| |
| |
| |
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondenten
Tentoonstellingen
Antwerpen
Koninklijk kunstverbond. - Tentoonstelling ‘Lumiere’: zwart en wit.
Deze nog betrekkelijk jonge vereeniging, waarvan onze medewerker, de heer Roger Avermaete de ziel is, komt de niet geringe eer toe op aanzienlijke wijze te hebben bijgedragen tot het aankweeken van den smaak voor de moderne graphische kunsten. En in een land als het onze, waar de prent - ets, litho, houtsnede - nog steeds niet algemeen als een echt kunstwerk wordt gewaardeerd, behoorde er tot zulk een beweging een flinke dozis moed en volharding. De verdienste, van gedurende jaren met steeds onverdroten ijver te hebben volgehouden, is er des te grooter om.
Zooals in hunne vorige tentoonstellingen van dien aard, bepaalden de inrichters er zich niet bij werk van Belgische kunstenaars te toonen. Behalve de Belgen waren hier Franschen, Hollanders, Zwitsers en Russen.
Maar van allen was zeker de Vlaming Jan Fr. Cantré de interessantste. We volgen dezen nog jongen kunstenaar nu reeds gedurende eenige jaren en steeds vertoont hij zich meer en meer als een veelzijdig, ernstig-strevend, diepvoelend temperament. We zagen van hem schilderijen en beeldhouwwerken, teekeningen en houtsneden, en steeds sprak daaruit een fijn en innig gemoedsleven. Maar hij is - meenen we - vooral een graphisch kunstenaar. Hij is een geboren illustrator, die uitnemend de kunst verstaat zijn blad te vullen met een evenwichtige verdeeling van zwart en wit. Hij teekent met een wonderbaar gemak, misschien zelfs is dit een gevaar, waar het al te licht het ‘cliché’ voor gevolg heeft, iets waarvoor ook Cantré zich te hoeden heeft. Maar zijn sterke persoonlijkheid komt dit gevaar gemakkelijk te boven. Die persoonlijkheid is er: zij is verwant aan den ouden Brueghel, aan moderne Vlamingen als Jules de Bruycker en Gustaaf van de Woestijne, maar zij spreekt zich uit op eigen wijze. Zij is ook zwoeler, minder scherp dan die van de Bruycker, minder diep philosophisch dan die van Brueghel en minder literair dan die van van de Woestijne.
Zijn broer Jozef Cantré is minder persoonlijk. De herinneringen aan zekere expressionisten zijn al te sterk bij hem.
Belangrijker is de Antwerpenaar Joris Minne. Al dankt hij veel aan Masereel, en moet hij heldhaftige pogingen doen om van dien sterken invloed los te komen, toch zien wij in hem een onzer merkwaardigste illustrators. Hij streeft naar pakkenden eenvoud, naar synthese en daarin komt hij niet zelden tot de gelukkigste resultaten.
De houtsneden van den Hollander Fokko Mees tellen mede tot de allerbelangrijkste inzendingen op deze tentoonstellingen. Zij geven een indruk van grootschheid, bereikt door uiterst eenvoudige middelen.
Verder dienen vermeld de Belgen Roger van Gindertael, Alexandre Lallemand en Pierre de Vaucleroy, de talrijke fraaie uitgaven van ‘Lumière’, geïllustreerde boeken en platen-reeksen, en de smaakvolle batiks van Adrienne Vaes.
| |
| |
| |
Koninklijk Kunstverbond. - ça Ira;
een andere Antwerpsche groepeering, verzamelde werk van een zestal jonge schilders. Algemeenen indruk: hopelooze geestesarmoede, jammerlijke onkunde. Alleen Alice Frey was hier gelukkiger dan in hare vorige prestaties. Carnaval, Danser waren niet onaardig van kleur. Maar wellicht scheen het maar zoo omdat zij in de onmiddellijke buurt hingen van de akelig-arme, sukkelige schilderijen van Jan Cockx. Paul Joostens verliest langzamerhand zijn koloristische hoedanigheden in de talrijke dadaïstische en would-be-expressionistische proernemingen. Jozef Pëeters en Victor Servranckx gaan pretentieus en koppig voort zinlooze geometrische vlakvullingen te componeeren in een absolute negatie van alle kleur. En Edmond van Dooren amuzeert zich nu eens met schilderijen van Baseleer en Hens slecht te copiëeren en daarbij alle vormen tot scherpkantige blokjes om te zetten, of in een zwak academisch naakt alle gebogen of golvende lijnen recht te trekken. Zij, die zich zeer revolutionair wanen, blijken ten slotte zeer achterlijk te zijn.
A.D.
| |
's Gravenhage
Haagsche Kunstkring. - Kunstnijverheid.
In Januari heeft de Haagsche Kunstkring in zijn kelder-zaal een tentoonstelling geopend van textielwerk, dat daar is bijeengezet door het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs te Amsterdam en door de Nederlandsche Kunstweefschool te 's-Gravenhage. Een tentoonstelling dus niet louter van kunstwerken, want de Amsterdamsche School exposeerde het werk der leerlingen, onder leiding gemaakt. De Weefschool had er ontwerpen van bekende kunstenaars als Lion Cachet, Gidding, van der Stok (met wiens gobelin Circe op de Parijsche tentoonstelling in 1925 de gouden medalie werd behaald). De bezoekers der internationale tentoonstelling konden hier de bankbekleeding van Gidding weer vinden, uit Staal's Paviljoen. Het is een heugelijk feit dat de Kunstweefschool in den laatsten tijd de gelegenheid heeft gehad te toonen in staat te zijn de intenties van onze kunstenaars te verwerkelijken, waardoor van bun kant de kunstenaars de mogelijkheid vinden de techniek door praktijk te gaan beheerschen. Mocht een groeiende belangstelling in de weefkunst zich uiten in meer en meer opdrachten, het zou een rechtmatige belooning zijn van de groote verdiensten der directrice, mevrouw Laman Trip-Nolen, wier energie en buitengewone toewijding de school, onder haar voortreffelijke leiding, een verjongd leven en een werkzaamheid op moderner niveau geschonken hebben. Een juist begrip van hetgeen de hand-weerkunst is heeft haar het verlangen gegeven de werksters te kweeken, die met de opgedane vaardigheid het leven ingaande, daar de mooie oude volkskunst rondom kunnen doen herrijzen. Wil daarvoor de kunstweefschool een ware kweekplaats zijn, dan moet het werk daar gemaakt aan hooge eischen van smaak voldoen en hier komt dus het onmisbaar contact met den kunstenaar aan de orde. Uit wat mevrouw Laman Trip reeds gedaan heeft blijkt genoeg wat zij wil en het zou zeker ook voor onze kunstenaars een geluk zijn, wanneer haar ijver de resultaten oogstte die haar toekomen.
Het is hier intusschen als overal in de toegepaste kunsten, van de opdrachten, dat is dus van hen die bij machte zijn ze te geven, hangt de groei grootendeels af. Mogen de exposities van de Kunstwecfschool den gewenschten invloed oefenen! Wanneer wij er véél méér werk als dat van Lion Cachet, van der Stok, Gidding, zonden willen zien, dan is het dat zeker niet aan Mevrouw Laman Trip te wijten wier sympathieke voortvarendheid zonder twijfel dienzelfden wensch koestert en onmiddellijk aan den slag zou willen gaan om de weefkunst een eereplaats te geven in ons volksleven en haar school een brandpunt te maken van Hollandsche schoonheid op dit gebied. Waar is nu eens de vermogende kunstminnaar, waar een consortium, waar een gemeentebestuur of ander invloedrijk lichaam dat over een wand beschikt en het koninklijke besluit neemt dat deze zal worden versierd met een grootsch gobelin?
Het Instituut voor Kunstnijverheid-onderwijs mag voor den dag komen met
| |
[pagina t.o. 28]
[p. t.o. 28] | |
LION CACHET: Rug, stoelbekleeding. (Nederlandsche Kunstweefschool.'s Gravenhage).
A.H. VAN DER STOK: Circe, gobelin. (Nederl. Kunstweefschool, 's Gravenhage).
LION CACHET: Zitting stoelbekleeding. (Nederl. Kunstweefschool, 's Gravenhage).
| |
[pagina t.o. 29]
[p. t.o. 29] | |
Smyrna: Textielwerk van het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs, Amsterdam.
Perzisch ‘a-jour’: Textielwerk van het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs, Amsterdam.
| |
| |
zijn leerlingen-werk der textiel-klassen. Van allerlei technieken waren aantrekkelijke, soms bepaald mooie proeven tentoongesteld. Leerlingenwerk dat een getuigenis is voor den frisschen en oprechten geest die de leiding bezielt. Er was in dit zoeken overal een levendige zin voor kleur en decoratieve werking en een zuiver techniek-begrip. Het vinden van deze decoratieve werking, van het rhythmisch bewegen der motieven, uit de mogelijkheden van de techniek zelf, is een uitnemende grondslag, hier met overtuigende resultaten verdedigd. Wij kunnen hier niet uitweiden over alle soorten van ‘vrouwelijke’ handwerken, die werden getoond, over de edele vlechttechniek, over het Perzische ajour, over teneriffe-werk, point-lacé of ikat; de leerares Mevrouw Wiesebron-Spier heeft ze alle op de expositie toegelicht. Wij hebben den indruk ontvangen van een belangrijk stuk kunstonderwijs en het is goed dat dit onder de oogen komt van een publiek dat in 't algemeen weinig weet wat dit onderwijs wil en - hoe leelijk de dingen zijn waarmee het zich meerendeels nog omgeeft. Gelukkig zijn wij den tijd voorbij, toen de handwerken-technieken in 't algemeen niet anders werden gezien dan als aanleerbare vaardigheden naar model; in plaats van als een levende bron van immer wisselende mogelijkheden waarin draad en draad, kleur en kleur, wonderen oproepen voor het oog, als een rhythmisch groeien van schoonheid.
In de Rotterdamsche Kunstkring was een tentoonstelling van klein handelsdrukwerk. Het materiaal was verschaft door het Instituut voor Sier- en Nijverheidskunst te 's-Gravenhage. Een belangwekkend gegeven, voor een stad als Rotterdam met zijn handel en industrieën in 't bijzonder. Aardig was de vele opvattingen der kunstenaars in hun typographische en illustratieve werk te volgen; en dit velerlei was op alleraangenaamste wijze gearrangeerd op zwarten wand en roode tafelvlakken, door den binnenhuisarchitect N.P. de Koo; een kostbaar lid van den Rotterdamschen Kring, want dit was niet de eerste maal dat hij toonde met de allereenvoudigste middelen een verrassend interieur, een rustige en vroo lijke aankleeding te maken, waarin men met zuiver genoegen verwijlt en waar het tentoongestelde buitengewoon goed tot zijn recht komt.
G.
| |
Maastricht
De Limburgsche Kunstkring keeft in het Stedelijk Museum te Maastricht een tentoonstelling van heiligenbeeldjes uit de 16e, 17e 18e, 19e en 20e eeuw geopend.
| |
Praag
Tentoonstelling van Nederlandsche kunst.
In het Rudolfinum is een tentoonstelling van Nederlandsche grafische kunst geopend, welke is georganiseerd door het Nederlandsch regeeringscomité, dat in het bijzonder de heeren Schelfhout en Veldheer met de keus van de werken en de bijzondere regeling had belast en dat hierbij samenwerkte met de Tsjechische kunstvereeniging Hollar. De tentoonstelling heeft al dadelijk groote belangstelling getrokken. Er is werk van Bauer, Eekman, Lebeau, ten Klooster, Schelfhout, Veldheer, Wenckebach en anderen.
| |
Pittsburg (Ver. Staten)
Het ‘Carnegie Institute’ verzamelde uit particulier bezit een reeks schilderijen die tentoongesteld een interessant beeld gaven van den smaak der collectioneurs in deze rijke industriestad. De tentoonstelling bevatte o.a. een werk van Pieter Bruegel, een van A. Cuyp, twee van Frans Hals, drie van Rembrandt, een van Rubens, een van van Dijck uit de Genueesche periode, een Ruysdael, een Hobbema, een Jan Steen.
| |
| |
| |
Musea
Antwerpen
Koninklijk Museum van Schoone Kunsten.
Voor een som van 100.000 fr. kwam het Museum in bezit van een werk van Hendrik de Braekeleer Oud Begijnhof te Antwerpen. Door een openstaande deur te midden van een ouden grijzen muur, ziet men een bloemigen en zonnigen tuin, waar twee oudjes, een man en een vrouw, staan te praten. Niettegenstaande zijn onbetwistbare hoedanigheden, verhoogt dit schilderij geenszins den roem van den Meester, die in het Antwerpsche Museum door meesterstukken is vertegenwoordigd.
Het museum werd daarenboven verrijkt met een schilderij van Karel Verlat Kip met Kuikens, met twee landschappen van Willem Vogels, met een portret van Pericles Pantazis, met een bronzen borstbeeld van Leopold II door Thomas Vinçotte, met een schilderij Opvoeding van Rik Wouters, met een Zicht van Kattendijk door Caroline Lacroix-Michel.
Door bemiddeling van ‘Artibus Patriae’ schonk de heer Steurs-van den Broeck aan het Museum een schilderij van Willem Linnig Jr. De Vioolmaker. ‘Artibus Patriae’ kocht daarenboven van denzelfden kunstenaar, twee penteekeningen, vóorstudies voor dit schilderij.
| |
Elsene
Gemeentemuseum.
Ten einde de schatten van zijn kunstmuseum beter bekend te maken, zal het gemeentebestuur van Elsene eerstdaags een reeks tentoonstellingen inrichten, tot het groepeeren van het werk der voornaamste oude meesters der gravuur. Deze prenten, die nu in mappen bewaard worden en getoond worden op aanvraag, maken deel van de belangrijke gift van Mevr. Wwe Hannetvan Risseghem. Er zullen o.a. tentoonstellingen worden ingericht van Berghem, Bolswert, Callot, Visscher. Dürer, Lucas van Leyden, Rembrandt, van Orley, van Ostade, enz.
| |
Gent
Museum van Schoone Kunsten.
De ‘Vrienden van het Museum’ hebben in 1925 een goed schilderij van Jordaens aangeworven: een Hemelvaart van Maria, die mag beschouwd worden als een werk uit Jordaens' periode van de volle ontwikkeling van zijn gaven, omtrent 1650. De ondoorzichtige schaduwen die veelvuldig tusschen die warme kleurvlekken verspreid liggen, toonen aan dat de meester gezocht heeft om iets van het heldonker van Rembrandt over te nemen, nadat hij gewerkt had aan het Huis ten Bosch te 's Gravenhage en werk van Rembrandt had kunnen bewonderen.
Het groot schilderij werd aangekocht op een veiling te Brussel voor de som van 34.000 frank. Dit is weer een van die aanwervingen van goed gehalte, waaraan het organisme van de ‘Vrienden van het Museum te Gent’ ons heeft gewend gemaakt. Deze instelling beschikt slechts over bespottelijke geringe middelen, doch slaagt er in telken jare beteekenisvolle werken aan te koopen: dit is te danken aan de onbaatzuchtige toewijding der bestuurders en aan hun wakkeren spoorzin.
Onder de nieuwe werken dit jaar verder in het museum gekomen zijn nog te noemen een flink Moeras van Louis Dubois, een Zicht op Gent van Jules de Bruycker en een ander Zicht op Gent van den onlangs gestorven Jean Delvin, verder verschillende werken door den Staat en de Gemeente aangeworven in de laatste Driejaarlijksche Tentoonstelling te Gent.
L. v. P.
| |
Parijs
Het nieuwe ‘Musee du Jeu de Paume’.
Dit nieuwe museum, aanhangsel van het ‘Musée du Luxembourg’, is voorbehouden voor de vreemde
| |
| |
scholen van de XIXe eeuw, en moest het ook zijn voor die van de XXe. Het werd een eerste maal ingericht floor den heer Léonce Bénédite, na de schitterende tentoonstelling van oude en moderne Hollandsche kunst, en daarna weer opgeruimd voor het inrichten van de gelijksoortige tentoonstellingen van Belgische, Zwitsersche en Roemeensche kunst.
Nu is dit ‘Musée du Jeu de Paume’. door de zorgen van zijn tegenwoordige conservators, de heeren Masson en Dezarrois, weer opnieuw ingericht. Wij vinden er de Moeder van Whistler niet meer terug. Ze is naar het Louvre-Museum verhuisd. Maar we vinden er terug het amandelgroene behang waarop de meesterstukken der ‘primitieve’ Vlaamsche kunst, en mede die van de Braekeleer, Boulanger, Artan en Meunier schitterden met een zoo teeren en ernstigen glans. Het rood-pluizen behang heeft afgedaan! Frissche velums zeven er het licht. We zouden zeggen dat het geheel is in de ‘kleur van Parijs’ indien wij ten slotte in de ‘Jeu de Paume’ niet de atmosfeer rerugvonden van het Brusselsch Modern Museum, bekomen door het bedachtzaam gebruik van gelijksoortige middelen.
Drie scholen zijn rijk vertegenwoordigd in het nieuwe museum: de Amerikaansche, de Engelsche en de Belgische. Over de eerste valt niet veel te zeggen. Bij ontstentenis van het meesterwerk van Whistler, bepalen wij ons bij een der mooiste werken van Mary Cassatt. De Britsche afdeeling bestaat vooral uit de verzameling Edmund Davis: de prerafaëlieten staan er in aanzien, tegelijk met J.E. Millais, James Pryde (die iets heeft van een Magnasco), Eennington (een soort van de Woestijne van over 't Kanaal) en Philipp Connard, aangenaam en voornaam kolorist. Elders nog trokken Brangwyn en Lavery de aandacht.
In Italië, niets bijzonders; in Spanje Zuloaga en de Zubiaure's; in Holland een Marine van Mesdag, een Conrad Kickert zeer ‘salon d'Automne’, een tamelijk vulgaire Maks. Zwitserland is zeer nederig maar zeer waardig vertegenwoordigd door een verrukkelijk kleine Gimmi, onlangs aangeboden door Sir Joseph Duveen. Het Parijsche Rusland (waar bleef Chagall?) blijft beperkt tot de overigens zeer interessante groep der ‘stylisten’ of ‘styleerders’: Jacovleff, Choukhaïeff en Mevr. Chana Orloff. In de Japansche afdeeling schittert Foujita door zijn afwezigheid. En in de Belgische afdeeling doet Ensor hetzelfde.
Maar behalve dit, moeten we bekennen dat de Belgische afdeeling wellicht de best voorziene is. De heer Bénédite kende goed onze kunst ‘der jaren 1880’ en zelfs die van omstreeks 1900. Zijn Claus, zijn Baertsoen, zijn Laermans, zijn van Rysselberghe zijn goed gekozen. Een Naakt, tamelijk ‘Vlaamsch’, tamelijk ‘rubeniaansch’ zelfs, van den laatste, bekleedt het midden van het panneel dat vroeger geheel bedekt was door de School van Plato van den hr. Jean Delville. Plato en zijn discipelen beheerschen nu de beraadslagingen, betwistingen en werken van het Instituut voor Intellectueele Samenwerking waar onze landgenoot Richard Dupierreux uitmuntend werk zal leveren, indien de afdeeling Kunst en Letteren iets anders kan leveren dan ‘platonische’ wenschen en een onderscheid weet te maken, in zake ‘moderne’ kunst tusschen het doode en het levende.
De Braekeleer, die leeft: zijn Oude Spullen in het ‘Jeu de Paume’ zijn van de qualiteit der Kaartspelers, met dezelfde accenten van gulden kleur, dezelfde burgerlijke weelde, dezelfde nauwgezette techniek in een bijna razende jacht op zon. Alfred Stevens, men moet het bekennen, is dood. Terug van het Bal is beter dan Het Bad, geestlooze nabootsing van Courbet.
De Oude Dienstmeid is een fraaie Frédéric, een van de beste. Het Portret van Charles Milcendeau door Evenepoel, de beeldhouwwerken van Meunier, de schilderijen van Alfred Verhaeren en van Delaunois... we mogen er trotsch op zijn.
Maar we zijn nooit tevreden! We zouden wenschen dat onze hedendaagsche kunst niet minder schitterend te Parijs vertegenwoordigd ware dan die van gister en eergister. Wat komt men weer te laat! Welk een aan te vullen leemte! 't Is waar dat w'er niet beter aan toe zijn dan de Franschen. Vermits noch Picasso, noch Derain, noch Braque, noch Segonzac, noch Vlaminck, noch Rouault (men zou lang kunnen opsommen) niet in het Luxem- | |
| |
bourg zijn opgenomen (zullen zij rechtstreeks naar het Louvre gaan zooals Rousseau de douanier?), mogen wij ons troosten, in het nieuwe ‘Musée du Jeu de Paume’ noch James Ensor, noch George Minne, noch Permeke te ontmoeten...
't Is bedrog nochtans, Kvapil en twee of drie anderen toe te laten. - Wat wilt ge, 't is de traditie van het Luxembourg, van het Beheer der Schoon Kunsten, enz.: lief doen tegenover valsche jongeren; de meesters vereeren na hun dood. - Traditie? Sleur, ja...
Er is ten slotte niets tegen te doen! Wij mogen nog altijd hopen dat eerstdaags bij tooverslag in 't midden van Parijs, het Internationaal Museum van Hedendaagsche Kunst (vanaf Cézanne) moge oprijzen. Het ware een schoone daad van intellectueele samenwerking, maar zonder twijfel zou het niet door den Staat mogen ingericht worden. Want de Staat, heden ten dage, dat 's niemand.
Paul Fierens.
| |
's Gravenhage
Mauritshuis.
De aan het Mauritshuis bij het ambtsjubileum van Prof. Dr. W. Martin ten geschenke gegeven schilderijen zijn thans, in voorloopige opstelling en omlijsting, tentoongesteld.
Het schilderij van den Meester van Alkmaar (geschenk van den heer J.K. van Heek), is een bijzonder specimen der Noord-Nederlandsche schilderkunst van omstreeks 1500. Het stelt de Aanbidding der drie Koningen voor. Hel middenstuk vertoont een vervallen stal met den os en den ezel, waar vóór Maria, met het Kindeke op den schoot, troont, terwijl de drie Koningen hunne geschenken aanbieden. Op den linker vleugel ziet men de Koningen vertrekken; de rechter vleugel geeft hun gevolg te zien. Het geheel is bijzonder levendig van kleur en ongemeen zorgvuldig van uitvoering. Onder de tallooze figuren zijn ware meesterstukjes van portretkunst. De gevoeligheid der voordracht, de naïveteit der teekening en het prachtig koloriet maken dit kostbaar geschenk tot een zeer bijzondere aanwinst van het museumbezit.
Het schilderij, dat aan de buitenzijde de in grijs geschilderde gestalten van den H. Antonius en den H. Adriaan vertoont, is ongeveer een jaar geleden in den Londenschen kunsthandel opgedoken. De toeschrijving aan den Meester van Alkmaar is van Dr. Max J. Friedländer. Het stuk is bijzonder goed geconserveerd en is, naast de werken van Geertgen en de bekende Zeven werken van Barmhartigheid in het Rijksmuseum, het belangrijkste werk der Noord-Nederlandsche primitieve schilderkunst, dat onze musea bezitten.
Het schilderij van Abraham van Dijck, met diens naam gesigneerd, (geschenk van den heer J. Goudstikker), toont dezen zeventiend' eeuwschen meester van zijn meest Rembrandtieke zijde. Het is een van die schilderijen uit de Oldenburg-collectie, die waard waren, in een onzer musea te belanden. Vooral het ‘clairobscur’ en de aangename kleurschakeering van bruin, rood en geelgrijs maken het tot een aantrekkelijk geheel, dat in het Mauritshuis terdege op zijn plaats is.
Behalve deze en andere geschenken zijn nog tentoongesteld twee schilderijen, dezer dagen in bruikleen gegeven door den heer E. Philips te 's-Gravenhage, nl. een zeer stemmig riviergezicht van Jan van Goyen, gemerkt en gedateerd 1644, en een even zorgvuldig uitgevoerd als uitnemend geconserveerd Rookertje van Adriaen van Ostade.
(N. Rott. Crt.).
| |
Rotterdam
Museum Boymans.
Sinds Kerstmis zijn hier tentoongesteld eenige belangrijke werken, in bruikleen afgestaan door de bezitters, die talrijk gehoor hebben gegeven aan den oproep van de museumdirectie.
In de zaal voor zestiende-eeuwsche meesters is uit het bezit van den heer J.L. Laverge ein groote gepolychromeerde houtsculptuur aan den wand gebracht; Zuid-Duitsch werk uit omstreeks 1530, een piëta voorstellend, Maria met het ontzielde lichaam van Christus op den schoot, omgeven door Johannes en Magdelena. In dit forsch gebeeldhouwde werk
| |
| |
is, gelijk in alle kunstwerken uit den aanvang der zestiende eeuw, reeds het beweeglijk rhythme der Renaissance waar te nemen. Op een schot is de beeltenis van een edelvrouw gehangen, uit de collectie van den heer D.G. van Beuningen, een klein levendig portret, verfijnd van kleur, behoorend tot die reeks van voorname Fransche portretten, die ten tijde van Frans I en Hendrik II door Corneille de Lyon vervaardigd werden. Interessant is de vergelijking met een ander vrouweportret, iets later, vermoedelijk te Antwerpen door Willem Key geschilderd, het eigendom van M.W. Suermondt. Hierin treffen de trouwhartige vizie en de eenvoud der kleuren, zwart en wit tegen een blauw-grijzen fond.
In de volgende zaal zijn tentoongesteld: een groot interieur van Izaäk van Ostade en een riviergezicht van Jan van Goyen, de eerste uit de verzameling Ten Cate te Almelo, de andere uit Rotterdamsch bezit. Het stilleven-rijke stalinterieur van den reeds op 28-jarigen leeftijd gestorven jongeren broeder van Adriaen is breed, in bruine kleurengamma geschilderd; een voortreffelijk werk van dezen genialen meester. De Van Goyen, een oeverrand met een kasteelruïne, levendig van toets in grijze tot grijs-groene nuanceeringen, behoort tot de laatste periode van den kunstenaar.
In de Cuyp-zaal staat op een ezel een Rivierlandschap met hooge lucht in gouden toon gedrenkt, een bijzonder mooi staal van Albert Cuyp, karakteristiek voor zijn vroegen tijd. Dit schilderij, voluit gesigneerd, hoort thuis in de collectie van den heer D.G. van Beuningen. Weinig voorkomend zijn de marines van Abraham van Beyeren. Het hier aanwezige schilderij, een woelig water, treft door de zilveren grijsheid van den toon. Een klein breed en welig geschilderd Stilleven toont de veelzijdigheid van dezen Hollandschen meester.
Op een schot in de groote zaal is een meesterwerk van Emmanuel de Witte gehangen, een groot interieur met een vrouw aan het clavecimbel en verren doorkijk, dat onlangs uit den Franschen kunsthandel in Nederlandsch bezit is overgegaan. Dit importante werk, dat langen tijd op naam van Pieter de Hoogh stond, zal omsteeks 1667 door den meester geschilderd zijn en geeft een dieperen kijk op het karakter van dezen schilder.
Emmanuel de Witte is in 1617 te Alkmaar geboren, was tot ongeveer 1654 te Delft werkzaam en vestigde zich vervolgens te Amsterdam. Zijn leerjaren bracht hij te Delft door en het karakter van de Delftsche school, waarvan Carel Fabritius het uitgangspunt is en Johannes Vermeer zich ontwikkelde tot den meest bezonken-evenwichtige en Pieter de Hoogh tot den intiemsten schilder van het Hollandsche binnenhuis, heeft hij steeds behouden. Van hen is de Witte de meest hartstochtelijke.
Het is nog niet zoo lang geleden dat deze kunstenaar slechts bekend was als schilder van kerk-interieuren. Boymans was het eerste museum dat in 1864 voor de assurantie-penningen van den brand zijn Vischmarkt verwierf. Sindsdien zijn meerdere van deze onderwerpen, die vroeger steeds op naam van Pieter de Hoogh stonden, te voorschijn gekomen. Onlangs nog kon men op de Amsterdamsche jubileum-tentoonstelling het grootste en laatst bekende werk uit 1679, toebehoorend aan het museum te Leipzig, bewonderen.
De ontwikkeling die Emmanuel de Witte heeft doorgemaakt is groot en sterk-sprekend geweest. De laat-Amsterdamsche tijd verschilt hemelsbreed van de vroeg-Delftsche. In het algemeen kan men zeggen dat de kunstenaar zich steeds meer verdiept; de zin voor het dramatisch effect neemt toe.
In een reeks van vier werken is die ontwikkeling thans goed in Boymans te volgen. Vroeg is het kleine blanke kerk-interieur, met het frissche rood in den figuur op den voorgrond, kenmerkend voor de Delftsche school. Reeds in Amsterdam is de 1660 gedateerde grootere kerk ontstaan. De schildering is losser, de contouren niet zoo scherp, de kleuren gedempter.
Dan volgt ongeveer zeven jaar later, vermoedelijk uit 1667, het belangrijke bruikleen dat thans in het Museum te zien is, het interieur met de vrouw aan het clavecimbel, reeds karakteristiek voor de laat-Amsterdamsche periode. Het geheel is sonoor van toon. Het blanke wit is tot een mat-grijs verdiept; het frissche rood
| |
| |
zwaarder en bezonkener van kleur. Uit een Hollandsch midden-XVIIe eeuwsch ruim vertrek, waar het zonlicht in plekken den vloer belicht, voert een verre doorkijk langs een trappenhuis en een tweede vertrek met roode tegels bedekt naar den tuin. Door dit perspectief en de belichting ervan heeft de meester een hijzonder effect bereikt. Geheel geïsoleerd staat dat werk niet in zijn oeuvre. In Engelsch particulier bezit bevindt zich een deftig interieur, eenige jaren later vervaardigd.
De wel-bekende visch markt ten slotte uit 1672 is in de onmiddellijke nabijheid opgesteld. Dit schilderij is het laatste werk uit de reeks. De schildering is hier nog breeder en dramatisch is de belichting. Bij aandachtige beschouwing der thans aanwezige werken zal men nog vele interessante punten van vergelijking kunnen vinden, vele details ook kunnen genieten.
In deze zaal is nog een ander werk van groot belang te zien. Het is een strandgezicht, uit de verzameling van den heer H.E. ten Cate, van den weinig voorkomenden Jan van de Cappelle, een Amsterdamsch meester uit het midden der zeventiende eeuw. Het is breed geschilderd en met prachtige figuren gestoffeerd; de kunstenaar heeft in de schildering van de hooge, door regen verzadigde wolken een majesteitelijk effect bereikt. Uit dezelfde collectie is ook een gezicht op Brussel door Jan van der Heyden, van een geheel ander karakter, nauwkeurig bestudeerd en zorgvuldig geteekend.
Als laatste werk uit de zeventiende-eeuwsche schilderschool is in de volgende zaal op een ezel geplaatst een groot schilderij van den in Holland vrijwel onbekenden Antwerpschen lundschapschilder Jan Siberechts, een landelijk tafereel met groote figuren.
Op de benedenverdieping zijn de modernen te zien. In de eerste plaats een pastel in zwart en grijs, door den Franschman Odilon Redon in 1900 vervaardigd, een vrouweportret, waarvan er slechts enkele van zijn hand bekend zijn. Een voorname geest met iets van een geheimzinnige sfeer omweven, zooals dat sterker in zijn bloemenpastels en lithographieën tot uiting komt spreekt ook uit dit werk uit de verzameling Bremmer. Een stilleven van anemonen, diep van toon, toebehoorend aan den heer H.H. van Dam, uit de vroegere periode van Floris Verster, toont diens verfijnd kleurgevoel. Is Verster in de eerste plaats schilder, bij G.W. Dijsselhof treedt de teekening op den voorgrond, zooals zijn aquarel van visschen uit hetzelfde bezit laat zien.
Van twee baanbrekers uit de tweede helft der negentiende eeuw, J.B. Jongkind en Vincent van Gogh, zijn voorname werken hier geëxposeerd. Het landschap uit 1871 van den eerste, het eigendom van den beer Ph. Mees, geeft met weinig middelen in fijne grijzen een pakkend natuureffect; het bloemstuk uit de collectie van den heer D.G. van Beuningen, chrysanthen en anemonen in een blauw-glazuren vaas, is een meesterwerk, dat van Gogh in een bezonken moment in Frankrijk schiep. Hier is ook te zien een sneeuwlandschap vol stemming en teer van kleur van W. Degouve de Nuncques.
De zaal der Haagsche school herbergt een groot riviergezicht van W.B. Tholen uit de verzameling van den beer W. Palte, een grijze Hollandsche dag in rustige aandacht geschilderd en een spontaan ineengeborsteld, lichtend Zwitsersch landschap van Isaac Israëls uil het bezit van den heer A. Vles.
Ook het tijdelijk Museum voor Moderne Kunst aan het Van Hogendorpsplein herbergt eenige gasten. Uit de verzameling Bremmer ziet men hier een gepointilleerd landschap uit 1897 van Jan Toorop, forsch van bouw en helder van kleur. Een grachtgezicht, merkwaardig van compositie en met bezonken aandacht doorschouwd, door Dirk Nijland, is het eigendom van den heer J. Mees.
(N. Rott. Crt.).
| |
Haarlem
Frans Halsmuseum.
In het Frans Halsmuseum te Haarlem is voor het publiek weder tentoongesteld het schilderij van Frans Hals Maaltijd van officieren van den Cluveniers-doelen, geschilderd in 1627, dat door den restaurateur D. de Wild hersteld is, bij welke herstelling, evenals bij de vorige schilderijen van Frans Hals, de gele, ondoorzichtige vernislagen zijn verwijderd.
| |
| |
| |
Utrecht
Centraal Museum.
Een merkwaardige tentoonstelling ingericht door de directie omvatte XVIe en XVIIe-eeuwsche Nederlandsche schilderijen uit het bezit van de firma Goudstikker.
Onder de vroegste is een ‘Verzoeking van St. Antonius’ door Hieronymus Bosch, dien fantast met z'n bizarre spokerijen, die echter - een vogeltje, een tot schip vervormde visch toonen het hier - fijne schilderkwaliteiten bezat. Niet zooveel later wellicht, maar uit een geheel andere wereld: een portret van Lucas van Leyden. Het is dat doorwerkt portretje van den iets ineengedrongen ernstigen man, dat vroeger op de tentoonstelling van Noord-Nederlandsche kunst alhier is geweest. Er tegenover hangt een portretje van een jongen monnik, fijn gevoelig vol aandacht geschilderd door een onbekenden XVIe-eeuwschen schilder. Er is nog de aandacht voor het bijzondere in van den XVe-eeuwer. Hoe geheel anders van opvatting is het mansportret van den door Titiaan's invloed tot samenvattende uitbeelding gebrachten Antonie Mor, die in Spanje werkte, doch hoezeer verschilt het in zijn gevoelige fijnheid ook van het portret van den echt Nederlandschen Aert Pietersz, die den opkomenden burger, - vermoedelijk een vlootvoogd -met zijn volbloedigen ronden kop hard schildert boven het rijk satijnen wambuis. Pieter Aertsen, vader van Aert Pietersz, vertoont in den ouden boer in het schilderij Koekenbakken karakteristieker beeld. Deze, en het stilleven vóór hem, is in dit hard-kleurige interieur, waar de figuren nog niet in de ruimte staan, het beste gedeelte. Ongevoelig is ook het landschap, door de ruiten gezien. Wat afstand van dezen tot zijn kleinzoon Arent Arentz (Cabel)! In het landschapje van dezen met de zeilende schepen is een fijn gevoel voor toon, en op den donkeren voorgrond - donker, daar dit diende als repoussoir voor licht en perspectief - staat buiten de figuren een klein, goed geschilderd, stilleventje. Diens toon benadert een vroege van Goyen. Hier hangt er een latere, een bewogen water met betrokken lucht, verlicht dorpje aan den wal.
Hoe romantisch is daartegenover de stormzee van Willem van de Velde.
Van belang onder de XVIIe-eeuwers is een vroege Rembrandt: de David, die aan Saul het hoofd van Goliath biedt. Dat schilderijtje is vol licht en lichte kleuren, de kleuren van de italianiseerenden uit dien tijd: licht blauw en rose. Maar hoe licht en hoe vol beweging in praal! - zie de Saulfiguur - en wat leefden er toen in Rembrandt al figuurtjes, die later in ander verband weer te voorschijn komen!
Twee schilderijtjes van Brouwer geven daartegenover een beeld der realiteit. Het ééne is een goed interieur met het drietal gezellen om de herbergtafel; hij die het glas heft, die de pijp aansteekt en de derde die converseert of toekijkt, en een vierde in bruinig half duister van een gang; een kruikje op een ton. Jan Steen niet in de volheid van zijn talent: een Italiaansch landschap met een waarzegster. Zooals de jonge dichter Brederode in zijn romantische stukken, schildert hij wereldsche en kluchtige figuurtjes in het romaniseerende landschap.
Verder zijn hier nog te zien o.a. een Jan Weenix met mooi gevederte, een J.D. de Heem (kreeft en vruchten), een portret van Frans Hals, een Aert van Gelder en een landschap van A. Cuyp.
(N. Rott. Crt.).
| |
New-York
In het Metropolitan Museum te New-York is een pas ontdekte Rembrandt ten toon gesteld, die behoort aan M. Jules Bache. Het schilderij toon Saskia in rijke kleedij.
| |
| |
| |
Veilingen
Parijs
Hetgeen volgen gaal heeft slechts bij weerslag belang voor de Vlaamsche school. Ter eere van Van Dijck, meen ik het nochtans niet te moeten verzwijgen, evenmin als zij die belang stellen in Dante, Shakespeare of Racine zullen nalaten te wijzen op een vertaling van hunnen geliefden dichter. Op 5 November werd in de rue Drouot, door de zorgen van Mr. Flaget, een moderne kopie naar Van Dijck verkocht. Zij had een zonderling accent. De catalogus vermeldde ze onder nr. 65 als van een onbekenden meester zonder meer. Zij mat 50 cm. hoogte op ongeveer 40. De uitmuntendheid van het werk viel des te meer op, dat zelfs de eenige gekende repliek van het origineel niet van 's meesters hand is. Het is het zich te München bevindende portret van Henriette de France aan wie een neger bloemen aanbiedt. Die meesterlijke kopie kon van Whistler zijn. Ze bracht 200 frank op.
Op 26 November bracht Mr. Foye, ‘commissaire-priseur’, den atelier-rommel van den op 20-jarigen ouderdom gestorven schilder Debon onder den hamer. Tusschen eenige werken, voortskomend van verschillende verzamelaars, werd onder nr. 176 als Marine uit de school van Dupré een absoluut echt Hollandsch landschap verkocht. Het was op paneel geschilderd, hoog 60 cm., breed 50 cm., en stamde uit de school der italianizanten waarvan Both de meester was. Een weg door het bosch, met eenige figuren, het onderste in balven toon, het bovenste rood gekleurd door de ondergaande zon achter het doorschijnend gebladerte, scherp geteekend twijgenspel, een lichte verfbehandeling, in perfecten toestand. Dit uitmuntend werk kan onmiddellijk achter de beste stukken van het genre worden geplaatst. De Heusch is niet goed genoeg; ik meen het te kunnen toeschrijven aan Asselyn.
Lacaze schreef aan Brouwer toe het kleine schilderijtje, Heelkundige Bewerking, waar men een boer ziet schreeuwen onder het mes van den chirurg. In het Louvre-museum, waar het schilderij met de verzameling van den beroemden liefhebber terecht kwam, verbeterde men de toeschrijving en noemde het een kopie. Moet men zeggen, naar Brouwer? In ieder geval, ziehier een geteekende repliek van het werk. Mr. Lair-Dubreuil verkocht ze op 2 December, nr. 20 van den catalogus, met handteeken en datum: Gerrit Lun dens 1649.
Hebben de Nederlanden Brinkman gekend? Ik weet het niet; ik noem hem pro memoria, en zelfs niet volgens een handteeken. Op ik weet niet welk gezag was die naam vermeld op de lijst van een bekoorlijk schilderij, verkocht op 9 December door Mr. Pecquet te midden van meubels, zonder catalogus. Schilderij op koper, 20 cm. hoog op 30. Landschap in den trant van Berghem, uitgevoerd met een XVIIIe-eeuwsch Fransch tintje; een vrouw op een muilezel, twee figuren aan den boord van een rivier met rotsen en gewas tegen een bergachtigen achtergrond. Het genre behoorde tot die waarvan de verkoop zeker is: een schilderijen-koopman (geloof ik) nam het mee voor 2800 frank.
Andere kopie van een Vlaamsch origineel: het portret van Rubens dat te Florence hangt. Het werd verkocht op 11 December door Mr. Baudoin, onder nr. 139 onder de vermelding ‘School van Rubens’. Maar het was een Engelsch werk, zooals bewezen de weeke teekening, de hoekige lijn, met herinneringen aan Van Dijck, het te hoog gestemde koloriet. Zoo schilderde soms Northcote; alzoo ook - indien hij zich met dergelijke oefeningen bezig hield - kon, nog beter, Stothard hebben geschilderd. Dergelijke stukken, waarin men zien kan in welke mate de Engelschen door Vlaanderen werden opgevoed, verdienen te worden aangestipt.
Louis Dimier.
| |
| |
| |
Personalia
Joseph Casier
Te Gent overleed Joseph Casier, een personaliteil vol edele toewijding aan de kunst.
Het bijwonen van den leergang in christelijke oudheidkunde gegeven aan de Universiteit te Leuven door Kan. Reusens, had in dezen doctor in de rechten die een wakker nijveraar werd, een warme liefde opgewekt voor het kunstverleden van zijn land, en vooral van zijn geboortestad. Hij bleef zich op kunstgebied verder ontwikkelen door persoonlijke studie en door talrijke reizen in den vreemde: jarenlang hielp hij zorgvuldig de jaarlijksche archeologische uitstappen voorbereiden die de Gilde van Sint Thomas en Sint Lucas in den vreemde ondernam. Hij had een groot deel in de belangrijke publicaties van dit genootschap, publicaties die een rijke mijn van documentatie uitmaken. Als administrator van de Wereldtentoonstelling te Gent in 1913 richtte hij een uitstekende tentoonstelling in van de Oude Vlaamsche Kunst; over wat daar verzameld werd schreef hij een zeer goed kunsthistorisch werk, in drie deelen, te zamen met den heer P. Bergmans. Gedurende jaren was hij de aangestelde correspondent voor België van de Revue de l'Art chrétien, waarin van zijn hand goede studiën en talrijke zeer gewaardeerde nota's verschenen. Hij was eveneens medewerker van Onze Kunst, het laatst in 1924, toen hij zijn merkwaardige studie over den ‘Christuskop in de kathedraal van Atrecht’ publiceerde.
Casier, die reeds een eerbiedwaardigen ouderdom bereikte, viel in volle werkzaamheid. Met een jeugdige werkkracht bleef hij een voornaam aandeel nemen in de werkzaamheden van talrijke organismen voor de kunst. Hij was voorzitter van de Commissie voor Monumenten en Uitzichten van de stad Gent, correspondent van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Uitzichten, geldbewaarder van de Vrienden van het Museum te Gent, lid van de Commissie van het Museum, van het Besturend Bureel der Academie, van de Commissie van het Oudheidkundig Museum, van het Besturend Bureel van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent en voorzitter van de Vereeniging der Vrienden der Medaille. Als wij deze titels opsommen - en wij slaan er over -dan is 't alleen om aan te toonen over welk een ruim veld de steeds onverzwakte ijver van dezen onbaatzuchtige werkzaam was. Hij mag gelden als een voorbeeld van deze soort van menschen, die hoe langer hoe zeldzamer worden, en die, begaafd met vele hoedanigheden, zich, met een warm idealisme, en zonder eenig voordeel of eenigen lof te verwachten, geheel toewijden aan het algemeen welzijn. Als zakenman, bezat hij een bewonderenswaardigen zin voor de mogelijkheden en de practische middelen, en deze zin maakte het mogelijk dat hij tot uitslagen kwam, die met verwondering sloegen, vooral bij het aanwerven van kunstwerken voor het museum en het bewaren en herstellen van monumenten. Hij was bovendien in het bezit van een hardnekkigen wil, die alle hindernissen uit den weg kon ruimen, en, in dit opzicht, zal de geschiedenis van de herstelling der oude abdij der Biloke te Gent, nu tot oudheidkundig museum ingericht, een van zijn laatste ondernemingen, als een voorbeeld blijven gelden van wat de hardnekkige volhouding en de onbaatzuchtige toewijding vermogen, wanneer zij ten dienste gesteld worden van de schoonheid.
L. v. P.
| |
Prof. Dr. W. Martin.
Op 2 Januari 11. was het vijf-en-twintig jaar geleden dat Prof. Dr. W. Martin zijn arbeid aan het Mauritshuis begon. Die gebeurtenis is te 's-Gravenhage door een hartelijk feest herdacht geworden, waarbij men van verschillende zijden gelegenheid heeft gevonden de hooge verdiensten van den jubilaris te doen uitkomen.
Het werd (o.a. in een ongeteekend feuilleton in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, waarin we echter een ons welbekende hand meenen te herkennen)
| |
| |
herinnerd dat toen Dr. Martin in het Mauritshuis kwam, ‘hij juist zijn proefschrift over G. Don voltooid had, de eerste kunsthistorische dissertatie welke in Nederland is verschenen; een arbeid waarbij, met zijn promotor Prof. Blok, Dr. Bredius en Dr. C. Hofstede de Groot hunne hulp verleend hadden. Door Dr. Bredius tot onderdirecteur gekozen en door hem opgeleid, heeft de heer Martin acht en een half jaar als zoodanig gewerkt, waarna de heengaande hem bij den Minister tot zijn opvolger heeft aanbevolen, zoodat de heer Martin, drie-en-dertig jaar oud, reeds het verantwoordelijke ambt aanvaardde, een taak te moeilijker, daar hij kwam na een man als Bredius.
Het stuk herinnert de wijdloopende en dikwijls lastige taak die Prof. Martin te beurt viel, hoe het Mauritshuis onder zijn beheer verrijkt werd met talrijke belangrijke aanwinsten, en hoe de ijverige directeur door vele relaties en reizen belangrijke bruikleenen uit particulier bezit wist te verkrijgen.
Bij de officieele huldiging deed M. Rutgers, minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen op zijn beurt de groote verdienste van Prof. Martin als museumdirecteur uitschijnen. Gepaste woorden (die vooral in een dicht bij Holland gelegen land wel eens mochten bedacht worden!) sprak de Minister, toen hij er nadruk op lei dat ‘reeds het conserveeren van een rijke collectie een arbeid is van verantwoordelijkheid, die hooge eischen stelt aan ervaring en plichtsbesef.’
Maar niet alleen als museumdirecteur was de arbeid van Prof. Martin vruchtbaar. Ook als hoogleeraar te Leiden waar hij bracht wat er vóor hem niet bestond: het onderwijs in kunstgeschiedenis. Verder heeft hij zich, door zijn colleges en lezingen in Holland en elders, nuttig gemaakt voor de kunst en de kunstwaardeering als bestuurder van de Volksuniversiteit in Den Haag.
Eveneens zijn schriftelijke arbeid dient hier te worden herdacht. In tal van tijdschriften als Oud-Holland, in week- en dagbladen heeft hij kunstwetenschappelijken arbeid geleverd. Ook Onze Kunst mocht hem tusschen zijn vooraanstaande medewerkers rekenen, - het was bij ons dat zijn boeken over Jan Steen en Albert Neuhuys het eerst verschenen - en dankbaar herdenken wij hier de vriendelijke en daadwerkelijke hulp welke wij van den hartelijken, rondborstigen en dienstvaardigen collega meer dan eens mochten ondervinden.
Van harte drukt de redactie van Onze Kunst de hoop uit dat Prof. Dr. W. Martin nog lange jaren voor het Mauritshuis in 't bijzonder en voor de kunstwetenschap in 't algemeen van een gelukkigen werklust moge blijven genieten.
A.D.
| |
Varia
De ‘kruisiging’ van Ant van Dijck te Gent.
De bladen melden dat men de Kruisiging van Antoon van Dijck, die hangt in de Sint-Michielskerk te Gent, gaat herstellen. Dit is een uitstekend nieuws. Het is ongehoord hoe men zulk een belangrijk schilderij zooverre heeft laten onderkomen: de vocht, die in de kerk heerschte vóór men het dak heeft hersteld in de allerlaatste jaren, heeft de schildering, die reeds veel geleden had, zeer aangetast. Er zal een grondige schoonmaak noodig wezen, en bovendien een herdoeking. Misschien, in werkelijkheid, hier en daar een hertoetsing. Gewichtig en gevaarlijk werk.
De dagbladen voegen erbij dat het werk zal gedaan worden onder het toezicht van den stedelijken opziener van schoone kunsten. Wij kennen dien opziener niet. Maar het moet ons van het hart dat wij zulk een toezicht van één mensch, geheel onvoldoende achten waar het geldt een werk van zoo hooge waarde. In alle beschaafde landen belast men, bij zulke gelegenheid, een commissie van bevoegden met een dergelijk toezicht: moeten wij hier het bekend geval herinneren van den schoonmaak der Hals'en te Haarlem?
| |
| |
Er zijn ter plaatse, te Gent, wel bevoegden te vinden, en de verantwoordelijke overheden hebben tot plicht zich tot hen te richten opdat zij het groote gevaar niet zouden oploopen een allerbeste werk van Antoon van Dijck niet voor altijd te laten verknoeien.
| |
Een van Dijck ontdekt te Montpellier.
Uit Montpellier komt het nieuws dat de departementale archivaris van de Hérault, in den loop van opzoekingen in de kapel van het gasthuis, een schilderij van Antoon van Dijck ontdekt heeft.
Het zou het origineel zijn van de copie, welke in de Academia te Venetië bewaard wordt, en gekend is onder den naam van het Kruisbeeld van Van Dijck.
Documenten, die tezelfdertijd ontdekt werden, zouden getuigen van de echtheid van dit schilderij van den grooten Vlaamschen Meester.
| |
Rembrandt's uit Duitsch bezit verkocht.
Twee werken van Rembrandt uit de eens zoo bekende Berlijnsche verzameling van den bankier Cappel zijn onlangs van eigenaar veranderd. Het zijn twee vaak gereproduceerde doeken, in de eerste plaats de Grijsaard met baard. Dit werk, dat ook als Mattheus bekend is, is door Rembrandt gesigneerd en draagt het jaartal 1659. Het tweede werk is het zoogenaamde Kleine Hendrikje. Het is op hout geschilderd en dagteekent uit het jaar 1646. Het eerste werk is door den Berlijnschen kunsthandelaar Fritz Rothman gekocht en reeds opnieuw verkocht aan den heer Baschtiz uit den Haag. Het tweede werk, dat zich te Munchen bevindt, is in de Vereenigde Staten verkocht.
Te Munchen wonen namelijk een paar erfgenamen van Cappel en de twee werken bevinden zich in hun bezit. De te Berlijn woonachtige erfgenamen van Cappel zijn verder nog in het bezit van verschillende andere Rembrandt's o.a. van het beroemde zelfportret uit de laatste levensjaren van den kunstenaar.
| |
Een onbekend werk van Vermeer van Delft.
Op de tentoonstelling van oude kunst te Berlijn heeft Bode een tot heden onbekend werk van den Delftschen Vermeer ontdekt, een bijbelsche voorstelling: De Gelijkenis van den ontrouwen knecht. Het stuk, zoo schrijft hij aan de Voss. Zeitung, komt uit Engeland; het is ongeteekend. De eigenaar hield het voor een werk uit de omgeving van Rembrandt zelf. Het heeft echter een heel ander karakter dan Rembrandt's bijbelsche voorstellingen, volgens Dr. Bode; en het kan ook niet van een van zijn leerlingen zijn, daarvoor is het zoowel psychologisch als in de schildering te fijn. Zelfs aan Carel Fabritius kan in dit geval niet gedacht worden.
Wat mij er toe brengt, het stuk aan Vermeer toe te schrijven, aldus Bode, zijn verschillende kenteekenen van diens kunst uit zijn jongen tijd: kenteekenen van kleur en belichting. Niet licht voor een donkeren achtergrond, zooals Rembrandt en zijn leerlingen doen, maar in een gesloten groep met sterke tegenstellingen van licht en donker, zet hij zijn figuren voor een blanken grijzen wand, die licht krijgt van een geopend venster terzijde. Deze wand is niet egaal grijs, maar in fijne nuaneen afgewerkt, om een overgang te vormen naar de sterke kleuren van het costuum zijner figuren. Een bijzonderheid, eigen aan veel van Vermeer's interieurs: een tafel met een in groote vouwen vallend, veelkleurig tapijt gedekt, die een groot deel van de ruimte inneemt, bevindt zich ook op dit schilderij. De groep bestaat uit vier personen; een groep van sterke geslotenheid met scherp gekarakteriseerde figuren van een zoo groote voornaamheid in gestalte en uitdrukking als slechts Rembrandt weet te bereiken.
| |
Een Rubens teruggevonden.
Te Dresden is een werk van Rubens herkend, namelijk het origineel van De dronken Hercules, dat sinds 1707 in het bezit der Gemäldegalerie te Dresden is geweest, maar geruimen tijd werd beschouwd als een door Jordaens vervaardigde copie van het werk van Rubens. Dr. Hensler, de conservator der verzame- | |
| |
ling van de familie van den gewezen Koning van Saksen, heeft het origineel nu in diens verzameling ontdekt. Hensler heeft het werk aan Wilhelm von Bode getoond, die eveneens overtuigd is, dat het van de hand van Rubens is.
| |
Vereeniging van Belgische houtgraveurs.
Te Brussel is een Vereeniging van Belgische houtgraveurs opgericht met het doel, de houtsnijkunst te bevorderen en o.m. door middel van tentoonstellingen in België en in het buitenland beter bekend te maken. Reeds hebben een veertig houtsnijders zich als lid aangemeld. Secretaris van de nieuwe vereeniging is de hulpconservator van het Prentenkabinet der Koninklijke Bibliotheek te Brussel, de heer Louis Hissette.
| |
De Pelgrim.
Onder den titel De Pelgrim, werd door twaalf Vlaamsche kunstenaars: Herman Deckers, Frans Delbeke, Dom Gregorius de Wit, pater Em. Valvekens, Felix Timmermans, Ernest van der Hallen, Anton Van de Velde, Flor. van Reeth, Dirk Vansina, Renaat Veremans, Gerard Walschap en Eugeen Yoors, een vereeniging opgericht, die beoogt, door het bevorderen van een geest van Christen-solidariteit onder de katholieke kunstenaars en door het steunen van elkanders werk, de katholieke Vlaamsche kunst hooger op te voeren en ze in het kultureel leven de plaats te geven die baar rechtens toekomt.
Naar hunne opvatting is gemeenschapskunst niet alle kunst, die door de gemeenschap wordt begrepen, ‘maar die kunst, welke door de schoonheid den mensch veredelt en hem nader brengt tot God.’ Als vertegenwoordigers van een volk ‘dat, zeggen zij, in zijn breedste lagen katholiek is en dat zijn artistiek wezen het heerlijkst door de katholieke kunst heeft uitgesproken (de geschiedenis getuigt het) zijn zij er zich van bewust, als kunstenaars en katholieken God en hun volk niet doelmatiger te kunnen dienen’ dan door zulk streven hunner pelgrimvereeniging.
|
|