Onze Kunst. Jaargang 23
(1926)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |
Het Christusbeeld van ReckheimSinds een drietal jaren reeds kwam het Koninklijk Museum voor Schoone Kunsten te Antwerpen in bezit van een prachtig houten Christusbeeld, afkomstig uit Reckheim. Het was in dit Limburgsche dorp ontdekt geworden door den beeldhouwer Frans Huvgelen die er de aandacht op trok van den toenmaligen conservator Dr. Paul Buschmann. Deze wist het werk, mits uiterst voordeelige voorwaarden. nl. in ruil voor het gipsafgietsel van het beeld, voor het Antwerpsche Museum aan te werven. De geschiedenis van het beeld is gedeeltelijk gekend en waard dat ze hier worde aangehaald. Men kan ze lezen in een weinig verspreid boek van J. Melchior over De Bokkenrijders, waaruit ik de volgende passage citeer: ‘Daar deze twee laatsten (nl. leden van de bende der Bokkenrijders) behalve diefstallen ook heiligschennis bedreven hadden, moesten ze op de Boschstraat (te Maaseyck) voor een groot kruisbeeld dat aan de Kruisheerenkelk met opzet geplaatst was, daarover luid vergiffenis vragen; ook bleven hunne lichamen tot prooi der raven en roofvogels aan de galg hangen. Dat kruisbeeld is in 't bezit gekomen van M. Hennen te Maeseyck wonende in de Boschstraat en die later naar Reckheim verhuisde. De Weduwe Henner, geboren van Gulpen, vermaakte haar huis met inboedel aan de kerkfabriek van Reckheim die het in 1897 voor 15.000 fr. aan M. And. Colson-Janssen verkocht. 't Is in dat huis, achter het gemeentehuis gelegen, dat bedoeld kruisbeeld nog te zien is, d.i. niet het kruis, maar het houten Christusbeeld zonder armen; ook het hoofd is erg beschadigd; van top tot teen meet het beeld juist 2 meters’Ga naar voetnoot(1). Niettegenstaande de verminkingen welke het beeld in den loop der tijden, blootgesteld aan weer en wind, heeft ondergaan, en niettegenstaande ook de verflaag welke verhardde en bijna zwart werd, kan men op verschillende plaatsen nog gemakkelijk nagaan in welke houtsoort het werd uitgevoerd. Wat men ook van geheel onbevoegde maar des te meer waanwijze zijde moge beweerd hebben, staat het vast dat hier lindenhout werd gebruikt, d.i. | |
[pagina t.o. 74]
| |
CHRISTUSBEELD (Limburg, 1500-1510).
(Museum van Antwerpen). | |
[pagina t.o. 75]
| |
CHRISTUSBEELD (Limburg, 1500-1510; fragment).
Museum van Antwerpen). | |
[pagina 75]
| |
t.z. de houtsoort welke voor dergelijke beelden het meest werd gebezigd. De beschadigingen zijn niet zoo erg als Melchior het in zijn beschrijving beweert. Weliswaar zijn beide armen verdwenen, de uiteinden der voeten zijn vermolmd en afgesleten, maar het hoofd waarvan alleen de doornenkroon is afgebroken, bleef geheel gaaf. En ook de romp en de beenen hebben niets of zeer weinig geleden. Zooals het daar is treft het Christusbeeld van Reckheim bij den eersten aanblik als een zeldzaam meesterstuk. De anatomie van het slanke, als 't ware gerokken lichaam, is met een uiterste gevoeligheid weergegeven. De spieren zijn gespannen of trillen onder de huid. De stof is geheel beheerscht en omgezet tot levend vleesch, en het geheele lichaam schijnt bewogen door een laatste stuiptrekking als een krampachtig verzet tegen den dood. Het lange fijne hoofd zijgt neer op den rechterschouder; lokken en baard omkransen dit beeld van edele smart, waarin de oogen breken en de lippen in een trek van moeheid zich ontsluiten. De constructie is technisch volkomen; zonder te vervallen in een banale oppervlakkige slaafschheid, werd de natuur met een uiterste nauwgezetheid betracht, terwijl toch de esthetische gevoeligheid het werk boven het louter stoffelijke wist te verheffen, en het te bezielen door een hooggestemden religieuzen adel. Hier was een kunstenaar aan 't werk die zijn technische bedrevenheid reeds zeer ver had weten te voeren boven de naïeve onhandigheid van den volkschen beeldenmaker; een die al het stoffelijke had overwonnen tot het uitdrukken van een diep en teer gevoel. Geen zwakheden zijn er te bespeuren, geen doode plekken, geen ledige gaten; alles is harmonisch geconstrueerd tot een volkomen eenheid, die ontroert als een klassiek werk. En zoo volkomen zeker van zichzelf, zoo vingervaardig is deze techniek dat hier niet eens meer kan gedacht worden aan ruw-gevoelige volkskunst. De bijzonderheden door Melchior meegedeeld geven natuurlijk geen enkel houvast om het beeld te dateeren of te verbinden aan het werk van eenig bekend beeldhouwer. Het jaarverslag 1921-1923 van het Antwerpsch Museum vermeldt het als Vlaamsch werk van de xve eeuw. Vlaamsch is het in algemeenen zin. Precieser hadde men den oorsprong als Limburgsch mogen aanduiden, vermits het beeld zich stijlkritisch laat vastknoopen aan talrijke, ofschoon minder volgroeide werken uit de streek der Maasvallei, waarin zooals hier eenige algemeene verwantschappen met Rijnlandsche sculptuur worden vastgesteld. Maar tot nu toe kennen we geen enkel werk uit denzelfden tijd dat, wat betreft de rijpe technieken het zeldzaam fijn gevoel, op dezelfde hoogte als de Christus van Reckheim mag worden gesteld. De dateering van het Antwerpsche Museum-verslag - xve eeuw is vooizeker te vroeg. Reeds deden we in dit tijdschriftGa naar voetnoot(1) opmerken dat ‘laat | |
[pagina 76]
| |
xve-eeuwsch’ dichter bij de waarheid was. En ook dit schijnt ons, na diepere bestudeering, niet meer juist. Het realism is hier zoo verfijnd, dat wij het beeld zouden willen dateeren 1500-1510; d.i.t.z. de periode waarop de gothische invloeden al meer en meer verflauwden, waarop het xve eeuwsch strenge realism reeds lang plaats had gemaakt voor een virtuoziteit welke naar elegantie streefde. En onwillekeurig gaat men bij de beschouwing van dit wondere Christusbeeld steeds vergelijkingen maken met het eveneens zoo verfijnde symbool van edele smart, de Christus in Metsys' Nood Gods, waarmee de houten Christus van Reckheim meer dan een oppervlakkige gelijkenis vertoont. Eerlang zal - hopen we - dit fraaie werk in het Antwerpsche Museum voor het publiek zichtbaar worden. Misschien zal het van dan af het voorwerp worden van diepere studie, welke ons dichter bij den waren oorsprong van het nog raadselachtige meesterwerk zal brengen. Deze korte nota had voorloopig alleen voor doel er de aandacht van belangstellenden op te trekken. Maar daarbij kunnen we niet nalaten de hoop uit te drukken dat deze gelukkige aanwinst het fraaie begin moge zijn van een bestendige verrijking van ons museum op het gebied der oude Vlaamsche beeldhouwkunst. Antwerpen bezit alvast in zijn Museum voor Kunstnijverheid (Vleeschhuis) een schat aan merkwaardige fragmenten van houten altaartafels, aan houten en steenen beelden, welke te midden van de meesterwerken onzer oude Vlaamsche schilders een beter figuur zouden maken en ook logischer op hun plaats zouden zijn dan in een Museum voor decoratieve kunst. A.J.J. Delen. |
|