Onze Kunst. Jaargang 22
(1925)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 126]
| |
Kunstberichten
| |
[pagina 127]
| |
breed en sober van factuur, diep en innig van gevoel. Van Jacob Smits een paar kinderportretten uit zijn vroegeren tijd, kranig en rijk. Van Rik Wouters een uiterst delikaat geboetseerd kinderhoofdje, en een verrukkelijk grappig schilderijtje het Kind met de fopspeen, beide werken trillend van leven. Van Walter Vaes een reeds tamelijk oud kinderportretje, heerlijk frisch en zonnig gebleven, en waarin de zuivere aandoening u dadelijk te pakken heeft. Ernest Wynants zond zijn Bobbes, dat, ook niet van zijn jongste, steeds een van zijn beste werken blijven zal. Van Charles Mertens had men, nog eens voor de zooveelste maal, het bekende portret van den Jongen op het hobbelpaard te voorschijn gehaald. Maar men ziet het met vreugde terug, om zijn onbetwistbare kwaliteiten van teekening, zorgvuldige karakterizeering en koloriet. Van Henri Ottmann had men hier een drietal zeer aardige pastels en akwarellen; virtuozenwerk voorzeker, maar toch bekoorlijk door zijn distinctie. En van Jos. Albert een uit zijn impressionistische periode dagteekenend schilderij de Jongen in de boot, frisch en innemend. De Japanner Foujita had men vertegenwoordigd door een kurieuze groep Meisjes, een aardig voorbeeld van de diep-ingaande wijze waarop deze kunstenaar het leven weet te treffen. Boeiend bleef ook Daeye: zijn Neergehurkt kind is zeker een niet onaardig stukje, synthetisch gebouwd, en steeds vol van het zuiver gevoel dat dezen schilder kenmerkt. En daarmee was 't uit! Want van Paerels et Tytgat zagen we betere dingen. En wat Gustaaf van de Woestijne bezielde om hier deze twee weeig-burgerlijke, poeslieve, bonbon-zoete meisjesportretten te exposeeren, is ons een raadsel! Ze zullen niets bijbrengen tot den roem van dezen prachtig begaafden artist, wel integendeel! Er was verder nog werk van Baseleer, Delaunois, de Kat, Fontaine, F. Hodler, J. Salomon, Leon Frédéric, Eug. van Mieghem. Om uiteenloopende redenen onthouden wij ons hierbij van alle commentaar. Wij wenschen alleen, bij het werk van M. Caron en Alice Frey te doen opmerken dat wij gaarne al het belang doen uitkomen van verschijningen als Permeke en Gustaaf de Smet, maar steeds hardnekkig een onderscheid wenschen te maken tusschen oprechte ‘levende kunst’ en min of meer handige maar pierdoode pastiches. Hetzelfde wat betreft de tweede tentoonstelling van het Antwerpsche Kunstverbond, nl. die van het schilderwerk van Prosper de Troyer... Om zijn belofte gestand te blijven zal het Comité der Tentoonstellingen wat omzichtiger moeten te werk gaan bij het zoeken naar werkelijke talenten. Van de daarop volgende tentoonstellingen wenschen wij alleen stil te blijven bij die van Richard Baseleer. We hebben er met oneindig veel genoegen eenige oudere werken van dezen schilder teruggezien, nl. die waarin hij met een uiterst fijn gevoel de bijzondere poëzie van water en lucht, de sobere grootschheid van het land der Beneden-Schelde heeft uitgedrukt. A.D. | |
ParijsAquarellen van Frans Masereel in de galerie Joseph Billiet.- Masereel: een illustrator, een verbazend houtgraveur, een bittere satiricus, een scheppend kunstenaar, we weten het. Maar een schilder? Wij hebben het lang betwijfeld. Eenige juiste onopgesmukte, strenge portretten, zooals dit van den schilder Le Fauconnier, dit van den dichter Jules Supervielle; eenige vrouwenportretten waarin onze landgenoot trachtte teer en wulpsch te zijn; de heftige aquarellen, eenigszins losgelaten, welke wij hier verleden seizoen zagen, - dit alles is niet van aard om ons aan te zetten tot het wijzigen van het ongunstig oordeel dat wij over den kolorist hadden geveld. Heden mogen wij ons opnieuw de vraag stellen: Is Masereel een schilder? Hij wil het in ieder geval zijn. Eergister te spaarzaam, gister te kwistig, schijnt hij ons heden meester van zijn palet en zeker | |
[pagina 128]
| |
van zijn effect. In de laatste aquarellen vereenigd in de Galerie Joseph Billiet, geeft hij met een gedisciplineerd lyrisme, met een onstuimigheid die niet tot stamelen overslaat, impressies die geen ander vóor hem, meenen wij - dan wellicht alleen van Dongen in zijn Zichten van Parijs - zoo volledig, zoo dynamisch kan men zeggen, had weten weer te geven. Masereel is de schilder der groote kruispunten, der woelige straten, waar straalbundels flitsen, waar de lichtreclames gloeien in een stormgeloei, in een helsch lawaai, waar iedere wandelaar schijnt te loopen naar de misdaad, de lage liefde, het onteerend genot. Masereel is de schilder van de nachtelijke grootstad. Hij bezingt ze en geeselt ze tevens. Wij noemden van Dongen: die is gevoelig aan het schilderachtig moment tusschen zes en zeven in de rue de la Paix: diamanten dikker dan gaslantaarns, gelaten opgevreten door de oogen, limousines, bontmantels... De Hollander glimlacht in zijn baard, Masereel, hij, neemt alles tragisch op. Aan ieder van zijn evocaties geeft hij een socialen en een plastischen zin. In het detail blijft hij tamelijk romantisch. Uit zijn werk dat steeds anti-kapitalistisch, anti-burgerlijk is, blijft de humor afwezig. Onstuimig, heftig door de inspiratie, spreekt dit werk nochtans van een superieure orde, welke de kunstenaar aan de stof oplegt. Masereel stapelt zijn impressies op, maar controleert ze, hij herschept het spectakel maar reorganiseert het tegelijkertijd. De stad welke hij schildert is noch Parijs, noch Londen, noch Berlijn, noch New-York; zij is al deze steden tezamen. Masereel heeft niets afgelegd van zijn internationalisme dat zijn arbeidsveld verbreedt en waarvan de kunstenaar tegelijk de jaloersche bewaker... en de tevreden gevangene is. Paul Fierens. | |
C.-J. Maks (Galerie Durand-Ruel)- Deze Hollander heeft evenals wijlen Breitner, zijn meester, vooreerst belang gesteld in het havenleven, in de nijverheidssteden. Amsterdam is een lichtkleurige interpretatie van een verloren gegaan schilderij van Breitner. Juist omdat Maks een zeer vreugdig temperament van luminist bezat, heeft hij nu het circus boven de straat verkozen, Parijs boven Holland, de schittering der booglampen boven de grijze luchten. Zijn Fratellini, in het laatste Herfstsalon, maakten een groote roode en gele vlek waarvan men de gloeiende trilling niet heeft vergeten. Heden vindt men bij Durand-Ruel dit groote, eenigszins ruwe schilderij terug; circusruiters, negerinnen in maillot, ‘diseuses à voix’ en acrobaten wisselen af met de koningen van den lach en met Maks die een athleet is van de schilderkunst. Deze krachtige, brutale kolorist ontziet zijn publiek niet. P.F. | |
Marie Howet (Galerie Visconti).- Figuren scherp uitgesneden op een zwarten achtergrond, tamelijk leege interieurs, kleurlooze bloemen, japonizeerende prenten. Schildering zonder leven, welke, meenen we, tevergeefs streeft naar den stijl. P.F. | |
NorwichEeuwfeest-Tentoon stelling in het Museum van Norwich (October 1925).- Het Castle museum van Norwich, ingericht te midden van deze schilderachtige stad, in een Normandisch kasteel dat op handige wijze gerestaureerd werd en vergroot met nevengebouwen, bevat verzamelingen van natuurkunde, vaatwerk, zilverwerk, glas, houten betimmeringen, meubels en vooral een galerij schilderijen waar men een diepe studie kan maken van de school der landschapschilders, welke hier zoo schitterend bloeide in het begin der xixe eeuw. De schilders John Crome (1768-1821) en J. Sell Cotman (1782-1842) zijn de voornaamste van deze groep. De eerste werd vier jaar geleden herdacht door een terugblikkende tentoonstelling; de tweede, | |
[pagina 129]
| |
minder bekend in België, verdient nochtans de aandacht en zijn aquarellen behouden, niettegenstaande hun nauwgezetheid die uit de mode is, een onbetwistbaar accent. (Particuliere verzameling van den hr. Russell J. Colman, een van de beschermers van het museum, hij wie wij een hartelijke gastvrijheid genoten). P.P. RUBENS: Aartshertog Albert.
Verz. van den heer P.M. Turner, Noorwich). Ter gelegenheid van de honderdste verjaring van de stichting van Norwich museum, had de lord-mayor dr. G. Stevens Pope, de afgevaardigden van de voornaamste musea van het land en van den vreemde uitgenoodigd tot de feesten die plaats hadden op 23 en 24 october, aan den voet der wonderbare kathedraal. Banket in St. Andrew's Hall, - breede gothische beuk versierd met de groote portretten van in scharlaken gehulde personnages -, voorgezeten door Z.K.H. den hertog van York, glimlachend en vriendelijk; academische zitting in volmaakte orde waar degelijke toespraken werden gehouden; inhuldigingsplechtigheid van de stichting Stuart-Colman te Suckling House; tooneelvoorstelling in een zoo shakespeariaansch mogelijke omlijsting, en rondom dit alles de volksvreugde! Welke verrassing voor ons, deze oprechte toetreding van de menigte tot het leven van een museum! Welke verrassing en welke les, tegenover de Belgische onverschilligheid voor ons kunstpatrimonium! Want de breedheid van deze herdenking, dank ook aan het loyalisme, ging ver buiten de grenzen van de streek; geheel Engeland sloot er zich bij aan door de geestdriftige verslagen van | |
[pagina 130]
| |
de pers en de toetreding van al degenen die door hun invloed of hun geld den vooruitgang der esthetische opvoeding steunen. Onder de bescherming der stedelijke overheden, hadden de heeren Percy Moore Turner, wiens degelijke werkzaamheid veel bijdroeg tot het beter bekend maken in Engeland van de hedendaagsche Fransche schilderkunst, en Frank Leney, de ijverige curator van het Castle Museum, een Loan Collection of Pictures bijeengebracht volgens een zeer wel opgevat plan. In éen enkele zaal waren werken vereenigd - en gecommenteerd in een uitmuntenden catalogus - ter illustratie van eenige groote momenten in de kunstgeschiedenis, van Claude Lorrain tot Dunoyer de Segonzac! Dank aan de medewerking van vrijgevige liefhebbers, kon men hier bewonderen een wereldberoemd werk als De Loge van Renoir - dat nu toebehoort aan den grooten nijveraar Samuel Courtauld - naast een prachtigen Cézanne De Berg Ste-Victoire (van denzelfden eigenaar) en twee hoofdwerken van Gauguin het Exotisch Landschap, kleurschitterende feërie (eig. van Mrs. R.A. Workman) en De Geest waakt uit de Tahiti-periode (eig. van Sir Michael Sadler). Zeer kunstzinnige keus wat betreft Corot, Manet, Sisley, en eveneens voor Bonnard, Henri Matisse, Othon Friesz. Maar in deze vlugge nota's wil ik hier vooral spreken over een schilderij dat belang heeft voor onze nationale kunst: het fraaie Portret van Aartshertog Albert door Rubens, geleend door den heer Turner, en voortskomend uit de oude verzameling Bernal. De beschrijving kan men vinden in het werk van Max RoosesGa naar voetnoot(1): in galakleedij, witte zijde met goud geborduurd, en drager van het Gulden Vlies; het droefgeestig gelaat - beenderig voorhoofd, holle slapen, glanslooze oogen - teekent zich af op een rood fluweelen achtergrond. Het doek zou door Rubens geschilderd zijn na zijn terugkeer uit Italië, rond 1610. De National Gallery bezit er een repliek vanGa naar voetnoot(1). De Zondag 25 werd besteed aan een bezoek der kerken van Ranworth en Cawston, met koorafsluitingen versierd met eigenaardige schilderingen, der kasteelen van Blickling en Holkham, rijk aan kunstwerken. Te midden van een uitgestrekt park met dicht geboomte, is Holkham Hall het verblijf van den hertog van Leicester, die verschillende belangrijke schilderijen zond voor de tentoonstelling van Norwich, o.a. een bekoorlijk zelfportret van Gainsborough. Het land van Norfolk, met zijn knoestige boomstammen en zijn weilanden liggend onder de nevels van een zachten Herfst, vertoont nog steeds het idyllische uitzicht weergegeven door de discipelen van den ouden Crome! Pierre Bautier. | |
's GravenhageSchilderijen door oud-Hollandsche en Vlaamsche meesters in de koninkl. kunstzaal Kleykamp.- De opening van deze tentoonstelling in het midden der Oogstmaand, mocht zeker als gelukkig gekozen beschouwd worden. De talrijke vreemdelingen, die in het vacantieseizoen de Residentie plegen te bezoeken, zullen er eene welkome attractie in hebben gevonden, welke naast de musea een waardige plaatinnam. Aan de andere zijde was de duur der expositie dusdanig bepaald, dat de tijdelijk uitstedigen na hun terugkeer, het aanschouwen dezer collectie niet hebben moeten missen. Uit den zeer fraai uitgevoerden, en van talrijke reproducties voorzienen catalogus, spreekt in de inleiding, bij monde van Cornelis Veth, de bedoeling welke de directie der Koninklijke Kunstzaal Kleykamp, door het samenstellen van deze tentoonstelling tot uiting wenschte te brengen. | |
[pagina t.o. 130]
| |
REMBRANDT: Maria's Bezoek aan Elizabeth.
| |
[pagina t.o. 131]
| |
P.P. RUBENS: Aanbidding der Koningen.
| |
[pagina 131]
| |
De tentoonstelling was georganiseerd in samenwerking met de Londensche kunsthuizen M. Knoedler & Co en P. & D. Colnaghi & Co, terwijl daarnaast, ter opluistering van het geheel, belangrijke inzendingen uit particuliere collecties waren te bewonderen. Tegelijk gaf de directie uitdrukking aan haar principe ten aanzien van deze, door haar geopende afdeeling Oude Schilderijen. Zij stelde zich, geheel overeenkomstig het gebruik van bovengenoemde Engelsche huizen, verantwoordelijk voor de door haar te verhandelen oude schilderijen. Dientengevolge zijn de toeschrijvingen der meesters, voor zoover niet door authentieke signatuur bewezen, alleen als allerwaarschijnlijkst bedoeld. Zij bereikt daardoor tevens eene wijding der meerdere aandacht voor het kunstobject zelve, om reden aan den ‘naam’ in twijfelachtige gevallen slechts betrekkelijke waarde wordt toegekend. Aan de kunstkritiek wordt derhalve deze collectie als studiemateriaal voorgelegd, en in deze zeker eene hoeveelheid materiaal van zeer uiteenloopenden aard. Door aldus hare verzameling zeer selectief samen te stellen, door al het bijeengebrachte voor zichzelf te laten spreken, daardoor ook kan de verantwoording ten volle worden aanvaard, en wordt de verhandeling der oude kunstwerken tot hare allereenvoudigste gedaante teruggebracht. En niet alleen ten aanzien van de antiquiteit en authenticiteit der kunstwerken geldt deze garantie, ook ten opzichte van den stand van conservatie heeft de directie zich niet zonder voorlichting willen begeven en het geheele aanzien der tentoonstelling doet onmiddellijk de beteekenis inzien der waarde eener behoorlijk onderhouden collectie. Een rondgang langs de schilderijen gaf aanstonds een indruk van de veelzijdigheid der Nederlandsche School in de 17e eeuw, en toonde tevens aan hoezeer die school op elk harer gebieden, vaardige vertegenwoordigers bezat. Een viertal werken door Rembrandt, en een tweetal door Frans Hals vormden de kern der tentoonstelling. Rembrandt's Ontmoeting van Maria en Elizabeth van 1640 toont met welk eene meesterlijke schilderwijze en tegelijk vol ongeëvenaarde psychologische fijnheid, deze kunstenaar het Bijbelsch tafereel wist uit te beelden. Alle licht geconcentreerd houdend op de hoofdgroep, waar alle gedachten en gevoelens van de gelaatstrekken te lezen zijn, en alle gebaren zoo verbluffend natuurlijk zijn weergegeven, geeft het achterliggende landschap, tot in alle details uitgewerkt, daarbij tegelijk in soberen toon geschilderd, aan de personengroep eene bijzondere gewijde stemming, die de plechtigheid van het moment ten volle tot uiting doet komen. De Kop van een Orientaal, afgebeeld en beschreven door Dr. A. Bredius in The Burlington Magazine van October 1924, is een subliem staal van Rembrandt's schilderwijze in later jaren. De zekere kalmte van dit door zorgen betrokken gelaat is een indrukwekkend sentiment, dat van dit werk uitgaat. De beide aanwezige werken door Frans Hals doen duidelijk uitkomen het verschil, doch ook tevens de overeenstemming, tusschen de vroege en latere schilderwijze. Het Portret van een Edelman dat in uitdrukking eene merkwaardige gelijkenis geeft met den ‘Cavalier’ uit de Wallace Collection te Londen en een zeer forsch geschilderden Kop van een Rooker. Een gelukkig bezit der Koninklijke Kunstzaal Kleykamp is de Aanbidding der Koningen door Rubens. In aparte zaal opgesteld en op uitnemende wijze kunstmatig belicht, schittert dit werk in volle pracht. De groote aandacht, die van de figuren uitgaat, de natuurlijke wijze der groepeering en de contrastrijke, doch in harmonie gegeven kleuringen der gewaden, maken het geheel tot een tafereel van stille vroomheid. Eertijds maakte dit stuk deel uit van de collectie van den Duke of Marlborough in Blenheim Palace. Naast deze allergrootsten vinden we een schat van werken der meesters op het volgend plan. De kleurrijke Adriaan van Ostade boeit door zijn zwierigen rondedans, een fonkelend stuk Vlaamsch leven, van, voor dezen schilder, ongewoon groote afmeting. En even leerzaam in tegenstelling, een Man uit een Venster kijkend, uit zijn latere periode, soberder van kleur en minder uitbundig van expressie. Een bij- | |
[pagina 132]
| |
zonder fraai paneel door Adriaen Brouwer, een groep om een tafel geschaard, in vrede door het kaartspel vereenigd, een interessant chirurgijn-tooneeltje door Pieter Quast, een groep met den Dood worstelende bedelaars door Adriaen van de Venne, allen kleine stukjes, ten volle eene nauwkeurige beschouwing waard. De uitbeelding van het landschap is verder door talrijke stukken vertegenwoordigd. Allereerst de Paradijsscene door Jan Breughel. Met welk een pleizier moet deze schilder dit stuk vervaardigd hebben, welk een genoegen om ieder vogeltje die veeren te geven, waarmede het geschapen was, en alle dieren, tot de kleinste toe, zoo neder te zetten, dat het geen stijf schouwspel geleek, doch alles leefde. Men voelt het leven in het geboomte, waarachter steeds weer andere wezens worden vermoed, en al dit gedoe geeft aan de figuren van Adam en Eva, zoo heel klein in den achtergrond aangegeven, een plaats op gelijken rang als het gedierte, een onderdeel van het paradijsleven, waarop zich niet alle aandacht mag vestigen. Van Jan van Goyen was er een grauw Rivierzicht, met rustig plassende visschersbootjes en van Jan van de Capele een tintelend koud Wintergezicht met schaatsenrijders op een bevroren plas. Een fraai staaltje van het werk van Jan Wynants, een riviergezicht met figuren, heeft een plaats gevonden in het Museum Boymans te Rotterdam. Van Jacob van Ruysdael prijkte er een groot landschap met watermolen, van zeer goede kwaliteit, waarnaast historisch van belang is de afbeelding van het kasteel Kostverloren aan den Amstel door Hobbema. Het Gezicht op de St. Laurenskerk te Rotterdam is een dankbaar object ter bestudeering. In verschillende deelen vereenigt het in zich de schilderwijze van Pieter de Hoogh, is echter daarvoor, wat de uitbeelding der bouwwerken betreft, te stijf. De beide figuren doen vreemd strak aan in den voorgrond; is de uitbeelding als stadsgezicht zeker uitnemend geslaagd, de weergave der natuurlijkheid heeft daardoor ingeboet. Jan van der Heyden in zijne weergalooze minutieuze schilderwijze, doet hier genieten van het Kerkje te Maarssen, en Jan van de Velde zorgde voor de stoffeering. Er spreekt uit dit geheel een warme zomersche stemming, in felle zon koestert zich behaaglijk het gedierte, de figuurtjes spreken, het is een echt 17e eeuwsch eenvoudig onopgesmukt dorpstooneeltje. Evenzeer tot in alle fijnheden volledig uitgevoerd, is het vertrekkend gezelschap tot de Valkenjacht door Philip Wouwerman. Telkens ontdekt met hier weer meerdere details, iedereen is in actie, ieder heeft een rol. Het is ook hier een zuiver stukje 17e eeuwsch leven waaraan talrijke personages uit verschillende klassen te bestudeeren zijn. Een merkwaardig stukje is verder de Ruiter in landschap door Paulus Potter. Het Reisgezelschap voor een herberg, een groote Isaac van Ostade, maakte eerlang deel uit der Alfred de Rothschild collectie te Londen. Het is een ongewoon fraai staal van dezen meester, dat toont, hoe deze zich ook in grootere afmetingen op boeiende wijze wist uit te drukken. Van de stillevens trof het meest dat van Abraham van Beyeren. Hier toch wel is de stofuitdrukking tot het hoogste toe uitgevoerd, en hoe mooi is alles in harmonie, en met welk eene ongedwongenheid gegroepeerd. Zeer merkwaardig van tegenstelling is hiertegenover het stilleven met monogram S.H., dat toch eveneens een knap schildertalent bewijst. Jan de Heem schilderde het stilleven op een Interieur van David Teniers, en beiden signeerden voluit hun gezamenlijk werk. De tegenstelling is hier wel zeer sterk te noemen. De eenigszins harde schilderwijze van de Heem steekt scherp af tegen de fijne weergave van Teniers. Denkt men aan diens laboratoria der alchemisten, met al die broze potten en retorten, hoe hij door kleine verschillen in kleur, een groot verschil in stofuitdrukking wist aan te brengen, en om al deze fijnheid heen een ruimte schiep, vol geheimzinnigheid, spreekt des te sterker het contrast tusschen de Heem's stilleven en Teniers's stemmig interieur, waarin eene andere stoffeering behoort. Van Gerard Dou was er een Vrouwtje in een venster met een stilleven van doode gans. De Doode Vogels van Abraham Cornelisz. Bega zijn een beeld vol somberheid, doch | |
[pagina 133]
| |
FRANS HALS: Portret van een Prins van Bourbon.
F. POURBUS: Damesportret.
| |
[pagina 134]
| |
JAN VAN GOYEN: Rivierlandschap.
JAN BREUGHEL: Het Paradijs.
| |
[pagina 135]
| |
subliem in de schildering van het gevederte. Tot de curiosa der tentoonstelling behoorde de Roode Kool, toegeschreven aan Hercules Seghers, met als achtergrond een fantastisch vaag aangegeven landschap. Het Westindisch landschap van Jan Mikker, met talrijke uiterst kleine figuurtjes, was eveneens eene merkwaardigheid. De portretkunst was ook door verscheidene voorbeelden vertegenwoordigd. Het machtigst van expressie is de aan Pourbus toegeschreven Kop eener oude vrouw. De starende blik en verstarde trekken doen hier ten volle uitkomen het harde leven der oude tijden, en men voelt eruit hoe destijds de mensch zijn weerstandskracht jegens andere invloeden moest bezigen, dan tegenwoordig; er spreekt uit dit portret het type van een thans verdwenen menschen-ras, evenzeer als uit het aan Key toegeschreven Mansportret. Van Jacob Delff waren er twee portretten van Carel de Voght en zijne vrouw, zeer fraaie voorbeelden der 17e-eeuwsche portretkunst, en van Hanneman en Nicolaas Maes beiden een Vrouw portret, en van den laatsten nog een Portret zijner echtgenoote, die hij meerdere malen schilderde. Buiten dit alles waren nog verscheidene kleinere en grootere stukken te zien, waardige aanvullingen van het hierboven vermelde. Wanneer het de bedoeling der Koninklijke Kunstzaal Kleykamp is, eene analoge tentoonstelling het volgend jaar te organiseeren, dan zal zeker een groot aantal bewonderaars der 17e-eeuwsche schilderkunst daar met verlangen naar uitzien.
A. Martin de Wild. Over het hierbij gereproduceerde schilderij van Rembrandt Ontmoeting van Maria en Elizabeth (tentoongesteld in de koninklijke kunstzaal Kleykamp) schreef Prof. Dr. W. Martin in de ‘Nieuwe Rotterdamsche Courant’ het volgende: Heden bezocht ik de tentoonstelling van schilderijen van oude meesters in de kunstzaal Kleykamp en werd dusdanig getroffen door de schoonheid van Rembrandt's Ontmoeting van Maria en Elizabeth, dat ik niet kan nalaten, uwe lezers toe te roepen, toch vooral dit prachtige stuk, dat slechts tijdelijk hier te lande is, te gaan zien. Reeds in de middeleeuwen is ten onzent zoo vaak het moment geschilderd, waarop Maria, met haast gereisd ‘naar het gebergte in eene stad van Juda’, in het huis van Zacharias komt en Elizabeth begroet (Lucas 1, 39-57). Ook op Rembrandt's fantazie werkte deze tekst en met oneindige liefde penseelde hij dit doek. Op den achtergrond ziet men de stad liggen, op den voorgrond heeft de ontmoeting plaats. Met groote teederheid, en uitermate subtiel, is de jonge, koninklijke gestalte van de Maagd Maria weergegeven. Achter haar een negerin, die haar van haar zwaren reismantel ontdoet. Verheugd en tegelijkertijd waardig treedt zij de oude Elizabeth tegemoet, wier ontroering, wier vereering tevens voor Maria al even meesterlijk is uitgebeeld. Terwijl deze figuren in sterk licht zijn gezet, is het overige gedeelte der schilderij donker gehouden. Uit het huis links komt de oude Zacharias, leunende op de schouders van een jongen, terwijl links de voorgrond wordt verlevendigd door een prachtige groep pauwen en struikgewas. De schildering is, zooals steeds bij Rembrandt, zeer krachtig, maar de behandeling is in tal van onderdeden bijzonder verzorgd, soms bij het miniatuurachtige af, gelijk dit in zijn kabinetstukken tusschen ongeveer 1632 en '42 meer het geval is. (Dit schilderij is 1640 gedateerd). Naast de verrukkelijke lichtwerking ligt voor mij de bekoring van dit meesterwerk vooral in de devotie, waarmede de figuren zijn geschilderd, in de rijke rijpheid van den voorgrond en het magistrale van de in half-duister gehulde bergstad. Vroeger behoorde dit schilderij aan den hertog van Westminster te Londen, waar ik het herhaaldelijk mocht bewonderen. Een jaar of wat geleden kocht Alfred Rothschild het en tot diens dood maakte het deel uit van de onnoemelijke kunstschatten op diens kasteel Halton Manor, waar het op bijzonder mooi licht hing, doch, door een àl te glimmende vernislaag, niet zóó goed uitkwam als thans bij de firma Kleykamp. | |
[pagina 136]
| |
Blijkbaar is het schilderij sindsdien opnieuw vernist. De superieure kwaliteiten komen nu nog beter tot hun recht dan te voren. Ongetwijfeld is de tentoonstelling bij de firma Kleykamp nog menig ander belangrijk schilderij rijk, doch al ware er slechts deze ééne Rembrandt, zoo zou de moeite van een bezoek reeds ruimschoots beloond zijn. | |
PersonaliaIn memoriam derkinderen.Hoewel niet allen een muurschilder, zal Derkinderen toch als wandschilder hier ten eerste moeten worden herdacht, maar tevens zal hier moeten bedacht worden, dat onafhankelijk van dat schilderschap, Antoon Derkinderen iemand was van te eeren persoonlijkheid. Hij had een zekere hoogheid als zoodanig, die iedereen verwerft, die met alle toewijding en zonder lafheden zijn vak, zijn ambt uitoefent. Hij was een van die zeldzamen, die dat deden; hij had eerbied voor zijn ‘stiel’ zouden de Vlamingen zeggen, en hij werd, dààrdoor, onzen eerbied waard. En met zulk karakter was het te begrijpen, dat hij zich de middeleeuwen herinnerde met hun gildewezen, met wat ge zoudt kunnen noemen: de hierarchie van den arbeid, met de gang van gezel naar het meester zijn. Het was bij Derkinderen, van wezen katholiek, dubbel te begrijpen, dat hij zich naar die middeleeuw keerde, toen allen gebonden waren door één idee, door één godsdienst. Dan is de muurschildering van nature het zuiverst, en van zelve vindt zij haar grootsten kans: het versieren der kerken en het versieren van die gebouwen, waar het leven der gemeenschap zich trotsch in openbaart of teederder vertoont. Dubbel was dat achteruitzien nog bij Derkinderen. Hij had een eerbied voor ‘de lessen der geschiedenis’ bij den afkeer voor een gedeelte van ons tegenwoordig oekonomisch systeem; het vakvereenigingswezen, waar feitelijk den goeden arbeider zijn zuiveren kroon wordt ontnomen, en hij zijn individualiteit verliest in de bewegingen eener massa. Het is de vraag of zulke afkeer eenige genezing kan brengen tegen wat hij als kwaad erkent, maar niemand kan de stiptheid van dezen afkeer ontkennen, want zij is een eerbied voor de schoonheid, die vroeger eens bestond. Zij is dus historisch georiënteerd - zooals ik u hierboven schreef. Hij zal zich, Derkinderen, wanneer hij op zijn best is, en dat is hij in zijn Bossche schilderingen, naar het historische keeren, en dat historische ons als een wijzing voorhouden. Hij zal zijn innigheid niet kunnen uiten dan door dat historische, en door aan dat historische een eigen vorm te geven. Derkinderen begreep van de wandschildering dit klaar en helder: zij mag niet anecdotisch zijn, maar typisch; zij moet statig, dat is rhythmisch, en eenvoudig, dat is hier overzichtelijk, een algemeen gevoelen, een algemeenen aard, een algemeene idee tot beeld maken in een gebouw, dat is dus in een sterk gerhythmeerde uiting. Hij heeft dat gedaan in de twee uitingen, die ik u prijzend noemde. Hij is daardoor een goed vernieuwer geweest in Holland - al wees zijn vernieuwing ons naar een richting, die wij, waarschijnlijk niet kunnen gaan. Want Derkinderen, vol historischen aanleg, heeft het groote tragische wezen van dezen tijd niet erkend, niet herkend. Dat was gedeeltelijk maar zijn fout. Die tijd toch kreeg pas zijn accent onmiskenbaar, toen Derkinderen zijn beste werk had gedaan, en toen een steeds met bedachtzaamheid te hanteeren gezondheid haar scherpsten drift getoomd zag. Hij is dus, als richting, een vernieuwer zonder werkelijken discipel; hij had dat kunnen zijn als hij b.v. het katholicisme had kunnen ondervinden als een werkend, actief wezen en deel van dezen tijd; als hij het meer eeuwig had gezien dan historisch. Hij deed dat niet; hij zag het als een grooten glans, achter zich. Maar, heeft hij dus den waren discipel niet gekend, hij heeft toch een groote uiting der schilderkunst een eersten stoot weer gegeven, en zijn persoonlijkheid, de eerbaarheid van zijn persoon heeft die vernieuwing, ik herhaal, gestut. Dat is een niet te vergeten verdienste. Dat hij allicht reeds achterhaald werd door een of meer anderen, wie kan | |
[pagina 137]
| |
daartegen wat verzinnen? De Beginner heeft zeker de meeste moeite; hij heeft den grootsten weerstand te overwinnen - maar op die moeiten wordt hij niet gekeurd. Iedereen, ook hij, wordt gekeurd op het geleverde werk, en dat is ook het zuivere; hoeveel praters zouden wij anders niet moeten gelooven, over wat zij zeggen te ondervinden, maar - niet openbaren! Derkinderen, de geschoolde geest, de scherpe en door hoofschheid soms dubbel-scherpe verdediger zijner ideeën, is niet de muurschilder, dien wij voor onzen tijd moeten hebben (deze bezitte levender beschouwing en is meer tragisch, dat is ook! meer uitbundig van schok en scheut; hij vindt elders den diepen aandrift van zijn werk, in andere trekken en complexen van den menschelijken geest) maar Derkinderen blijft in onze schilderkunst, in de geschiedenis dier kunst, de schilder, die met een opkomende bouwkunst, begreep, dat noch de Haagsche School, noch 't Allebésche Amsterdam enkel waarheden waren, maar dat een vergeten kunst eedler taak eens had, en opnieuw kon krijgen. Plasschaert. | |
VeilingenAmsterdamVan 17 tot 20 November werd bij Fred. Muller & Co de alleszins merkwaardige collectie Camillo Castiglioni verspreid. Tijdens den oorlog had deze Oostenrijksche Italiaan zijn meeste kunstschatten verzameld uit Duitsch particulier bezit: en de Duitsche Museum-oomes hadden het bij gebrek aan geld met leede oogen moeten aanzien dat hij hun de schoonste stukken voor den neus wegkaapte. Thans moet ook hij, door actueele omstandigheden verplicht, zijn kostbaarheden van de hand doen. Terecht heeft men doen opmerken dat deze collectie zich door drie hoofdtrekken onderscheidde: door een overwegend Renaissance-karakter; niettegenstaande dit, door haar verscheidenheid, en door de superioriteit van elk der voorwerpen op zoo gansch verschillend gebied. Daardoor was deze veiling een gebeurtenis. Van uit het standpunt der Nederlandsche kunst bood de collectie Castiglioni een bijzonder belang. Daar was vooreerst De Opwekking van Lazarus, afkomstig uit de verzameling R. von Kaufmann, en door Max Friedländer als van Nicolas Froment beschreven. Het werk, dat ter anderer plaatse in Onze Kunst besproken en gereproduceerd zal worden, werd voor fl. 154.000 toegewezen aan het Louvremuseum. Noe belangrijker wellicht was het Zelfportret van Joos van Cleve (geschilderd omstreeks 1515), eveneens afkomstig uit de verzameling von Kaufmann. Toen in 1917 deze laatste eveneens te Amsterdam verkocht werd, bereikte dit wonderbaar goed bewaard werk den prijs van fl. 84 duizend; in 1922 op de veiling Onnes van Nijenrode te Amsterdam fl. 71.000; nu haalde Cassirer van Berlijn het weg voor fl. 88.000. Den hoogsten prijs behaalde het ovale Mansportret van Rembrandt van 1635, een van de mooiste en expressiefste werken uit de vroege periode van den meester. Het ging na een strijd tusschen de kunsthandelaars Duveen (New-York) en Knoedler (Londen) aan den eersten voor fl. 214.000. Het museum van Détroit (Ver. Staten) kocht voor fl. 27.000 het Portret van Philippe Rubens door P.-P. Rubens. De firma Cassirer (Berlijn) werd voor fl. 12.000 eigenares van Jacob Cornelisz' Aanbidding der Wijzen. De Londensche kunsthandel Agnew kocht de Beboschte Heuvel van Jac. van Ruysdael voor fl. 17.500. Het Portret van een oud man door P.-P. Rubens ging voor fl. 33.000 aan de firma A.-S. Drey te München. Een schets voor plafondschildering De Phebuswagen van Rubens bracht fl. 9000 op. Een Madonna uit de school van Gerard David fl. 12.000, H. Hieronymus en H. Augusti- | |
[pagina 138]
| |
JOOS VAN CLEEF de oude: Zelfportret.
| |
[pagina 139]
| |
nus van dezelfde school, fl. 3700. Een Damesportret van een Nederlandsen meester van 1535, fl. 14.500; Mabuse, Madonna, fl. 4800; Adriaan Ysenbrant. Portret van een lezenden jongen man, fl. 10.000; Abraham van Beyeren. Stilleven, fl. 2300; Gerard Terborch, Portret van een Burgemeester, fl. 6000; De Parabel der Blinden, school van Pieter Bruegel, fl. 1000; Willem Pietersz. Buitenwech. Landelijk feest, fl. 4000; Pieter Claesz, Stilleven, fl. 13.000; Antoon van Dijck, Portret van de Markiezin de Spinola, fl. 25.000; van denzelfden, Opstanding van Christus, fl. 24.000; Jan Fijt, Stilleven, fl. 5600; Jan van Goyen, Stroomlandschap, fl. 5000; van denzelfden, Oude Toren bij een Stroom, fl. 8800; Dirk Hals, Trik-trak spelers, fl. 3400; Frans Hals, Portret van een jongen man, fl. 25.000; Jan Davidsz. de Heem, Stilleven, fl. 1900; Thomas de Keyser, Mansportret, fl. 5.000; Hollandsche Meester, Portret van een jongen man, fl. 1050; Aert van der Neer, Winterlandschap, fl. 10500; Adriaen van Ostade, Drinker, fl. 2100; Jurriaen Ovens, Portret van een jongen man, fl. 5600; Jan Steen, Familieportret, fl. 3000.
Bij Frederik Muller & Co werd op 15 December het atelier Wijsmnller geveild. De voornaamste prijzen zijn: nr. 4. Ophaalbrug te Loenersloot, fl. 270; nr. 19. Gezicht op Doesburg, fl. 300; nr. 21. Vaart bij Kortenhoef, fl. 525; nr. 23. Landschap met molens, fl. 360; nr. 25. Weg naar Kortenhoef, fl. 360; nr. 27. Plas te Noorden, fl. 300; nr. 28. Ophaalbrug te Loenersloot, fl. 380; nr. 29. Wintermiddag te Abcoude, fl. 380; nr. 30. Buitensingel te Amsterdam, fl. 440; nr. 34. Winter aan de paden, fl. 370; nr. 35. Sluis aan den Sloterstraatweg, fl. 250; nr. 38. Houtzaagmolens aan de Kattensloot, fl. 280; nr. 39. Schepen aan den Overtoom, fl. 260; nr. 41. Overtoom met z.g. Pestbrug. fl. 360; nr. 42. Brouwersgracht, fl. 250; nr. 43. Prinsengracht met Westertoren. fl. 280; nr. 49. Noordermarkt. fl. 250: nr. 61. Buitensingel bij Winter, fl. 475; nr. 62. Schaatsenrijden op den Poel bij Amsterdam, fl. 250; nr. 63. Plas te Noorden, fl. 550; nr. 64. Landschap te Baambrugge, fl. 280; nr. 65. Egmond-Binnen bij avond, fl. 300; nr. 72. Watermolen te Loenersloot, fl. 300; nr. 74. Op den Uitkijk, Strand Noordwijk. fl. 310; nr. 76. Landschap bij Amsterdam, fl. 290. nr. 83. Dorpstraat te Noordwijk aan Zee, fl. 500. Bij de aquarellen: nr. 104, Plas te Noorden, fl. 280; nr. 105 eveneens Plas te Noorden, fl. 250. Bij de krijtteekeningen gingen nr. 116. Sluizen in de omgeving van Amsterdam voor fl. 150; nr. 132. Brink te Blaricum, fl. 100; nr. 135. Straat te Noordwijk aan Zee, fl. 100; nr. 137. Gezicht op de Geldersche kade, fl. 190. Bij de veiling, waar de oude schilderijen verkocht werden, noteerde men: nr. 205 een kopje door Bart. Bruyn, fl. 2600; nr. 211, een Karel Du Jardin, Bohemers, fl. 3100; nr. 220, twee portretten door D.M. Mijtens, fl. 2600; nr. 221, een Landschap met Maanlicht door Aart van der Neer, fl. 5300; nr. 230, twee Portretten van Cornelis van Beveren en zijn vrouw, door Jan van Ravesteijn. fl. 1200. Bij de moderne schilderijen: nr. 264. Heiwerk door Breitner; fl. 2400; nr. 265. Tabaks pakhuizen door denzelfden meester, fl. 4500; nr. 271, een Herfstlandschap door A.M. Gorter, fl. 1300; nr. 895. aquarel van Bosboom, fl. 1850.
|
|