Onze Kunst. Jaargang 23
(1926)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 113]
| |
Philibert CockxOp sommige oogenblikken lijkt het wel zoo of ons leven minder aan het aardsche gehecht is en dat wij menschen, voortgejaagd door den wervelwind van een duizelende vaart, naar het onbekende schijnen te snellen... En op het gevaar af van zich uit te putten spant de menschheid haar uiterste krachten in. Maar als min of meer geamericaniseerde Europeanen leven wij grootendeels in oppervlakkigheid en wij kunnen onzen geest niet meer concentreeren op het innerlijke wezen der dingen. In stee van na te denken en zich te verdiepen vergenoegt de mensch zich nog met een oppervlakkige aanraking. De ware energie wordt verdrongen door den snelheidswaanzin, die haar echter niet in het minst kan vervangen. Wel hebben wij alles afgelegd wat ons nog vasthield aan het verouderde en uiterlijke impressionisme, maar toch blijkt het, dat waar eenmaal onze duizenden verschillende richtingen elkaar ontmoeten, we slechts wat geofferd hebben aan den schijn. Slechts zelden schrijdt de dichter verder dan den uiterlijken zin van het woord. Hij delft niet meer door tot op het graniet van het onzegbare mysterie en zijn vers is niet meer bij machte er een blakend getuigenis van te geven. Hij speelt met zijn woorden als met de pions van een of ander spel, waarvan hij in de eerste plaats de regels kennen wil. Maar zijn hart klopt reeds samen met het huidige levensrhythme. Zijn lenige geest heeft zich aangepast en is afgeleid door sportprestaties en musichallnummers. Ons lyrisme is ontaard in onzinnig gebabbel, dat de autobus zoowel als het handelskantoor tracht te bezingen. Een zonderlinge drijfveer wekt bij onze tijdgenooten de gedachte alsof het hun mogelijk ware in snelheid met den tijd te wedijveren. En de groote afstanden, die zij op zulken korten tijd afleggen, zijn wel | |
[pagina 114]
| |
in staat hen dronken te maken, maar het ware geluk brengen zij hun niet. Onze ziel wordt er niet minder om gekweld door onze onbeteugelde instincten. Toch is het wellicht te voorzien, dat zij die na ons zullen komen, slechts diegenen als werkelijk groot en boven hun eigen generatie uitgegroeid zullen beschouwen, welke zich te midden van den stortvloed hebben geplaatst en met al hun mannelijke kracht zijn onzinnige vaart hebben gestuit. Hiermee bedoel ik juist die sterke persoonlijkheden, welke zich niet laten meesleepen door den druk der massa, die zich steeds schrap zetten en enkel hun eigen doelwit op het oog hebben. Zonder zich om een tijdelijke mode te bekommeren, kunnen zij met kalmte en vastberadenheid het schouwspel van hun tijd bekijken. De aanleg, dien zij ontvouwen, vertoont een duurzaam karakter en is opgegroeid uit het diepste wezen van de menschelijke natuur zelf. Door een waakzame oplettendheid, een scherpen ontledingszin, die vasthoudt en doorgrondt, dringen zij door tot in het diepste der dingen en halen er niet een spiegelbeeld of een spoor uit te voorschijn, doch het substantiëele merg. Ziedaar hoe hun observatie dient verstaan. Zoo deden al de groote mannen wier memorie wij eerbiedigen en die door de wondere en nauwkeurige kracht van hun perceptie er in geslaagd zijn, die momenten vast te houden en te vereeuwigen, welke de tijd onmeedoogend meevoert.
* * *
Door den eenvoud van zijn leven, door zijn mooie zelfbeheersching, zijn zelfcritiek op alle doen en laten, door de eenzaamheid waarin hij verkiest te leven, den stillen kant van zijn karakter, door zijn volledige kalmte en het gevoel van krachtige sereniteit dat hij wekt, bekoort ons Philibert Cockx en doet hij zich gelden. Men zou zeggen, dat deze zwijgzame en raadselachtige kunstenaar het problema der wijsheid en der philosophische leeringen heeft opgelost... Cockx bezit een buitengewoon denkvermogen en een uitzonderlijken zin voor evenwicht. Bedaard en als instinctmatig heeft hij tusschen de samenleving en hemzelf een bijna onoverkomelijken wal opgeworpen. Soms verraadt hij zijn ontvankelijke sensibiliteit voor de buitenwereld onder den vorm van een goedsmoedige ironie.... Maar, beschut als hij is tegen de aanrakingen van de buitenwereld en de kinderachtige verstrooing van het lichtzinnige leven der hooge wereld, heeft Cockx onafhankelijk daarvan den kring voor zijn eigen levensbeschouwing getrokken. | |
[pagina t.o. 114]
| |
PHILIBERT COCKX: Vlaamsche Boerin. (Museum van Brussel).
| |
[pagina t.o. 115]
| |
PHILIBERT COCKX: De Werkplaats (krijtteekening).
| |
[pagina 115]
| |
Zijn geheele leven is een voortdurend en hard werken. De zware stiel, die hij in zijn jeugd uitoefende en zijn krachtige gestalte hebben Cockx voor het werk gestaald. Daar hij vooral een denker is, overweegt hij eer hij handelt. Hij zoekt de plaats op waar hij zijn kracht zal inspannen en wanneer deze eenmaal is gevonden laat hij niet meer af. Zijn werk is als het verhaal van een moedig en gestadig streven, dat schuchter aanvangt, doch tot de meest onverwachte uitkomsten leidt. Cockx behoort niet tot diegenen, welke lusteloos worden, alle wegen opgaan en van alles weerkeeren, omdat ze niet doorgedrongen zijn. Zijn kunst is het getrouwe beeld van zijn ziel. Niets oppervlakkigs is er in te bespeuren, alles echter getuigt van den ernst van zijn gedachten-leven. Nooit zoekt hij naar het gemakkelijke of kortstondige van de concrete werkelijkheid, die hij weergeeft, doch steeds haar dieperen zin, haar innerlijke eigenschappen. Zijn beschouwende natuur hoopt al de verschillende levensinzichten in zich op en uil het diepste van zijn geweten groeit het droombeeld en verheerlijkt den kostbaren spiegel van zijn werken. Philibert Cockx is een geestelijk krachtige persoonlijkheid, die zijn eigen weg gaat, ondanks de koortsige drift der massa. Hij schijnt bij machte om heel zijn tijd te omvatten en om hem zoo langen tijd tot stilstand te dwingen tot hij de diepten er van heeft doorzocht. Zijn werk is als een vertraagde omzetting van het bonte leven langs zijn nadenkende en ernstige ziele om.
* * *
Wanneer hij aanvangt met schilderen richt Cockx zich beslist naar een zeer concrete werkelijkheid. Hij beseft, dat daar de basis rust, die genoegzaam stevig is om zijn droom te dragen. Dit is het eerste rythme van zijn innigheid. Noch het mysticisme van het woord, noch een oppervlakkige ideologie kunnen hem boeien en meesleepen. Aandachtig kijkt hij toe en nederig bestudeert hij zijn omgeving. Hij zoekt naar den juisten vorm, de ware toonwaarde, en het stipte plan van de dingen, die zijn intimiteit verlevendigen. Hij schrijdt onfeilbaar voort naar de gezonde beheersching van de buitenwereld, naar de eerlijke en nauwgezette verovering van zijn techniek. Hij verwerft de meesterschap van het oog en van de hand. De boomen, de huizen en de menschen, zooals ze zijn voor een kalmen | |
[pagina 116]
| |
geest, in volle licht en op het voorplan van het leven, vormen het gebied van zijn geduldige opsporingen. De schilderijen van die eerste baanstreek, die hij eenvoudig als Landschap of Stilleven betitelt, staan reeds boven de doorsnee-productie van dezen tijd door de stoutmoedigheid van de schikking, de ongemeene pracht van het koloriet en de vastheid van den penseelstreek, die in hem een meester doet voorvoelen. Hier zien we reeds den tragen doodstrijd van het impressionisme een aanvang nemen. Deze groote school wordt nu te eng en gaat ten onder aan middelmatigheid. Op de tentoonstellingen krioelt het van onvoldragen werken. Met Cockx verschijnt opnieuw een aanzienlijke poging, die tevens doordringend en constructief blijkt, zonder rationneel of brutaal te wezen. Zijn schilderwerk verwekt zoo dadelijk bij den toeschouwer een gevoel van stevigheid. Nog herinner ik me, onder andere een Bloemenstudie, welke ons door den luister van de kleuren en den adel van de lijnen aan waarachtig groote kunst deed denken. Buiten onbestreden meesters als Ensor en Oleffe of enkele andere schilders, bewogen tal van artisten zich nog op luchtig, impressionistisch terrein. Toen ook waren er vele, die met enkele penseelstreken een doek aaneenflansten. Soms zag men het linnen tusschen de verf doorschijnen; men vondt er zelfs een zekere bekoorlijkheid aan en het gaf leven aan het schilderij. Feitelijk stond men in dien tijd tegenover twee verschillende kunstrichtingen, die alle twee sterk aan de copie waren gehecht; ofwel aan de getrouwe, afgewerkte en gelikte copie, ofwel aan de zenuwachtige, vluchtige en oppervlakkige. Het was net of de schilders op de loer zaten om den eersten en levendigen indruk, dien de visie der dingen op hen maakte, vast te houden en op het doek te brengen. Tusschen hun bewustzijn en de buitenwereld was er een verrukkelijk spelletje aan den gang. Het is wel niet noodig er op te wijzen, dat die manier van werken de schilderkunst een poos kwam verjongen en zelfs vernieuwen, doch te langen laatste werd het tot een systeem en ging zelfs elk verband met de werkelijkheid te loor. Als een zacht windje kon zij niet meer de diepte van het gevoel bereiken... Een schilderij was niet langer het resultaat van een overweging. | |
[pagina 117]
| |
PHILIBERT COCKX: Loge.
PHILIBERT COCKX: Het zijden kleed.
| |
[pagina 118]
| |
Van het grootste aantal van de kunstenaars van dien zielloozen tijd eischte de kunst een vluggen kijk, een groote behendigheid om de toonwaarden als het ware stenographisch weer te geven en een besliste vaardigheid in het ontbinden der kleurelementen, doch feitelijk niets meer. Slechts enkele zeer zeldzame meesters hadden nog het voorrecht een werk in hun binnenste te laten rijpen kunnen, het leven van de ziel uit te drukken in stee van haar zenuwachtige uitingen, en heelemaal op te gaan in het werk, zoodat het gansch eenklinkend werd met de gevoelswereld van den schilder. Wel zag men ontelbare persoonlijkheden zich op kunstgebied bewegen, doch meestal waren zij enkel knappe of behendige lui, die een vaste hand en een juisten blik bewezen te bezitten. De jongere talenten werden letterlijk verlamd door de dogma's van dit impressionisme, dat zijn eigen bestaan overleefde. Juist als het kind dat met een vinger het deuntje op het klavier zoekt, zoo trachten zij de wereld-melodie uit te drukken. Weldra werd die vurige ijver van de luministen een afgezaagd deuntje, waaraan niemand nog acht schonk. Abstractie en idee vonden hun uitdrukking in zouteloozen boekenpraat, in kunstmatige schilderachtigheid... Doch de voorname tentoonstelling van zijn werk, die Cockx op dit oogenblik bij Giroux inrichtte, deed vermoeden, dat de schilderkunst nieuwe wegen opging. Nochtans wou Cockx heelemaal niet ‘verbluffen’ zooals sommigen zulks reeds met veel brio hadden gepoogd. Hij toonde ons vruchten, bloemen, een open venster, een ver landschap, de schets van een kop, portretten zooals men die toen verstond, doch het geoefend oog beleefde er een ongekende vreugde bij door de aangrijpende oprechtheid. Elke penseelstreek lijkt wel het resultaat van een doordachte overweging; elke kleurvlek zit op haar plaats. Alles in evenwicht en verbazend eenvoudig. Elk element heeft zijn belang, brengt het gepaste en juiste argument aan en zou door geen ander kunnen vervangen worden. Het summum van waarheid en expressie wordt bereikt. We hebben hier niet te doen met een vluchtige impressie of een goocheltoertje, doch met een zuivere synthesis. De contrasten zijn niet de vrucht van een behendigen omgang met het toeval, doch zijn voorgeschreven door een vlekkeloozen smaak, die hun een opzettelijk gezochten luister verleenen. De kleur van de doeken, die Cockx in dien tijd ten toon stelt, blijft in het geheugen vastgeankerd door een zekere distinctie in de hevigheid, die ons | |
[pagina 119]
| |
PHILIBERT COCKX: Winterlumlschap. Museum van Namen.
PHILIBERT COCKX: Het Mirakel.
| |
[pagina 120]
| |
wel verrassen mocht op het oogenblik, dat de meest vooruitstrevende schilders met een kleine aarzeling de harde kleuren in de mode brengen, doch dikwijls slechts ruwe en leelijke dingen voortbrengen. Cockx vergenoegt er zich niet mee onder het voorwendsel van modernisme zijn rood, groen of blauw, dat juist uit de verftube komt, op het doek open te strijken. Reeds dan toont hij een zeker raffinement in zijn vermetelheid en zelfs zijn buitensporigheid verraadt nog bewuste kennis. Behalve tot de kleur en den toon, wil Cockx ook geraken tot mooie stofuitdrukking, tot juweelenschittering, tot den glans van het lakwerk. Zijn werk ontspringt uit dezelfde bron als ons leven en daarom zal het in ons midden zijn plaats vinden. Al wat hij schildert draagt het kenmerk van de onberispelijke wijze der meesters bij wie de kleur zoo direct de innerlijke aandoening weergeeft, dat men ze beide niet uit elkaar kan houden. Zulks is daardoor te verklaren, dat Cockx zoowel in zijn materieele leven als in zijn fantazie steeds de kleur en haar harmonieën ziet. Door de overvloedige weelde van zijn palet en de aangrijpende soberheid van zijn teekening staat Cockx ver boven het algemeen peil. Door zijn energie krijgt het dilleiantisme van vóor den oorlog een mannelijk uitzicht. Aan zijn eenvoudige middelen, zijn kleur en zijn teekening, heeft zijn persoonlijkheid reeds genoeg om tegenover tal van krijtachtige prenten zijn stevige, duurzame en dichte producties te plaatsen. Zijn schilderijen vervullen ons met een jeugdige frischheid, die steeds het voorrecht is van den waren artist. Hij heeft een wereld van zuiver menschelijke teederheid in ons wakker geroepen en reeds alleen daardoor voelen we vooruit waar deze schilder heengaat, na de moeizame en geduldige verovering van zijn stiel, na zijn vurig verlangen naar het concrete.
* * *
Slechts nadat Cockx in het reine was met het problema van licht en schaduw en dat hij de meesterschap over den juisten vorm der dingen had verworven, drong hij dieper door in zijn kunst en waagde hij zich in minder gekende en meer duistere sferen van zijn eigen ziel. Weet hij zelf wat er toen in zijn binnenste omging? Spoedig echter ontplooit zich zijn personaliteit, zij zoekt grootere ruimte, zij straalt verder uit. Wellicht overweegt hij het mysterie der kleuren en volgt hij aandachtig hun eindelooze mogelijkheden... Kortom, er greep in zijn ziel een beslissende ommekeer plaats. | |
[pagina 121]
| |
En zij die zijn zwijgzamen weg volgden verkeerden in angst als voor een stoutmoedigen zwemmer, die te lang onder water blijft. Doch Cockx duikte weer op, ditmaal te midden van een nieuw licht en een prachtigen schaduw. Van toen af, en om zijn nieuwe richting wel te onderscheiden, plaatst de schilder naast zijn handteekening op al zijn doeken een hamer en een nijptang, als zinnebeeld van zijn eerste werktuigenGa naar voetnoot(1). Philibert Cockx geeft ons voortaan een aanzienlijke keus van grootschopgevatte doeken, waarover een zonderling geconcentreerd gedempt licht hangt en een ondoordringbare inkeering verraden. Wel vinden we reeds de heele concrete werkelijkheid der zeldzame voorwerpen, der bloemen en vruchten, der oude meubelen en onnoozele beeldjes; het zijn dezelfde mooi gekleede vrouwen met plechtstatige houdingen, dezelfde boomen, huizen en dezelfde bleeke buurten, doch wij ondergaan als het ware den occulten invloed van die vormen, die lijnen, die achtergronden en die hemelsche lichten. Die schilderijen vertoonen een duidelijk karakter en een hartstochtelijke waarheid, die den gewonen slenter van onze alledaagsche visie ver achter zich laat. Wij voelen wel, dat de artist door een gespannen aandacht de buitenwereld in zich opgenomen heeft, dat zij in zijn verbeelding een diepen indruk heeft nagelaten en dat zij in hem een heele gamma van visueele aandoeningen heeft verwekt, welke door hun hoedanigheid op de hoogte staan van de meest verheven zedelijke beschouwingen. Wanneer ze op dit plan zijn gebracht beteekenen zien en denken hetzelfde. Het onbeschrijfelijk gevoel, dat elk nieuw werk van Cockx verwekt, is juist als de duizeling, die zich van ons meester maakt wanneer wij ons voelen meegesleept tot aan de verste grenzen van het geweten. De blik van Cockx is zoo scherp en zoo doordringend, dat hij nooit vermoede waarden bespeurt achter het uiterlijke der dingen. Daar hij volledig zijn kunst beheerscht, hoeft hij slechts te zien om te scheppen. Er is als een wisselwerking tusschen het leven en hemzelf. Door zijn impulsie verplicht hij ons de natuur zoo te zien zooals hij ze heeft beleefd. De rijkdom van het koloriet blijft werkelijk zichtbaar onder een fijnen | |
[pagina 122]
| |
PHILIBERT COCKX: De Kaartlegster.
PHILIBERT COCKX: De Trap.
| |
[pagina 123]
| |
nevel, waardoorheen het licht sijpelt en glinstert als de zilvere buiken van visschen, die in het zeegroene water op- en nederduiken. Maar die kleur wordt nog rijker door de ontelbare gammen, waarin de halftinten en de schaduwen weergegeven worden als den glans van zekere juweelen. Hoe langer zoo meer vormen de schilderijen van Philibert Cockx een weelderig plastisch weefsel, waarin werkelijkheid en fantazie dicht in elkaar zijn gevlochten. Over zijn visie van het heelal zweeft een reine en godsdienstige voornaamheid. Het lijkt wel zoo of wij hier getuigen zijn van de ontluiking van den geest, wiens vlucht zich gansch boven de stof verheft. Behalve die portretten en landschappen dienen nog genoemd: de Trap, waar de schilder de substantie van die groote, zware schaduwen heeft weergegeven, die als het ware door onzichtbare vleugels zijn verwekt en uitgespreid liggen in de eenzaamheid van den trapmantel; het Dorp, waar een oud vervallen huizengroepje uitsteekt boven het dichte loof van een oud Brabantsen hoekje; de Vrouw met de meeuw, waar hij zonder de minste ‘logica’ een vraagteeken plaatst boven het levensmysterie. De kleur en de mooie decoratieve vorm hebben hem onmerkbaar tot dit diepe en ontroerende onderwerp gevoerd; ook de Kaartlegster, waar in de atmosfeer van een lage en ziekelijk verlichte kamer een vrouw uit den schaduw opduikt zooals het beeld verschijnt op de lichtgevoelige plaat. Met strenge bewegingen legt zij de kaarten voor zich en in het halfduister wordt het lakwerk nauwelijks zichtbaar terwijl de kamerruimte vervuld wordt door een onuitdrukkelijken geheimzinnigen luister. Somtijds neemt Cockx ons mee tot aan de uiterste grenzen van de werkelijkheid en wekt hij in onze ziel een heelen wereld van suggesties. Doch daartoe hoeft hij niet terug te grijpen tot de wijze van werken der ideeënschilders; alleen dank zij de kleur bereikt hij dit, zonder geschipper, zonder zijn toevlucht te nemen tot allegorische hulpmiddelen, zonder steun te zoeken bij een andere kunst en daarin schuilt, naar onze meening, een voornaam element van zijn kracht. Zie b.v. het kleine schilderstuk, dat Mirakel heet, dat door een onvergelijkelijke climax in het levendige groen naar de regenboogkleurige schuimkoppen, zonder overtollig commentaar, het tafereel weergeeft van Christus, die op de golven gaat. Dit doek zal ons beter doen begrijpen hoe zijn ontvankelijke en gezonde sensibiliteit steeds zijn smaak leidt deor het gewriemel van de tallooze uiteenloopende stroomingen. | |
[pagina 124]
| |
Steeds schrijft hem zijn zeker en delicaat oordeel de juiste grens voor, leidt zijn hand op het doek en beheerscht overigens de ontwikkeling van geheel zijn werk. Cockx gaat met opzet juist die wegen op, welke zoo vele anderen vóor hem links lieten liggen uit vrees voor het gewilde, voor het kunstmatige, voor het valsche. Zonder er den schijn van te hebben zulks met opzet te doen, drukt hij als 't ware den verborgen en abstracter, zin der dingen uit, zonder te vervallen in droogheid of in het onevenwichtige van een waanzinnige, cerebrale kunst. Hij blijft steeds zich zelf getrouw en verhangen aan stevig geteekende vormen en mooie kleuren. Hij heeft een zeer ruime opvatting van de kunst en wanneer hij werkt, spant hij al zijn krachten in om een ‘werk’ te produceeren, in den volsten en blijvendsten zin van het woord. Zooals men ziet zijn we reeds ver van het atelier-werkje of van het bevallige liefhebbersschetsje, die de tentoonstellingen vulden. Zonder daarom elke oprechte richting te misachten blijft Cockx vasthouden aan zijn schoonheidsdroom, onafhankelijk en taal. Zijn krachtig temperament doet hem steeds in voeling blijven met al wat actueel is, van onzen tijd, dus levend, en dit is een der redenen waarom hij zoo verbazend modern mag heeten. Af en toe brengt de schilder ons dan een of ander getuigenis van onmiddellijk leven. Zulks is het geval met zijn prachtige Vlaamsche Boerin, welke terecht door den Staat aangekocht werd voor het Museum te Brussel. Binnen de grenzen van een zeer sober folklorisme, heeft Cockx, waarschijnlijk buiten zijn weet, eenvoudig door zijn neiging tot observatie, heel de ingehouden passie, de ruwe en opgesloten fierheid van ons ras verheerlijkt. Reeds is het werk van Cockx aanzienlijk. Deze artist, welke weinig schijnt te werken en veel na te denken versnippert zijn krachten niet. Steeds verzamelt hij zijn krachten tot het uiterste. Bedaard zoekt hij zijn doel doch elke dag brengt een treffer. De werken, die hij van tijd tot tijd op de groote kunsttentoonstellingen van dezen dag te voorschijn brengt, beteekenen dan ook een werkelijke gebeurtenis. Als een zijner merkwaardigste schilderijen mag zijn Naakt figuur genoemd worden, dat hij tentoonstelde in het XVIIe Salon van ‘Pour l'Art’, en later in de Driejaarlijksche te Gent. Dit werk sluit onmiddellijk aan bij de reeks der beroemde werken, die de kunstgeschiedenis afbakenen. | |
[pagina 125]
| |
PHILIBERT COCKX: Het witte gordijn.
PHILIBERT COCKX: Naakt.
| |
[pagina 126]
| |
Het spreekt van zelf, dat het wel van aard is om het groot publiek uit zijn lood te slaan evenals zekere achterblijvende critici, die nu pas beginnen te twijfelen aan de dood van het impressionisme. Doch de uitbuiters van het vak zorgen wel bijtijds voor lieden van zulk slag en leveren hun in serie, knap gemaakte chromo's, die door een stipje pointillisme of luminisme misleiden. De Naaktfiguur van Cockx verwekt alleszins een hevige beroering en verwondert zeer den toeschouwer. Echter niet omdat ze niet onmiddellijk duidelijk is voor het minst geoefend oog; maar omdat die verwondering van zulk een bijzonderen aard is, is het de moeite wel waard er even bij stil te houden. Maar al te dikwijls hebben ons in den loop van de laatste jaren zekere schilderijen met verbazing geslagen door hun buitensporige pretenties, die overigens hun eenige eigenschap waren en door hun koel berekende en uitgevoerde overdrijvingen; meestal leek het wel of onze verbazing het eenig doel geweest was, dat de schilder zich had voorgesteld. Het was dus heelemaal overbodig het waarom er van te zoeken. Vermits de vluchtige emotie, welke de verrassing met zich meevoert, het eenig nagejaagde doel was, werd er van ons niet de minste krachtsinspanning gevergd en, schokschouderend, gingen wij voorbij. Doch vóor het doek van Cockx is onze verbazing van veel gewichtigeren aard. Hij treft niet alleen physisch het oog of zelfs het gezond verstand, neen, hij weet ons door zulke ver-reikende middelen te boeien, dat wij er angstig om worden en geneigd zijn de vreemde ontroering te bepalen, die ons aangrijpt en in ons binnenste trilt. Men kan onmogelijk onverschillig blijven. Wanneer men dit werk bekijkt ondergaat men dadelijk, brutaal zelfs, zijn geheimzinnige kracht, waartegen wij moeten reageeren, ofwel door het onmiddellijk te veroordeelen en te verwerpen, ofwel door er zich gansch aan over te geven en in zijn ban te geraken. Dan wordt het tot een ware betoovering. Onze verbazing neemt andere vormen aan en groeit tot een gelukkige ontdekking, een ontluiking van ons eigen ik. Dan begrijpen en voelen wij het streven van den artist; wij zijn voor zijn zaak gewonnen en hebben de schoonheid bereikt. Tot zulke emoties brengt ons het voorname schilderij van Philibert Cockx en zulks kan niet gezegd worden van om 't even welk ander werk ook. Het levert ons het bewijs van een buitengewone begaafdheid, die ontwijfelbaar sterk verbonden is aan een verheven en krachtige kunst. En toch is er niets gezwollen in dit schilderij. Integendeel: de schilder | |
[pagina 127]
| |
wendt slechts de eenvoudigste en klaarste middelen aan; zoowel in de algemeene schikking als in de kleur legt hij een groote soberheid aan den dag en zijn onderwerp is doodgewoon en eeuwig: een naakte vrouw, die op een divan uitgestrekt ligt. PHILIBERT COCKX: Het Burgslot.
Daaraan heeft Cockx genoeg gehad om een pathetisch werk voort te brengen. Het geheel maakt een levendigen en zeer modernen indruk dank zij die stevige synthese en die bijna ruwe contrasten, die een kenmerk zijn van heel zijn werk. De lijnen van het lichaam zijn zoo sober en de houding tegelijk zoo kuisch, dat de atmosfeer alleen door reinheid, licht en sierlijkheid is vervuld. De ligstoel, de mantel en de gordijnen zijn weergegeven door enkele breede panden van doorschijnende kleur, welke echt betooverend werkt en ons andermaal wijst op de uitzonderlijke gaven van den colorist. Op het achterplan, achter het slapende aangezicht, te midden van een geheimzinnige groene kleur, voelt men de onmiddellijke tegenwoordigheid van het onbekende. De artist denkt niet aan een sensueele weergave van het vleesch of van | |
[pagina 128]
| |
een gemakkelijke golving van het lichaam, doch zijn streven wordt ons duidelijk door een zeldzame kracht en een indrukwekkende juistheid. In hun eenvoud voelen wij de waarde en de verhevenheid van zijn esthetische betrachtingen en bezorgdheden. Te midden van deze sombere kleurensymphonie behouden de vormen al hun sierlijkheid en hun deftigheid, juist omdat ze zoo meesterlijk beheerscht werden. Met dit buitengewone werk levert de artist ons geen koude en ziellooze copie van het leven, doch hij overgoot het doek met een warmen stroom, een vurige lava, een bedwelmend sap.
* * *
Het voorbeeld van Philibert Cockx is in de hoogste mate heilzaam en troostend. Ver van alle geraas en beroering streeft hij een van de aandoenlijkste pogingen na om onzen ontredderden tijd weer op het rechte pad te helpen. Te midden van een chaos van verbitterd zoeken en wanhopig reageeren blijft hij door de taaiheid van zijn zwoegen steeds in het smalle spoor, dat hij zich heeft voorgeteekend. In zijn lijnen en vormen zoekt deze visionnair zijn droom en weet hem ons op te dringen. Voor hem is de droom geen fantasma of de vrucht van een ziekelijke verbeelding, doch gezonde en blijvende waarheid. Cockx is innig verbonden aan zijn land en zijn ras, wier wezenlijke hoedanigheden hij in zijn persoon vereenigt; daardoor ook is het hem mogelijk geweest het verleden aan het heden vast te knoopen en de meest moderne sensibiliteit te vereenigen met de wetenschap der oude meesters. Cockx legt zoowel moreele als physieke kracht aan den dag; zijn kunst leeft evengoed van onstuimige drijfveeren als van verfijnde teerheid; zijn drift weet zich best met voornaamheid te verstaan, in zijn overvloed schuilt soberheid en zijn stoutmoedigheid houdt gelijken tred met zijn kennis; zijn ingehouden geestdrift maakt evenwicht met zijn bedachte onstuimigheid: ziedaar de verschillende krachten, die zijn persoonlijkheid vormen en die hij eenvoudig door het mirakel van zijn penseel weet uit te drukken. Daniel van Damme. |
|