dius. Duizenden aanteekeningen bleven liggen. Hij zal er nu van mededeelen en begint met ‘sprokkels’ over eenige minder bekende schilders: een leerling van Berchem en Lingelbach en den schilder Lambertus de Hue.
De heer A. Pappé te St. Petersburg zet de mededeelingen voort over aanwinsten der Hermitage: nu over werken van Bol en Jan Lievens.
Dan draagt J. Smit eenige aanteekeningen hij betreffende wetenschap, kunst en kunstnijverheid ten tijde van het Bestand.
Jhr. J. Six wil een schutterstuk uit het Rijksmuseum, ‘onvoorzichtiglijk’ door hem toegeschreven aan Dirck Jacobsz., aarzelend op naam van Doove Barend stellen, schoon er nergens wordt bericht dat deze ooit een schutterstuk heeft geschilderd.
Mej. C.J. Hudig heeft op een schilderij de afbeelding ontdekt van een zilveren Atlas-beeld, dat aan het Muzeum voor Geschiedenis en Kunst behoorde en geboekt staat ah van Panlus van Vianen. Het zou dan zijn van den zilversmid Anthoni Grill, over wien en over wiens geslacht de schrijfster mededeelingen doet.
De heer J.L. van Dalen publiceert uit het gemeentearchief van Dordrecht gegevens over de familie Van Calraet. Dr. D. Th. Enklaar heldert een bijzonderheid op over een rekenpenning van bisschop David van Bourgondië: een D. die er op staat betreft niet Deventer, doch Duurstede.
Dr. H.E. van Gelder publiceert fragmenten uit brieven van Gabriël uit 1862, toen deze het moeilijk had en dankbaar voor steun bleek, tevens vol eenvoud en onbevangen tegenover de natuur.