Onze Kunst. Jaargang 22
(1925)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
Boeken & TijdschriftenJean Alazard. - le portrait Florentin de Botticelli A. Bronztno. (Paris, Laurens, 1924).Zooals de opdracht aan Emile Mâle het getuigt, komt het mooie boek van den heer Jean Alazard aan onze ‘iconographische’ behoeften voldoen. We weten best, dat de kunstgeschiedenis, van uit dit standpunt bekeken, lang werd verwaarloosd. Onze belangstelling voor afgebeelde personages - bij de Medici zou zij leiden tot een opeenstapeling van portretten van beroemde mannen en vrouwen, die de gang der Uffizi in het Pittipaleis versieren - wordt hier volledig bevredigd en tegelijk daarmee wordt de Florentijnsche schilderkunst ontleed met evenveel helderheid als kennis. Ons wordt een beeld gegeven van den ganschen cyclus, van af de tijdgenooten van Ghirlandajo, voorgesteld als toeschouwers bij een Aanbidding dor Herders of als figuranten voor de Tafereelen uit het Leven van den H. Franciscus, tot de sterk-individueele portretten van de xvie eeuw. Na den glimlach van de Gioconda, zien we het anecdotische van het quattrocento verlaten voor een streven naar het universeele. De schrijver voert ons van de allegorieën der Lente en de dichterlijke toernooien, waarin die vrouwen met heur opgetrokken haar zegevierden en wier profiel afsteekt op een azuren achtergrond (zooals op het paneel van het Poldi-Pezzoli-museum te Milano), langs de sombere gangen van het Palazzo Vecchio naar het hof van den groothertog Cosme, waar de vrijheid aan boeien lag, de hoogmoed heerschte en de ijverzucht woedde. Het tragische lot van de Toscaansche vorsten spreekt uit het portret van Eleonora van Toledo, in haar stijf zilverbrocaat, dat het boek afsluit. Dit genre van studies kwam vooral op den voorgrond na de Masques et Visages van Robert de La Sizeranne; vroeger reeds had de hr. Verlant, algemeen inspecteur van Schoone Kunsten, te Brussel een reeks voordrachten gehouden over het vrouwenportret in de Renaissance. Ik heb er aan terug gedacht bij het lezen van Alazard's boek, dat uitmunt door zijn flinke documentatie, zijn goed gekozen illustraties en door zijn juisten kijk op de kunst van Pontormo, Salviati en Bronzino, die slecht gekend zijn, omdat ze steeds verwaarloosd werden voor de ‘preraphaelieten’, die in de mode waren. In dit tijdschrift is het ook de geschikte plaats om te wijzen op de overeenkomst van zekere portretten van Lorenzo di Credi, Piero di CosimoGa naar voetnoot(1). Franciabigio, Ridolfo Ghirlandajo met die van Quinten Metsys of van den Meester van de Dood van Maria. Door zijn oorspronkelijk werk bekwam de hr. Jean Alazard den titel van doctor in de letteren. Zijn bijgevoegde thesis, uitgegeven door Champion, over L'Abbé Luigi Strozzi, correspondant artistique de Mazarin, de Colbert, de Louvois et de La TeulièreGa naar voetnoot(2), is een interessante bijdrage tot het werk van de ‘Société de l'Histoire de l'Art français’, waaruit blijkt hoe de aanwinsten van een koninklijke verzameling gepaard gingen met langdurige onderhandelingen en ook - moet het gezegd worden - met bewonderingen, die wij niet meer deelen. | |
[pagina 43]
| |
Andre de Hevesy. - Jacopo de Barbari, le maitre au caducee. (Bruxelles, G. Van Oest, 1925).- In Onze Kunst heb ik destijds mijn nota's gepubliceerd betreffende mijn opzoekingen aangaande het raadsel van dien ‘bode van de Renaissance in de Nederlanden’, doch van den rol, die de Venetiaansche schilder in ons land speelde. blijft geen enkel spoor over, tenzij in zekere archieven. Het was me wel aangenaam al die bijzonderheden terug te vinden in een luxe-uitgave, waarin de schrijver de teksten nader toelicht, de besproken teekeningen en gravuren afbeeldt en het ‘geheimzinnige en bekoorlijk’ karakter van de zeldzaam geidentifieerde schilderijen omschrijft. Het vraagstuk is echter weer van actueel belang geworden door het feit, dat het kostbaar schilderijtje van Galichon door het Louvre-museum werd aangeworven. De heer de Hévésy bestudeert ook het Afscheid van Christus uit de verzameling Franchetti te Venetië en dit op een manier zooals ikzelf het niet kon. Aan de kleine lijst der werken van den meester met den slangenstaf voegt hij nog een H. Oswald van 1500, die toebehoort aan een private verzameling in HongarijeGa naar voetnoot1. Maar ik zie eigenlijk geen groot verschil tusschen de portretten van Gossaert van Mabuse en den mooien jongeling van de verzameling Herbert Cook. Is het noodig nu nog een Meester van het portret van Richmond, ‘amico di Jacopo’ te gaan uitvinden, aan wien de hr. de Hévésy een ander portret van de Holford-verzameling toeschrijft, evenals den Ridder van het Gulden Vlies, te Londen verkocht op 22 Mei ll., met de schilderijen van Lady Carnarvon? Waarom die Ridder, wiens borstbeeld voorgesteld is op den achtergrond van een nageschilderde lijst, scheiden van den Floris van Egmont van Percy Macquoid, van den gewaanden Philips van Burgondië van Amsterdam en van andere echte Mabuse's? Behalve dit eene voorbehoud, kan men het boek van den hr. de Hévésy niet ter zijde leggen, zonder evenals hij den wensch uit te drukken meer bijzonderheden te kennen over de gevierde grijsheid van dezen mondainen schilder, wien een schitterende roem voorafging aan het hof van Mechelen. Zijn vrouwelijke figuren met haar bleek-blauwe oogen hebben haar geheim nog niet ontsluierd. | |
Maitres anciens et modernes, sous la direction de Gustave Geffroy. - Philippe de Champaigne, par Mme Stanislas Meunier.- Wij stellen nog altijd evenveel belang in dezen Brusselschen schilder die, een echt Parijzenaar geworden, de officieele schilder van Port-Royal was en dit boek maakt ons bekend met de voornaamste gebeurtenissen van zijn leven, tegelijk met de geschiedenis van de beroemde gemeenschap, ‘waarvan Racine de dichter was’. Het portret ten voeten uit van Richelieu in de Louvre, is een meesterwerk, waar de traditie der Vlaamsche coloristen vereenigd is met de Fransche distinctie en waarin al de majesteit van het model is uitgedrukt. Onder de godsdienstige onderwerpen, die zoo talrijk aangetroffen worden in de musea in het binnenland verdienen de Christus en de Samaritaansche (te Caen en te Rennes), de Droom van Elias (in de Notre-Dame de la Couture te Le Mans) bijzonder vermeld. Toch gaat al de sympathie van den lezer natuurlijk naar de eenzamen van Port-Royal, wier vurige overtuiging de schilder deelde. Onlangs nog kreeg het museum te Versailles een heele reeks werken uit het atelier van Champaigne, afkomstig uit de verzameling van A. Cazier, die de schrijver is van een studie over de twee schilders van dien naam (1893); Moeder Angélique Arnauld, Moeder Agnès Arnauld en de zuster Catherina van de H. Suzanna, Jean du Vergier de Hauranne, pastoor van St. Cyran, Lemaistre de Saci en anderen, alle replieken van doeken uit het Louvre en elders. Onlangs zag ik te Brussel een streng portret van de H. Johanna van Chantal, de stichteres van de orde der Boodschap, dat aan den meester wordt toegekend. Bij de inlichtingen over Jean-Baptist, den nederigen neef van Philippe, had men best de studie van Alph. Goovaerts kunnen voegen (Plon. Nourrit. 1891). Het goed | |
[pagina 44]
| |
gestelde boek van Mw Stanislas Meunier is een mooie en verdiende hulde aan onzen landgenoot. De Giotto van Mejuffer Alice Meunier, uit dezelfde collectie, vat de vorige werken over dien schilder op aangename wijze samen, zonder ze te vervangen. Wij volgen steeds met belangstelling den ‘wederoprichter van de schilderkunst’ te Assisi, te Padua en te Firenze. Want er ligt veel waarheid in zijn grafschrift, dat Angelo Politiano voor hem uitdacht: ‘Ille ego sum per quem pictura extincta revixit.’ P.B. | |
Der Cicerone.- Uit de reservezolders van het museum te Basel haalde de conservator prof. H.A. Schmid eenige interssante schilderijen voor den dag. Willy Raeber schreef er over in Der Cicerone van Maart l.l. (nr 25); hij vermeldt en reproduceert o.a. een Mansportret van 1528 dat aan Joost van Cleef wordt toegescheven. In het Aprilnummer 7 vinden we van Paul Fierens een overzicht van de jonge Belgische schilderkunst: ‘Zwischen Ensor und Minne führt die belgische Kunst ihre Revolution durch. Man musz dabei als einen wesentlichen Faktor auch die Schulung von Frankreich her berücksichtigen. Die namen Cézanne, Matisse und Picasso kehren auszerordentlich oft in den Ateliergesprächen wieder. Schlieszlich darf man unter den belgischen ‘Vörläufern’ auch Laermans und Jakob Smits nicht zu erwähnen vergessen, die mitten im Impressionismus den Versuchungen des Schlagwortes ‘Die Farbe urn die Farbe’ und des unentwegten Luminismus nicht erlegen sind.’ Bij reproducties van werken van James Ensor, Fernand Schirren, Gustaaf van de Woestijne, Charles Dehoy, René Guiette, Auguste Mambour, Constant Permeke, Albert Servaes en Roger Parent bespreekt Paul Fierens het werk van ongeveer allen die in de laatste jaren van zich spreken lieten, en hij besluit: ‘Konstatieren wir, dasz es eine zeitgenössische belgische Malerei und Skulptur tatsächlich gibt. Wir können ohne Furcht auf die Vergangenheit schauen: Sie überschattet uns, aber sie erdrückt uns nicht.’ In hetzelfde nr. heeft de Hollandsche correspondent H(uebner) het over ‘Stimmungspendel auf den holländischen Markt’. Moet men dezen Duitscher gelooven dan ziet het er met de waardeering van moderne kunst in Holland maar bedenkelijk uit: ‘In Holland das den Ruf eines Kunstlandes ohnegleichen hat, sind die Interessen der Sammler in Wahrheit viel weniger manigfaltig als anderswo... Es ist Furcht vor dem Urteil der gesamteuropäischen Kunstbewertung und Preisstellung, die in Holland das merkwürdige Zaudern und sich Verschlieszen gegen die wahrhaft Groszen unserer Zeit hervorruft; denn würde man Bilder von denen einführen, so würde der Abstand zur heimischen Produktion bedrohlich ins Auge fallen und damit dem Handel einen Schlag versetzen, dem dieser durch Totschweigen zuvorzukommen trachtet.’ Franck E. Washburn Freund bespreekt in het meinummer 9, de tentoonstelling van Nederlandsche kunst te Détroit (Amerika). Het artikel bevat illustraties van Rembrandt (De Apostel Bartholomeus, De Vaandrig (1657), Oud man (1650); van Pieter de Hoogh (Hollandsche Binnenplaats); Hobbema (Landschap met figuren); Jan Vermeer van Delft (Knapenportret); Frans Hals (Damesportret). Op dit stuk volgt een nota van M.J. Binder over een belangrijk panoramalandschap van Philips de Koninck (eig. van Karl Haberstock te Berlijn). Naar de bijgevoegde reproductie te oordeelen is het stuk een der hoofdwerken van dezen Hollandschen meester. | |
Nota.- Verschillende kronieken, boekbesprekingen, enz. moesten uit plaatsgebrek tot een volgend nummer worden verschoven. |
|