| |
| |
| |
Een onbekende opdracht aan Rafael van Coxie
In Augustus van het jaar 1566 woedde te Middelburg, evenals elders in de Nederlanden, het geweld van den Beeldenstorm, waarbij vooral de Westmonster- en de Sint Pieterskerk, benevens enkele kloosters, het deerlijk moesten ontgelden; bijna anderhalf jaar later, in Januari 1568, vernielde de natuur, door het inslaan van den bliksem in de (later zoogenoemde) Choorkerk, een der beide kerken van de Abdij en die in het bijzonder den bisschop tot bedehuis diende en daardoor het rijkst was versierd, hetgeen de razernij der menschen tevoren nog had gespaard. Tallooze kunstschatten, waaronder altaarstukken van Rogier van der Weyden en Jan Gossaert (Mabuse), gingen in deze rampen voor goed verloren. Maar reeds in Mei 1567 had de stedelijke overheid bij de gilden op herstel hunner altaren aangedrongenGa naar voetnoot(1), en eenige maanden later had zij daadwerkelijk hulp geboden door haar besluit tot aankoop van een schilderij, voorstellend De Verrijzenisse Ons Heeren, door Christiaen van de Perre, aan wien hiervoor, in twee termijnen, twintig pond Vlaams of 120 gulden werd uitbetaaldGa naar voetnoot(2), welk stuk het altaar der vischkoopers in de WestmonsterkerkGa naar voetnoot(3) sierde. Ook aan de drie kleinere kloosters, die het zwaarst waren getroffen, nl. dat der Minderbroeders en der Begarden en het klooster Bachten 's gravenhove, werd krachtig hulp verleend bij het herstel. Tal van kunstenaars, bijna alle uit de Zuidelijke Nederlanden herkomstig, verleenden hierbij hun medewerking. Uit de stadsrekeningen over de jaren 1567-1571 kennen wij hun namen en werkzaamhedenGa naar voetnoot(4); genoemd mogen worden de beeldsnijders Hans van Haelen, Michiel Sebastiaens zone, Jan van Deurne (ook Doorne en Doore gespeld) en Adries van Eenheu; van minder artistieke beteekenis waren de ‘schilders ende stoffeerders’, als hoedanig Jacob Pauwels' zone, ‘soldaet onder tvendel van den graaf van Megen’, Aernout Jans zone en de Minderbroeder Jan van Leuven worden genoemd; ook Hubrecht de Beuckelaere, die het ‘middelvelt van sinte Franciscus' tafel ten Minderbroederen “heeft” verschil- | |
| |
dert’Ga naar voetnoot(1), zal hiertoe moeten worden gerekend.
Maar ook kunstenaars van meer belang vonden hierbij emplooi. Behalve de reeds genoemde Christiaen van de Perre, van wien slechts bekend is, dat hij in 1571 in dienst was van den hertog van Alva en die in 1580, als schilder uit Brussel, in het Antwerpsche gilde wordt vermeldGa naar voetnoot(2), is ook de naam van Rafaël van Coxie, den zoon van den bekenden schilder Michiel van Coxie, aan deze geschiedenis verbonden. Het was bekend dat deze kunstenaar, die van circa 1540 tot 1616 te Mechelen, Brussel en Antwerpen heeft geleefd, in 1588 de opdracht had gekregen voor het schilderen van een Laatste Oordeel, dat bestemd was voor de schepenzaal te GentGa naar voetnoot(3), over de betaling waarvan een geschil ontstond, dat eindigde met de verplichting der stad hem daarvoor 2400 gulden te betalen. Heel wat geringer waren zijn eischen toen, in den opgang van zijn loopbaan, deken en beleeders van het gilde der lakensnijders te Middelburg, begeerig voor hun portie de door den Beeldenstorm geslagen wonden te helpen heelen, hem in 1571 de vervaardiging van een Aanbidding, bestemd voor de kapel van het gilde in de Westmonsterkerk, opdroegenGa naar voetnoot(4). Het contract hierover opgemaakt, en dat in een band met stukken van dit gilde is overgeleverd, licht ons zeer uitvoerig over de bedoeling der opdrachtgevers in. Zeldzaam als stukken gelijk deze zijn, moge het hier in extenso volgen:
Besteck ende voirwaerden, gemaect tusschen Raphaël van Coxie, schilder tot Mechelen, ende deken ende beleeders van sinte Cornelis gilden ofte van den laickesnyders binnen Middelburch om te schilderen ende te vercieren den voorscr. ontaer binnen der kercke van Westmonster, dair men dagelicxs doende is de misse van thiene, twelck aengenoemen heeft de voorscr. Raphaël beter te maicken ende nyet arger, als hyernair volgende is de historie ofte maniere.
In den eersten zal den aennemer gehouden Weesen op de deuren, den tafel geslooten zijnde, te stellen ofte te maicken vier personaigen van wit ende zwart olyeverwe, te weeten Sinte Cornelis, Sinte Brandarius mit een kercke op zijn handt, een bischop etc., Sinte Aechte ende Sinte Ciciliën, volgende het oude patroon, hem gelevert, beter ende nyet arger, ofte van denzelven coleure, als van tevooren was.
Voorts binnen den voorscr. deuren zal volgen als hyernair beschreven is, te weeten, het effigie van den voorscr. fundateur Adriaen Adriaenszone, knyelende ende nair der onder wedt gecleet, aen een pulpitrum, hebbende in der handt eenen grooten aminer ende paternoster, ende achter zynen rugge een staende Sint Adriaen mit harnas aen zijn lijf, Sint Adriaen hebbende eenen
| |
| |
aenbilt mit eenen hamer dairop up zijn handt, mit zyne lantdouwe volgende de oude deuren, hem overgelevert, wel cierlick gemaict, beter ende nyet arger, mit synen wapenen.
In den ander deure zal de aennemer gehouden weesen te maicken de effigie van den fundateurs voorscr. huysvrouwe mit haire dochterkens achter hairen rugge hebbende ende maget, name Passchyne, mit heuren lantdouwen, noch een hondeken mit wapenen volgende de voorscr. oude deuren, gecleet ende wel cierlijck gemaict, dair hy eere of hebben sal.
Coemende binnen in den buyck van den tafel zal den aennemer gehouden zijn te maicken wel cierlick (met) costelicke houdende olyeverwe, dair den voorscr. aennemer eere of hebben wilt, de historye int lange van de drye coningen, een starre volgende, zeer costelick van verwe ende cyraet, als coningen toebehoirt, mit hen familie, welcke verwe nyet veranderen ofte ofgaen en sal, te weten in den buyck van den tafel int middel Ons Lief Vrou, sittende als hyernaer volcht, ende eerst Ons Lief Vrouwe, sittende mit hair kinneken op hairen schoot wel vriendelick, minnelick op elckanderen zyende, wel gecleet ciraetelick, elck mit hair diadema achter hairen hoofden, gemaict al sittende, ende achter hairen rugge streckende tot boeven wel cierlijcke metselrye, nair den heysch van den wercke, ende boeven de metselrye drye schoene vliegende, hangende ingelkens, singende uuyte een rolleken etc., ende ergens ter syde de schaiphardekens met Joseph etc., welc moet weesen int middel van den outaer. Ende voir Ons Lief Vrouwen kinneken den oudsten coninck, hebbende gestelt zynen vergulden cop voor hair voeten up de aerde needer, leggende zyne handen tegaider mit grooter affectie, aenbiddende, ende voor die schoone vergulde cop zal beneden liggen overdweers een gebonden gleuyschoeve, dairop stellende een bye ofte beter vliege etc., zeer levendich tsaemen gemaict naer den heysch van den wercke, ende de coninghen zullen elcxs hebben heuren knechten, paerden, kemels etc., gecleet als coninghen toebehoirt, verciert midt goude ende habituatie nair tbehoiren. Aen deen zyde van Ons Lief Vrouwe zal weesen een coninck van eender Moeryaen, als rechtupstaende, aensiende de offerhande van den ouden coninck, mit alle zyne familie, hem volgende, als peerden, kemels, drommedarysen, knaipen etc., zeer excellent versyert, nair tbehoiren ende heysch van den wercke.
An dander zyde zal staen den anderen coninck, zeer costelick verciert, mit zyyne familie, insgelijcks staende, hebbende zyne knaipen, die zijn cleeren opheffen, hem volgende, aenmerckende de offerhande van de oudsten coninck, mit veel beesten, landouwen, geboomte, personaigen, zeer wel rustich, costelick gemaict, zulcxs datter nyet toe te seggen en sal weesen, nair den heysch van den wercke, geen plaetse leedich wesende, maickende alle vol wercxs nair toebehoiren.
Ende den voet beneden zal den aennemer gehouden weesen te versieren ende verlichten, dair tvan noode weesen sal, ende voorts de lijsten binnen rontomme van den tafereel zal hy gehouden zijn alle wel costelick te vergulden nair den heysch van den wercke nair tbehoiren, buyten ende binnen.
Aengaende het paneel van binnen ende van buyten zal den aennemer gehouden zijn te doen heermaicken al tot zynen laste, om dairop propijs ende tamelick te moegen schilderen, zulcxs dat nyet en schuere, nair tbehoiren.
Welcken voornoemden tafel van den voorscr. outair den voirnoemden aennemer gehouden is wel cierlick mitte personaigen (ende) lantdouwen zeer schoone met uuytnemende houdende olyeverwe te maicken ende te leveren
| |
| |
tot zynen lasten ongeschendt binnen der voorscr. keercke, ende dit voor de somme van vijf ende twintich ponden gr. VI., te betaelen in drye payementen, te weeten acht ponden gr. gereet ende acht ponden gr., als hy de tafel leveren sal, twelck weesen sal de leveringe ten Ommeganck coemende twee ende tseventich, uytgesteken ziecten ende andere nootsaickelicheit, die te excuseren souden moegen weesen, ende de reste van 9 £ gr. ten ommegange LXXIII volgende, al sonder arch ofte list.
Aldus onderteyckent by deken ende beleeders, ende tot voldoenge van den voornoemden gilde stelt de voorscr. Raphael borge Cornelis Meys, ende by hem onderteyckent. Ende indyen tvoorscr. werck van schilderye nyet cierlicke met sijn schoen coleuren wel gemaict en is nair zijn behoiren, zoe hebben deken ende beleeders optie, dat zy zullen moeghen de voorscr. tafelen ende schilderyen den aennemer laeten ende zynen wille dairmede te doen, mits betaelende die costen van den paneel ende de pennyngen wederom geven, dye hy ontfangen zal hebben volgende den presentatie van den aennemer voorscr.
Item, noch is voorwairde, indyen yemant van den gildebroeders begeert in de voorscr. tafel geschildert te staeneGa naar voetnoot(1) nair zyne effigie ofte weese nair tleven, zal hy gehouden weesen tselve te doene, mits verwachtende de beleefheyt van denzelve, diet doet doen.
Op welck voorscr. contract ick, Raphael, bekenne ontfanghen te hebben voor deerste paye de somme van acht ponden gr. VI. up de handt.
(w.g.) Raphaël de Coxyae.
Actum up den XIX Juni XVc LXXI ter presentie van heer Ingel, pastoir ende capellaen van den voorscr. lakesnydersgilde, Pieter Janszone Ras als deeken, Pieter Cornelis' zone Zoeteman, Pieter Jan Frans' zone, droochscheerder, beleeders, Cornelis Jans zone, Adriaen Jacobs zone van der Meerse ende Quyrijn Antheunis' zone uuyten Wijngaerde, ende by denzelven onderteykent.
(w.g.) C. Meys.
De uitvoerigheid van dit contract moge ons in staat stellen, ons een voldoende voorstelling te maken hoe het stuk er uit zou hebben gezien, of het ooit is voltooid is onbekend, doch dat het nooit aan de opdrachtgevers is afgeleverd staat wel vast. Wel wordt de in het contract genoemde eerste termijn van acht pond grooten in de rekening van het gilde over 1370-71 verantwoord, maar die van het volgend jaar bevat hieromtrent niets. En nog geen jaar nadat de opdracht was verleend, hadden de Geuzen het beleg voor Middelburg geslagen. Bijna twee jaren duurde het, eer zij de stad in handen kregen. Maar toen was aan altaarstukken geen behoefte meer, en in 1575 werd de kerk, waarvoor deze arbeid van Rafaël van CoxieGa naar voetnoot(2) was bestemd, geheel en al afgebroken.
W.S. UNGER.
|
-
voetnoot(1)
- Zie mijn Bronnen tot de geschiedenis van Middelburg in den landsheerlijken tijd ('s-Gravenhage, 1923) I, nos 225, 227.
-
voetnoot(2)
- Zie J.H. de Stoppelaar, Inventaris van het oud-archief der stad Middelburg (Middelburg, 1883) no 2454, en mijn Bronnen, II, nos 352, 354.
-
voetnoot(3)
- Na de overgang der stad aan den Prins van Oranje werd, in 1575, deze kerk afgebroken. Voor het herstel van het Sacramentshuis in deze kerk door Mr. Gillis van Zantvoort, beeldsnijder te Mechelen, zie mijn Inventaris der archieven van kerken en kloosters (Middelburg, 1926) nos 9 en 10, en Paginae bibliograficae,
I, no 6, op no 73.
-
voetnoot(3)
- Het stuk hangt thans in het Museum voor Schoone Kunsten te Gent. Wurzbach, t.a.p. I, p. 351, vermeldt dat hij ook nog portretten en altaarstukken heeft geschilderd.
-
voetnoot(4)
- ‘Memoriën en adstructiën van het lakenkoopers tegen andere gildens’. No 1.
-
voetnoot(1)
- Een dergelijke mogelijkheid was bij gilden-opdrachten heel gewoon. In 1523 werd voor het Middelburgsche chirurgijnsgilde geschilderd ‘die buck van die tafel van sinte Cosmas ende Damianus outaer’ - uit het Rekeningboek 1637-1675 f. 14 vernemen wij, dat Gommarus van Antwerpen deze opdracht kreeg - en de legende der beide schutspatroons moest worden verbeeldt, ‘ende soe wie in de voet wil gheconterfeit wesen, die sal hebben (!) die wercman sijn ghemoet’. Slechts drie gildebroeders blijken zoo ijdel te zijn geweest!
-
voetnoot(2)
- Hij heeft, in 1570, ook de deuren van het hoogaltaar in het Minderbroedersklooster te Middelburg geschilderd, zie Bronnen, II, no 354, waar hij abusievelijk Coria is genoemd.
|