Onze Kunst. Jaargang 22
(1925)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 93]
| |
De wandtapijten van de erfgift Vermeersch in de koninklijke musea der vijftigste verjaringIn 1911 werd de Afdeeling der Kunstnijverheden in de Koninklijke Musea der Vijftigste Verjaring aanzienlijk verrijkt, dank aan de erfgift van den heer Gustaaf Vermeersch. Dit zeer belangrijke legaat omvat meer dan drieduizend voorwerpen: meubelen, tapijten, houten beeldhouwwerken, ceramiek, goudsmederijen, kanten, enz. Er zijn dertien tapijten, tot nu toe bijna allen onuitgegevenGa naar voetnoot(1). Het oudste (fig. 1) dagteekent van de eerste jaren der xvie eeuw; het is afgebeeld in Documents classés, het werk van Van YsendijckGa naar voetnoot(2), met dit onderschrift: ‘Een koning en een koningin omgeven door een talrijke hofhouding schijnen een vredestractaat te hebben onderteekend’. In het midden der samenstelling, ziet men een ouden koning, de kroon op het hoofd en den scepter in de hand, op een troon gezeten; met de linkerhand wijst hij naar een jonge vrouw staande aan zijn rechterzijde; zij draagt een blauwen mantel met hermelijn gevoederd en juweelen in het haar, en houdt een bladertak in de hand. Op het voorplan houdt een page een dik open boek, waarvan een grijsaard met opgeheven wijsvinger den tekst schijnt te verklaren; een ander personnage links, houdt een gelijkaardig boek, maar gesloten, onder den rechter arm. Alle personnages, behalve de koning, staan recht. Wat beteekent dit raadselachtig tooneel? Men heeft gedacht aan een episode uit de geschiedenis van Salomo en de Koningin van Saba, en den bladertak heeft men willen beschouwen als een olijftakGa naar voetnoot(3). (4) Onder de halsketen van den koning ziet men een sieraad in vorm van een dubbelen arend; het is zonder twijfel niets anders dan een decoratieve fantasie. | |
[pagina 94]
| |
Fig. I. - EPIZODE UIT DE GESCHIEDENIS VAN ESTHER (?):
Brusselsch tapijt; begin der xvie eeuw.
(Musea der Vijftigste Verjaring, Brussel). | |
[pagina 95]
| |
Hebben wij hier, naar alle waarschijnlijkheid, te doen met een bijbelsch onderwerp, dan zou men er met meer reden een tooneel uit de geschiedenis van Esther kunnen in zien, wellicht de voorstelling van deze laatste aan het hof van Assuerus. In dit geval zou de bladertak een myrtentwijg zijn, zinspeling, volgens een overleveringGa naar voetnoot(1) op den naam van Edissa of Hadhassa, naam van de nicht van Mardocheus voor hare troonsbestijging. En inderdaad, het voorgesteld gebladerte lijkt meer op dit van de myrte dan op dit van den olijfboom, waarvan de bladeren veel langer en spitser zijn. Terecht ziet Van Ysendijck in dit tapijt een Brusselsch werk. De symetrische, wel evenwichtige samenstelling, waar de toeschouwers wijselijk verdeeld zijn rond het hoofdpersonnage, de vorm der gewaden, der puntige uitsnijdingen om den hals, der mouwen, der mannelijke en vrouwelijke kapsels, alsmede de smalle boord samengesteld uit dunne bloemranken vereenigd door gestrikte linten, kan men terugvinden in een groep Brusselsche tapijtwerken van omstreeks 1500, waarvan de Verheerlijking van ChristusGa naar voetnoot(2) in het Museum der Vijftigste Verjaring een specimen is. Het tapijt Vermeersch verschilt evenwel van de meeste der wandbekleedsels van deze groep door zijn eenvoudig, zelfs ruw, en nochtans indrukwekkend uitzicht. De achtergrond is ondoorzichtig, gevormd van onder door een granaatkleurig voettapijt, en van boven door een blauw behang. De kleederen, met breed en sober aangeduide plooien, zijn behalve eenige zeldzame uitzonderingen uit effen stoffen gemaakt. In het koloriet, dat even weinig verscheiden is als de typen der gelaten, maar zeer sterk, overheerscht het rood, rood het tapijt op den grond en op de treden van den koninklijken troon, rood de troon zelf, het kleed van Esther, de meeste hoofddeksels, het groote moiren kleed van het personnage rechts; op al dit rood steken alleen een paar lichte vlekken af, tusschen dewelke, als middelpunt der samenstelling, het kleed van den koning, groen met gele arceeringen. Dit tapijt, dat werkelijk een uitmuntend voorbeeld is van decoratief effect bereikt met beperkte middelen, is uit wol en zijde geweven; het weefsel is van gemiddelde dikte: zes kettingdraden per centimeter; afmetingen: 3.35 m. hoog op 2.50 m. breed.
Het volgende stuk (fig. II), van een meer gevorderden stijl, stelt drie epizoden voor uit de Geschiedenis van Judith. Op het tweede plan links, ziet men den opschik van de heldin; deze schikt haar kapsel, terwijl twee | |
[pagina 96]
| |
van hare dienaressen haar koffertjes met juweelen voorhouden, en een derde een kleinen, bollen spiegel; op het voorplan buigen Ozias en de voornaamste personnages van de stad vóor Judith die, geheel opgetooid, bereid is hare zending te vervullen; op het tweede plan rechts, neemt Judith, vergezeld van hare dienstmaagd Abra, die een zak draagt, afscheid van Ozias; op den achtergrond ziet men de tenten van het kamp van Holophernes. Alles in deze samenstelling, types, kleederdrachten en hoofddeksels, behandeling der uitzichten op het landschap van den achtergrond en de kleine bloemplanten welke den grond bedekken, laat toe dit tapijt te rangschikken in een welbekenden groep van Brusselsche wandbekleedingen uit het eerste derde der xvie eeuw, vertegenwoordigd in de Musea der Vijftigste Verjaring door een meesterstuk als de Geschiedenis van HerckenbaldGa naar voetnoot(1) en door minder belangrijke stukken als de Uitvinding van het KruisGa naar voetnoot(2) of de Geschiedenis van DavidGa naar voetnoot(3). Het koloriet namelijk is geheel gelijk aan dit van het laatste tapijt: het is dezelfde groenachtige tint van den achtergrond; het zijn ook in de voorstellingen dezelfde afwisselingen en dezelfde tegenstellingen, bekomen in het tapijt Vermeersch door het roode baldakijn en de gordijnen, het driemaal herhaalde kleed van Judith, geel met blauwe arceeringen -- hetgeen een zeer schitterenden groenen toon vormt, het breede blauwe kleed met de roode versieringen van den grijsaard Ozias, en hier en daar de roode gewaden met gele arceeringen. De smalle maar dichtgevulde boord, bestaande uit vruchten - appelen, druiven en bloemen, waartusschen men o.a. lischbloemen opmerkt - is een dikwijls voorkomend type in de Brusselsche tapijtkunst. Dit tapijt, geweven uit wol en zijde, meet 3,35 m. hoogte op 3.90 m. breedte; men telt zeven kettingdraden per vierkanten centimeter.
Het kleine stuk voorstellende St-Lucas (fig. 4) is insgelijks van Brusselschen oorsprong, en dagteekent van het eerste derde der xvie eeuw. Geweven uit wol en zijde en opgehoogd met metaaldraad, hoog 1,05 m. op 0,82 m. breed, is het zeker het meest bekende der Vermeersch-tapijtenGa naar voetnoot(4). Het onderwerp is interessant, omdat het een verre herinnering is van de samenstelling van Rogier van der Weyden, St-Lucas schildert het portret der H. Maagd die het Kind zoogt, beroemde samenstelling, waarvan een der beste gekende bewerkingen, die van Munchen, getrouw nagebootst is in het prachtig tapijt in het Louvre-museum (erfgift Leroux)Ga naar voetnoot(5). | |
[pagina 97]
| |
Fig. II. = EPIZODEN UIT DE GESCHIEDENIS VAN JUDITH: Brusselsch tapijt; eerste derde der xvie eeuw.
(Musea der Vijftigste Verjaring, Brussel). | |
[pagina 98]
| |
De St-Lucas van het Vermeersch-tapijt werkt met de linkerhand, onregelmatigheid wijzend op horizontaal weefsel. Het gewaad, met harmonisch buigzame plooien, met den fraaien geborduurden boord, vertoont niet die talrijke kleine gebroken uiteinden, welke men vaststelt in het tapijt van het Louvre. Wat de H. Maagd betreft, zooals zij voorkomt op het portret waaraan St-Lucas werkt, d.i.t.z. met een soort van linnen hoofdtooi of op het hoofd gedrapeerden sluier, verschilt zij merkelijk van de zoogende Madonna van Rogier. Behalve deze stijlverschillen kunnen we tusschen de wijzigingen welke de ontwerper van het Vermeersch-tapijt aanbracht in het verre oorspronkelijk model, vermelden de interessante schikking van het meubel waarop het portret van de H. Maagd is geplaatst, het rijke voettapijt dat den tegelvloer vervangt en, vooral, den achtergrond waar men door het venster rechts de torenspits van het Brusselsche Stadhuis ziet, en door het venster links, een geheel van tamelijk onbepaalde gebouwen waarin men zonder twijfel het paleis der Brabantsche hertogen moet zien. De breed behandelde boord, samengesteld uit rozen en druiventrossen, is die van een groot aantal Brusselsche tapijten van denzelfden tijd; men kan daarmee o.a. vergelijken dien van het kleine tapijt voorstellende Ste-Anna, de H. Maagd en het JezuskindGa naar voetnoot(1), bewaard in het Museum der Vijftigste Verjaring. Beneden is hij op origineele wijze onderbroken door het sierlijk motief van het patrijshondje, ineengekromd slapend aan de voeten van St-Lucas, en waarvan het hoofd, de voorpooten en de staart uitsteken op de omlijsting. Het kleine St-Lucas-tapijt munt uit door de bekoorlijkheid der teekening en de fijnheid van het weefsel (zeven of acht kettingdraden per centimeter): het is jammer genoeg zeer verkleurd: alleen de rozen van den boord maken felle vlekken op het verbleekte geheel.
Het stuk gereproduceerd als fig. IV, geweven uit wol en zijde (zeven kettingdraden per centimeter), en metende 2.78 m. hoog op 2.08 m. breed, stelt drie episoden voor uit de Geschiedenis van David en Bathseba: op den achtergrond links, koning David die van op zijn balkon Bathseba ontwaart; rechts het beleg van Rabbath waar Urias den dood moet vinden; op het voorplan David die de voor hem knielende Bathseba ontvangt. De boord vertoont in de hoeken de allegorische figuren der vier Elementen, en in het midden van iederen zijkant, een klein landschap in een kartel of tusschen gevleugelde geniusfen; tusschen deze landschappen en de | |
[pagina 99]
| |
Fig. III. - ST. LUCAS: Brusselsch tapijt;
eerste derde der xvie eeuw.
(Musea der Vijftigste Verjaring, Brussel). Fig. IV. -EPIZODEN UIT DE GESCHIEDENIS VAN DAVID EN BATHSEBA:
Brusselsch tapijt; tweede helft der xvie eeuw.
(Musea der Vijftigste Verjaring, Brussel). | |
[pagina 100]
| |
hoekfiguren ziet men vazen met bloemruikers en vruchten, soms opgesierd met kleine viervoeters. De stijl en de elementen van deze omlijsting met rijke, maar eenigszins verwarde combinaties van vazen, landschappen en zinnebeelden, het algemeen decoratief gedeelte, d.i.t.z. het belang van den boord ten opzichte van het middelgedeelte, de antieke kleelderdracht der personnages, de gewassoorten op het voorplan, alsmede het bruine, gele en groen-blauwe koloriet, rangschikken dit stuk in den Brusselschen groep van de tweede helft der xvie eeuw, reeds vertegenwoordigd in de Musea der Vijftigste Verjaring. door het tapijt van Massinissa die van Scipio tevergeefs de redding van Sophonisbe afsmeektGa naar voetnoot(1). De onderste boord draagt links het Brusselsche merk.
Het groote tapijt geweven uit wol en zijde (zeven kettingdraden per centimeter), hoog 3.75 m. op 5.30 m. breed, gereproduceerd als fig.V, draagt in den Inventaris der nalatenschap Vermeersch den titel van Slag van Actium (?). Deze titel is onjuist; inderdaad de slag van Actium was een zeeslag; hier ontwaart men weliswaar, op het tweede plan rechts, een ten anker liggend schip, maar de geheele actie gebeurt op vasten grond. Men moet in deze voorstelling en episode zien uit de Inneming van Troje, onderwerp dat, van de xive eeuw af, dikwijls voorkomt in de tapijtweverijGa naar voetnoot(2). Op het voorplan, in 't midden ongeveer, ziet men een paar, een krijgsman en een jonge rijkgekleede vrouw - Eneas en Creusea? - die onder treurnis schijnen gebukt te gaan; naast hen, een jonge knaap - Ascagne (?) - die een bepluimden helm draagt; achter hen omarmt een soldaat een vrouw die zich afwendtGa naar voetnoot(3). Op het voorplan rechts maakt een krijgsman zich gereed een soldaat met tulband aan zijn lans te spietsen. Op den achtergrond, achter de legers die in botsing komen, ziet men een antieke stad verlicht door de zon die schittert in den linker bovenhoek - Troje bij opgaande zon? - en, tusschen de gebouwen van deze stad, ziet men ongeveer in 't midden van de samenstelling, een soort kleinen ronden tempel waar vlammen en rookwolken opstijgen. Op het tweede plan, rechts, wordt de aandacht getrokken door het schip waarheen zich een groep personnages begeeft, voorafgegaan door twee ba- | |
[pagina 101]
| |
Fig. V. -EPIZODEN UIT DE GESCHIEDENIS VAN TROJE: Brusselsch tapijt;
Manufactuur van Corneel Mattens, begin der xviie eeuw.
(Musea der Vijftigste Verjaring, Brussel). | |
[pagina 102]
| |
zuinblazende ruiters; tusschen deze personnages herkent men het koppel en den knaap van het voorplan. Andere personnages dragende verschillende voorwerpen: vazen, beelden, koppen, enz., de eenen komend uit het midden van het gevecht, de anderen uit den omtrek van den brandenden tempel, begeven zich eveneens naar het schip waar zich reeds een groep met lansen gewapende soldaten bevindt. In de verte ontwaart men talrijke andere schepen. De boord vertoont een mengeling van versieringen lijkend op de omlijsting van het voorgaand tapijt: acht allegorische figuren wisselen af met bloemvazen omgeven van engeltjes en dieren; in het midden van iederen zijkant bevindt zich een landschap waarin personnages jagen of wandelen. De algemeene toon van dit tapijt is klaar: het goudgeel overheerscht. gebroken door blauwe of groene vlekken en verwarmd, vooral in de drapeeringen, door rosse tonen en eenige toetsen vinnig rood. Niettegenstaande het geheel zonder kracht en zonder relief is, blijft het zeer aangenaam voor het oog. Dit tapijt draagt het Brusselsch merk (onderste boord) en het monogram CM, toegeschreven aan Corneel Mattens, Brusselschen tapijtwever die werkte op het einde der xvie en in het begin der xviie eeuw. Men vindt hetzelfde monogram in de boorden van een mooie reeks van Scipio, waarvan kolonel d'AstierGa naar voetnoot(1) twee stukken publiceerde. We vinden het eveneens in een andere reeks van ScipioGa naar voetnoot(2), minder rijk, met boorden die lijken op die van ons tapijt.
Het indrukwekkende tafeltapijt, gereproduceerd als fig. VI, geweven uit wol en zijde, en metende 2.60 m. op 3.38 m. is versierd in 't midden met de wapens van Ernest, hertog van Brunswijk-Luneburg, met het jaartal 1610. Die wapenschilden zijn vervat in een krans van bladeren en gestyliseerde bloemen; rondom ontplooien zich symetrische looftakken; de boord bestaat uit bloemen en vruchten op dezelfde wijze behandeld. De wijze waarop het wapenschild is voorgesteld, alsmede de vorm der bloemen, herinneren een tapijt in het museum van Breslau, van 1570 ongeveer, met de wapens van den markgraaf Georges II van Briez en Liegnitz en van zijne vrouw Barbara van Brandenburg. Volgens H. Schmitz, die er een reproductie van geeftGa naar voetnoot(3), is dit heraldische stuk een merkwaardig specimen van de werken tijdens de Late Renaissance uitgevoerd door Vlaamsche tapijtwevers naar Neder-Duitschland uitgeweken. | |
[pagina t.o. 102]
| |
Fig. VI. - TAPIJT MET HET WAPENSCHILD VAN ERNEST, HERTOG VAN BRUNSWIJK-LUNEBURG: Luneburgsch (?) werkhuis, 1610.
(Musea der Vijftigste Verjaring, Brussel). | |
[pagina t.o. 103]
| |
Fig. VII. - LANDSCHAP MET PORTIEK: Oudenaardsch (?) tapijt; eerste helft der xviie eeuw.
(Musea der Vijftigste Verjaring, Brussel). | |
[pagina 103]
| |
Men weet niets omtrent deze tapijtmakers, meestal gevestigd in Westfalen, in Neder-Saksen en in Mecklenburg, en evenmin omtrent hun Duitsche leerlingen. Alleen latere opzoekingen zullen bijzonderheden brengen omtrent de tapissiers die werkten te Luneburg, Hildesheim en Paderborn. Maar vermits het vastgesteld werd dat werkhuizen hebben bestaan te Luneburg zelf, achten wij het niet gewaagd van nu af het Vermeerschtapijt aan een van deze weverijen toe te schrijven, en er vast een Duitsch werk in te zien. Inderdaad, indien dit stuk vergelijkingspunten biedt met dit van Georges II van Brieg, is het meer dan dit laatste verwijderd van de Vlaamsche modellen; - het is overigens veertig jaar jonger -; het vertoont dezelfde decoratieve schikking, maar in het Vermeersch-tapijt zijn de looftakken droger, minder malsch: de lijn der stengels, de omtrekken der bloemgedeelten doen denken aan gravuur: daarenboven stelt men in dit tapijt het gebruik vast van kleine geometrische boorden, van kleine hartvormige blaadjes in plaats van de groote uitgesneden gebladerten en, vooral, een zeer Duitsche hardheid van koloriet: de groene achtergrond, waarop de rose, blauwe, gele en bruine bloemen en sieraden afsteken, is te dien opzichte vooral karakteristiek. Het zeer fijne weefsel (negen kettingdraden per centimeter) is zeer regelmatig en zeer zorgvuldig.
De afdeeling der landschappen met portieken is in de erfgift Vermeersch vertegenwoordigd door twee exemplaren. Het voornaamste van deze twee stukken, geweven uit wol en zijdeGa naar voetnoot(1) en metende 3.27 m. hoog op 4.45 m. breed, is gereproduceerd als fig. VII. Het middenmotief, d.i.t.z. het portiek, met vazen tusschen de kolommen en een landschapachtergrond, herinnert op treffende wijze een Brusselsch tapijt, van de eerste helft der xviie eeuw, met de wapens van den kardinaal de Richelieu, en eertijds deelmakend van de verzameling Raoul HeilbronnerGa naar voetnoot(2). Het vertoont niet alleen dezelfde decoratieve schikking, maar de motieven zijn tot in de kleinste bijzonderheden gelijk: zelfde gebeeldhouwde kolommen met aan het onderste gedeelte, in looftakkende uitloopende en in scheede zittende figuren, zelfde corinthische kapteelen, zelfde onderplint waar engeltjes, die een met linten en met masker versierd kartel ophouden, afwisselen met antieke personnages vervat in ruiten, zelfde guirlanden ook, gerold in en opgehouden door linten, met zelfde afhangende | |
[pagina 104]
| |
trossen bloemen en vruchten op de kolommen, zelfde soorten vazen geplaatst op de geruite vakken. Fig. VIII. - CALVARIE: Vlaamsch tapijt, begin der xviiie eeuw.
(Musea der Vijftigste Verjaring, Brussel). De omlijsting verschilt. In het Heilbronner-tapijt zitten de wapenschilden in het midden van het architraaf; in de Vermeersch-tapijten is de bovenhand gevormd uit een klein landschap in een sierlijst, tusschen twee zware guirlanden van fruit en groenten, en dit motief is op den benedenrand herhaald. Wat betreft de twee banden, voorstellende ieder een landschap met dieren, welke rechts en links het Heilbronner-tapijt omlijsten, deze zijn hier vervangen door twee dikke gedraaide kolommen - veelvuldig voorkomend decor in de Vlaamsche tapijten van de eerste helft der xviie eeuw - versierd met beeldhouwwerk, gedraaide groeven en acanthusloof. In alle opzichten overtreft het Heilbronner-tapijt verre de Vermeerschtapijten; zijn decor is oneindig lichter; de kolommen zijn slanker, terwijl zij, | |
[pagina 105]
| |
in onze tapijten, niet alleen korter zijn, maar als 't ware ingedrukt worden onder den last der opgestapelde vruchten; zijn decor is eveneens luchtiger, wijl de afstand tusschen de boeketten en de guirlanden grooter is; de bijzonderheden zijn er fijner, terwijl zij in de Vermeersch-tapijten aangedikt zijn; zekere motieven in. den landschapachtergrond, gebouwen of kleine personnages te paard, zijn zelfs in onze tapijten weggelaten. Tenslotte is het weefsel van deze laatste zeer grof: men telt vier tot vijf kettingdraden per centimeter. Uit dit alles mag men besluiten dat onze twee portieklandschappen een interessant voorbeeld zijn van nabootsingen uit denzelfden tijd, maar verzwaard en vereenvoudigd, vervaardigd waarschijnlijk in een Oudenaardsche weverij, naar een zeer sierlijk motief geschapen in een Brusselsch werkhuis in de eerste helft der xviie eeuw. Het koloriet is klaarder, frisscher, dan dit gewoonlijk bij de Oudenaarsche landschappen het geval is: de doorloopende onderplint, het architraaf en de omlijstingen der kartels met landschappen zijn vinnig blauw, de kolommen en bas-reliefs in twee gele tinten; al het overige decor, vruchten, bloemen en groenten, is behandeld in een zelfde gamma van gelen en groenen.
De twee kleine volgende stukken, zoo verschillend van techniek en karakter, zijn van het begin der xviiie eeuw. Het eene, de Calvarie (fig. VIII) is een bleek-kleurig Vlaamsch tapijt: opvallend zijn de blauwe mantel van de Maagd, het met rood opgehoogde gewaad van St-Jan, en een beetje blauw en rood in het kleed van Magdalena; de rest blijft eentonig in verzwakte kleuren van bleekbruin en blauw; de boord is een nabootsing van een gesneden houten lijst. Het weefsel is van wol en zijde; men vindt sporen van metaaldraad in de kleederen van Magdalena en van St-Jan en in het perizonium van Christus. De afmetingen zijn 0.88 m. hoogte op 0.69 m. breedte; men telt zeven kettingdraden per centimeter. Het andere stuk, fraai werkje van Brusselschen oorsprong, geweven uit wol en zijde, en metende 0.93 m. hoog op 0.65 m. breed, heeft waarschijnlijk als scherm dienst gedaan. In een middelste medaillon, met Louis XIV-omlijsting, is vervat een tooneeltje in den trant van Teniers: dit onderwerp kan o.a. worden vergeleken met zekere kleine groepen van een reeks Teniersvoorstellingen in de Weensche verzamelingen en geweven in de werkhuizen van van der Borght tijdens de xviie eeuw. Dit centraal medaillon, levendig en frisch gekleurd, steekt af op een | |
[pagina 106]
| |
koningsblauwen achtergrond; rondom bevinden zich vier boeketten van veelkleurige vruchten en bladeren. Het weefsel is zeer fijn: negen kettingdraden per centimeter
In tijdsorde wordt de reeks der Vermeersch-tapijten gesloten door een stuk van Aubusson getiteld De Vogelkooi. Het is een van die chineezerijen, welke in de xviiie eeuw zoozeer in de mode waren; een Chinees, op den grond gezeten op het voorplan, opent een vogelkooi waaruit vreemdsoortige vogels ontsnappen; een rechtstaande jonge vrouw bekijkt nieuwsgierig een vogel dien zij in de rechterhand houdt; zij heeft twee kinderen bij zich; de eene, zeer klein, vastgehouden door een lint dat om den pols der moeder is gebonden, reikt de handen naar voor als om een van de vogels te grijpen; het andere speelt met een molentje. Het koloriet is zeer frisch; vooral teere tinten: een roze kleed, een bleekbruin overkleed, lichtblauwe linten, gebladerte met vinnig blauw opgehoogd. De boord is een nabootsing van een houten, gesneden en beschilderde lijst. Denzelfden boord vindt men terug rond talrijke panneelen van Aubusson, voortskomende van verschillende exemplaren van hetgeen men noemt het Chineesche Behang. Vermelden we als panneelen met zulken boord, de Tuinarbeid en de Thee geveild in het Hôtel Drouot op 26 Mei 1913 en op 5 Maart 1914 en gepubliceerd door den heer Louis LecrocqGa naar voetnoot(1), alsmede de Thee en de Chineesche Herderin met een kudde schapen uit de verzameling Braquenié en uitgegeven door den heer DumorthierGa naar voetnoot(2). Het exemplaar van de Thee gepubliceerd door den heer Lacrocq, draagt het handteeken Davbvson Picon (Manufacture Royale d'Aubusson-Picon). De heer Marquet de VasselotGa naar voetnoot(3) heeft bewezen dat de onderwerpen van het Chineesche Behang geenszins voortkomen van de composities van Leprince, zooals men verkeerdelijk gedacht heeft, maar dat zij, ofschoon onrechtstreeks, geïnspireerd zijn door samenstellingen van Boucher: de negen kleine schilderijen van dezen meester in het Museum van Besançon bewijzen het. De composities van Boucher, bestemd voor de tapijtwevers van Beauvais, zijn soms gedeeltelijk gecopiëerd, soms vereenvoudigd en steeds min of meer vervormd geworden door de kartonteekenaars van Aubusson, dit met het doel een minder dure fabricatie te bekomen. | |
[pagina 107]
| |
Er is dus, wat betreft ons tapijt, geen reden om de oude aanduidingGa naar voetnoot(1) ‘naar Leprince’ te behouden. Anderzijds dragen de gekende onderteekende Aubusson-tapijten met Chineesche onderwerpen, het opschrift ‘M.R. d'Aubusson Picon’, d.i.t.z. dat zij oorkomstig zijn uit het werkhuis van een zekeren Pierre Picon de Loubard, die zich in deze chineezerijen een specialiteit schijnt te hebben gemaakt. Volgens PérathonGa naar voetnoot(2) aangehaald door Marquet de Vasselot, is deze Pierre Picon, lid eener welgekende dynastie van tapijtwevers te Lissabon, vermeld in documenten van 1750, 1760, 1778, 1786, 1789 en wordt hij heer van Loubard betiteld; hij stichtte met Pierre Grellet du Montant een inrichting voor het tweernen, plooien en verwen van zijde, welke bij privilege den titel van koninklijke manufactuur kreeg, en hij was tijdens de tweede helft der xviiie eeuw een der voornaamste fabricanten van Aubusson. Daar de ‘chineezerij’ van de erfgift Vermeersch, zooals wij het hooger zegden, denzelfden boord vertoont als dien van de Thee afkomstig van het atelier Pierre Picon, is het zeer waarschijnlijk dat zij eveneens uit deze beroemde manufactuur komt. Het weefsel, met dezelfde karakteristieke onregelmatigheden van de producten van Aubusson, is van wol en zijde; men telt vijf of zes kettingdraden per centimeter; de afmetingen zijn 3 m. hoog op 3.25 m. breed.
Behalve de stukken die wij hierboven beschreven hebben, bevat de erfgift Vermeersch nog twee gelijkaardige kussens, geweven uit wol en zijde, ieder versierd met een bloemboeket in een vaas. Het motief van de bloemenvaas is zeker niet zeldzaam in de Brusselsche tapijten der xvie eeuw, maar doorgaans komt het minder gestylizeerd, minder geregularizeerd voor, dan op deze kussens waar men, rond een middenbloem, uitstralende bloemen met vier of vijf bloembladen ziet, tijloozen, lischbloemen, tulpen, enz. Dit regelmatig boeket - waarvan de omlijsting schijnt te wijzen op het uiterste einde der xvie eeuw - biedt een eigenaardige overeenkomst met het boeket in den boordGa naar voetnoot(3) van een tapijt voorstellende het Offer van Abraham in de verzameling Rosenbaum te Frankfort; dit tapijt, dagteekenend van ongeveer 1580, zou een voorbeeld zijn van die behangsels uit | |
[pagina 108]
| |
Neder-Saksen, uitgevoerd door uitgeweken Vlaamsche tapijtwevers of onder hunnen invloed. Het koloriet der Vermeersch-kussens is zeer schel, bijna schreeuwerig aan de keerzijde, waar het wonderwel bewaard bleef; het bestaat uit rooden die overgaan in oranje of roze, gelen van tweeërlei toon, groenen en blauwen eveneens van tweeërlei toon; al deze schitterende tinten op een donkerbruinen grond. De twee kussens hebben dezelfde afmetingen: 0.48 m. op 0.45 m.; het weefsel is fijn: zeven of acht kettingdraden per centimeter.
Zooals men heeft kunnen zien door voorgaande beschrijvingen, verschillen de tapijien van het legaat Vermeersch niet alleen van tijdstip, maar ook van oorsprong en van waarde. Over 't algemeen ligt hun belang juist in die verscheidenheid en in de talrijke vraagstukken van identificeering die bij de studie van eenigen hunner kunnen worden opgeworpen. Ten opzichte van onze musea, wordt dit belang nog vergroot door het feit dat zij in onze verzameling textielen, verschillende typen van tapijten brachten welke er nog niet vertegenwoordigd waren. Marthe Crick-Kuntziger |
|