij is ertoe gekomen de dingen geheel te ontdoen van alle toevalligheden. Hij heeft zelfs de beweging uitgeschakeld. Hij heeft personages geschapen, die alleen maar zijn, zonder meer, als bestendige typen van zijn gedachten en zijn gevoelens. Om deze typen te scheppen is hij er toe overgegaan de dingen in hun elementen te ontleden en weer samen te stellen, met brutale vervormingen.
| |
| |
GUSTAVE DE SMET. - De Pensjager (1925).
(Galerij ‘Le Centaure’, Brussel).
| |
| |
GUSTAVE DE SMET. - De blauwe Divan (1928).
(Verz. P.G. van Hecke, Brussel).
| |
| |
Niet geheel zonder recht zou men den schilder het verwijt kunnen toesturen dat zijn kunst, die soms met verbazende snelheid door haar ontwikkelingsstadia gaat, bij poozen gedrongen wordt tot het systeem. Doch steeds wordt deze kunst uit de verdorring gered door het begrip van de juiste verhouding tusschen kleur en vorm, en vooral door den fijnen kleurenzin van dezen schilder, die doorvlaamsch is gebleven.
Het is ons niet steeds mogelijk dezen schilder stap voor stap te volgen in zijn ontwikkeling, hem te begrijpen en te waardeeren. Wij erkennen dit eerlijk. Maar wij zullen niet vergeten dat zijn pogingen en zijn gelukkige uitslagen van weldoenden aard zijn voor onze Belgische kunst.
Zijn werk brengt doodelijke slagen toe aan al verouderde kunstvormen, die niet meer in staat zijn onze huidige mentaliteit nauwkeurig uit te drukken en ons krachtige aesthetische aandoeningen te geven. Wat vermogen nog de navolgsels van het neoromantisme, het realisme en het impressionnisme op onze verharde gemoederen? Wij zullen het schoon handwerk en het diepmenschelijk gevoel van de beste schilders der voorgaande geslachten blijven bewonderen. Doch wij keeren ons af van de flauwe voorstellingen van meisjesdroomen, van de bedrieglijke weergaven der naturalisten, van de begijnhoven, waar de schijnsels der ondergaande zon op de trapgeveltjes blijven hangen. Wij hebben er genoeg van, van die netjes gekleurde landschappen, en kakelbont geschilderde menigten, waarin de dingen en het licht weergegeven worden met de concrete nauwkeurigheid van een gekleurd plaatje. Wij houden van de synthese, eigen aan de nieuwere tijden. Wij hebben geleerd hoofdzakelijke dingen te hooren zeggen met weinig kernachtige woorden. Men beweert dat de vereenvoudiging van den vorm bij de schilders van de voorhoede moet verklaard worden door gebrek aan toeleg en zelfs aan technisch kunnen. Dit is het geval bij de navolgers. Bij de oprechte schilders als Gustave de Smet echter, wat een zorg, wat een inspanning om aan iedere lijn, aan ieder plan, aan ieder volumen, aan ieder rhythme, aan iedere kleur, om aan geheel de schilderij, de volle waarde der uitdrukkingskracht te geven! Wat een beproeven om een schoon evenwicht en een schoonen samenhang te bereiken bij het versieren van het plan van de schilderij: van kant zetten van de perspectief, gebruik van vaste en duidelijke vormen, zoeken naar een opeenvolging van een kleurgamma, dat tegelijkertijd sterk is en berekend, toepassen van een denkbeeldige verlichting, invoeren van vaste rhythmen, van een levensbeweging, die verstijfd is in een monumentalen vorm! Strenge en beknopte schilderspraak.
| |
| |
Ik heb het hier slechts over de schilderkundige opvatting en techniek. Ik zou er angstig voor wezen aan literatuur te doen vóór het werk van Gustave de Smet, dat hij uitstek van schilderachtigen aard is. Literatuur heeft trouwens dezen kunstenaar, meen ik, soms misleid. Nu hij tot volle rijpheid gekomen is, mogen wij het zonder angstvalligheid zeggen: hij is niet een letterkundige, hij is niet een denker, en we moeten van hem geen verrijking van ons geestelijk gehalte verwachten.
Maar Gustave de Smet is een van onze groote schilders.
LEO VAN PUYVELDE.
|
|