Onze Kunst. Jaargang 22
(1925)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
Kunstberichten
| |
[pagina 25]
| |
einde van den horizont, wonderbaar veld van droom en contemplatie: maar evenals de werkelijkheid ons na een droom weer omvat, omschrijven de viaducten hier de stille en zekere geometrie van hun regelmatige bogen om onze reis in dit zonderlinge landschap te beperken. Aan de boorden van een ander landschap (De Sabijnsche Maagdenroof?) liggen twee mooie, smalle naaktfiguren, als twee bloemen op dunne stengels. Een stoute en zonderlinge noot in deze kundige harmonie: de Europeesche Zondag, blauw en rood, met een geamberd naakt, rijk en sappig schilderijtje, eenig, meenen we, in de productie van dezen artist, en dat bewijst hoe zijn talent jong, buigzaam en krachtig blijft, zeer vrij, en vatbaar voor nieuwe wendingen. De beeldhouwers expozeeren weinig, om vele redenen, o.a. om het moeilijke vervoer van hun werken die zwaar en breekbaar zijn tegelijk, en ook om de betrekkelijke onverschilligheid van het publiek dat altijd beter kleur dan lijn en volumen zal begrijpen. Oscar Jespers, van Antwerpen, stelde nochtans ten toon in ‘Le Centaure’ een groot aantal werken, marmer, steen en gips, behalve een zeker aantal fotografieën. Er hing onweer aan de lucht... Want Oscar Jespers is een der interessantste onzer jonge beeldhouwers. Zijn kunst heeft niets geïmprovizeerde of onstevigs. Hij werkt met een zekere kennis, gesteund door een juist gevoel van plastische rythmen. Zekere styleeringen, die naar mijn oordeel te hiëroglyphisch zijn, laat ik onverlet, maar hoeveel sterke, gezonde werken heeft deze kunstenaar reeds op zijn actief! Ik verzeker dat indien zijn Doodenmonument moest worden uitgevoerd, wij daarin het meest indrukwekkende en grootsche zouden bezitten van al degenen die we reeds zagen oprichten. En in andere werken, zooals de groote figuur der Badende Vrouw, de Oubanghivrouw voor het Koloniaal Museum van Tervueren, alsmede in de voorbereidende studies voor dit beeld, vinden we dit mengsel van realisme en juiste synthese dat de waarde uitmaakt van Jespers' werk en hem plaatst op den eersten rang van onze moderne school. Het discrete classicisme van Pierre de Vaucleroy bracht meer kalmte in de atmosfeer van ‘Le Centaure’. Publiek en kritiek begroetten op zeer sympathieke wijze dezen jongen artist, die fijn is en beschaafd, zijn kunst lang overdenkt, die haar wetens en willens gedurende korten tijd verarmde, maar die eindelijk besloten schijnt in zijn werk te laten ontluiken al de jonge en zinnelijke levensvreugde welke hij tot dan toe had ingebreideld. Zijn laatste doek, Badende Vrouwen in een landschap, bezit de levende rijkheid van de kleur en de zinnelijke buigzaamheid van den vorm. Tot dezelfde periode behooren landschappen weergegeven met veel gevoel en oprechtheid. Zoo is van 1922 tot 1925 zijn vooruitgang zeer groot. Het is gevaarlijk (en een beetje belachelijk!) te profetizeeren. Ik weet niet wat Pierre de Vaucleroy in de toekomst doen zal, maar het schijnt me dat zijn werk, verfijnd, evenwichtig en diskreet stralend, bedachtzaam en diep wellicht, zijn originaliteit gaandeweg zal bevestigen, maar zonder zich te mengen in den woeligen, snellen stroom der moderne evolutie. Ook in ‘Le Centaure’ werden eenige werken vereenigd van Maria Blanchard, van wien we met vreugde terugzagen de Borduurster, het Kind op de trap en de Jonge Moeder, in de tentoonstelling van Kunst van Heden. Het werk van Maria Blanchard vertoont wel menigvuldige invloeden; het verraadt ook veel (misschien te veel) kennis en bedachtzaamheid; het gevoel is ongeveer te loor. Maar toch blijft dit werk bekoorlijk, omdat het verrassingen biedt en verscheiden is in kleur en behandeling. De kinderportretten zijn het waarste en sympathiekste gedeelte. De kunstenares heeft er afgelegd al wat haar belemmert in hare andere werken, en zij weet er een liefelijke frischheid in te leggen. Men vindt een weinig van deze oprechtheid en van deze zachtheid in den Opschik met den Papegaai, in den Grooten Opschik, en vooral in de Moederschap, klagelijk en teer. Samenstellingen van een nauwkeurig realisme - en raak opgemerkt, - IJsroom, Gulzigheid, de Mandenvlechter (Moederschap is daarvan een fragment), vertoonen in de nauwgezette studie van alle bijzonderheden een zekere droogheid, ietwat kinderlijk, herinnering van den Douanier Rousseau en | |
[pagina 26]
| |
aan Fujita. Een mooi naakt op een vinnig roode draperie, omringd van groenachtige engelen, behoort tot een soort decoratieve samenstelling die niet zonder oorspronkelijkheid noch breedheid is, niettegenstaande het schitterend harde koloriet. Hier geeft Maria Blanchard de peuterigheid van haar techniek op, om op breede wijze een groot schilderij te borstelen dat waarlijk stijl heeft. Maar al wordt de belangstelling van den toeschouwer opgewekt, toch blijft hij koud voor een kunst die zich weigerig geeft, die onbewogen blijft en aan het gevoel een te kleine plaats ruimt. In het ‘Cabinet Maldoror’ twee goede tentoonstellingen van jongeren. De eerste groepeerde Lamblot, Dupont, Rosseeuw en Narcisse. Over 't algemeen, talent, accent en iets wilskrachtigs. Rosseuw heeft te veel naar Servaes gekeken; hij zal zich moeten vrijmaken van een invloed die zijn kracht kan beperken en belemmeren. Narcisse, schilder van stillevens, is een der fijnste koloristen die wij tusschen de jongeren kennen. Dupont heeft een krachtig talent, een rijk palet en een soort vredige poëzie. Lamblot maakt goede studiekoppen, eenvoudig en sterk gekarakterizeerd, en hij maakte een welbegrepen illustratie voor Tchékov. De tweede tentoonstelling was die van den ‘Clan du Paruck’, voorgesteld door Jean Brusselmans. Namen er aan deel: Achille van Sassenbrouck, Louis Decoeur, René Bertels, Laurent Levacq, Marcel Smits en Jean Brusselmans zelf. Onnoodig te herhalen dat het talent van van Sassenbrouck en de zeer speciale wijze waarop hij te rade ging bij den ouden Brueghel, hem vele sympathieën verwierven. Zijn werk zal interessant en innemend blijven als hij zich niet laat opsluiten binnen de grenzen van een eng genre, waar de herhalingen gauw vervelend worden. Naast zijn schilderijen stelde hij hier zeer fraaie goed gebouwde teekeningen ten toon. Jean Brusselmans heeft nog niet zijn volle maat gegeven, en nu hij de rijpheid nabijkomt, schijnt hij nog te twijfelen en zijn persoonlijkheid slechts met moeite te kunnen ontwikkelen. Wat hij tot heden voortbracht werd begroet met aandacht en belangstelling. Maar terwijl men van hem nog steeds verwacht het echt karakteristieke, definitieve werk, dat zijn talent toelaat te verhopen, staat men over 't algemeen voor een eenigszins onzekere poging. Hij had hier nochtans een zeer goed schilderij, somber en tragisch, een hoekje voorstad dat zijn naam gaf aan den groep schilders, dien hij voorstelde, de Paruck. Het is het meest expressieve en belangrijkste werk, gelooven we, dat hij tot heden voortbracht. Marcel Smits, - breede schildering, bijna klassiek; Louis Decoeur, - overvloedige en oprechte kleur, vastheid, stille fantazie en dichterlijkheid; René Bertels en Laurent Levacq, - minder persoonlijk, - zijn zooals Brusselmans en van Sassenbrouck jonge talenten voor wie de weg der schoone overwinningen breed open ligt. Jongeren nog, vereenigd ditmaal in de zaal Giroux, we vonden er Lamblot terug, met een landschap, vergezichten overgoten met een teere bleeke zon (Omstreken van Weenen in den Winter); vervolgens een goed geïnterpreteerd portret (De man met den groenen tulband) en eindelijk een breed behandeld stilleven. Balenghien bekleedde hier de eereplaats, Balenghien die sinds zijn debuut, korten tijd geleden, zich met kracht openbaarde, en die zijn eerste hoedanigheden bewaart en ze nog versterkt: zekere en breede teekening, sombere kleur met diepe schitteringen. Een kunst die in de talrijke groep der jonge schilderkunst, belangrijk blijft door al wat ze reeds bezit aan rijpheid en uitdrukking. Alleen zal Balenghien niet te veel naar Permeke moeten kijken... Jules Boulez, tot nu toe ongeveer beperkt tot het stilleven en de decoratieve kunst (men weet dat hij talrijke ontwerpen leverde voor tapijten van de zusters de Sadeleer), expozeerde hier naaktfiguren gevoelig van lijn, teer en kundig gebouwd. Hij toonde overigens ook mooie stillevens, smeuïg en warm, met prachtige weerschijnen. De inzendingen van Jane Charlet, kloeke en ernstige kunst, en van Alice Frey, wier schilderkunst bloemig en gracieus is, die verbeelding en geest heeft, maar die, na eenigszins aan James Ensor te hebben gedacht, Marie Laurencin bekeek, zonder daarom op te houden per- | |
[pagina 27]
| |
soonlijk te blijven, droegen veel bij tot het succes dezer tentoonstelling. Naast deze jongeren had een Engelschman uit Parijs, Harry Bloomfield, werken vereenigd waarin een fijne, precieuze blauwe toon, vermengd niet discrete grijzen, terugkeerde. Ik noteerde zijn landschappen van Assisi, zijn teekeningen, zijn kurieuze studies van bewegingen en twee groote samenstellingen, De Lezing en Het Balkon, in een welgeslaagde en interessante schikking. Het seizoen eindigde in de zaal Giroux met een van die uiteenloopende ensembles, samengesteld met schilderijen uit privaatcollecties, zooals men ze zoowat overal zag vóor het sluiten der zalen. In deze overheerschte de schittering van een stralend naakt van H. Ottmann. Bij die verzameling verschillende schilderijen, had men een fraaie tentoonstelling gevoegd van Dehoy, voortreffelijk schilder, gevoelig voor kleur en nuances. Sommige zijner stillevens, gedrongen, op doeken van kleine afmetingen, bezaten een kloek en zingend koloriet; maar hoe groot ook de verdienste en de waarde van een groot werk als de Slaapster, toch veroorloof ik me de voorkeur te geven aan die uitnemende akwarellen welke deze alleenstaand verfijnde kunstenaar schildert met zooveel vrijheid en lichtheid. Eric Wansart stelde in de zaal Charlet zijn maskers ten toon, beschminkt en treurig, factische gelaten der liefde. Ik laat zijn metier en zijn stijl onverlet; deze jonge schilder is nog vol sentiment (comedie, tooneel, roman); hij is nog maar aan zijn begin, en ik geloof dat hij toekomst heeft. De tentoonstelling van Gaston Balande, in de zaal Studio heeft me niet bevallen; te veel opdringerige invloeden, niet genoeg persoonlijkheid. Niettegenstaande, eenige stadszichten en aangename landschappen, maar koel weergegeven (Processie te Locronan, De Brug Valentre te Cahors). In de ‘Galerie royale’ expozeerde P. Delvaux, wiens groote, roode samenstellingen te vergeefs trachten Renoir te herinneren, zonder bekoorlijk te worden, te zamen met R. Giron; herhaaldelijk reeds riep ik de aandacht op het sympathiek talent van dezen laatsten; nog al te onstevig talent, maar vol beloften. De Oorlogsinvalieden huldigden hun nieuw lokaal op het Madouplein in met een dichtgevulde tentoonstelling, waar werken van zeer verschillende waarde waren bijeengebracht. Niets zeer bijzonders te noteeren, al waren er goede schilderijen van bekende kunstenaars: P. Paulus, J.M. Canneel, Mareels, Lamblot, Balenghien, Gerard Dupont, de Kat, enz. Werken ook van Marcel Wolfers, batiks van Jacques Bergmans, en fraai smeedwerk van Pletinckx. In het Kunstverbond, na een goed ensemble van Emile Lecomte, met wien Armand Maclot expozeerde, hield de kring Pour l'Art zijn jaarlijksche tentoonstelling. Wat kleurloos. De inzendingen van Ernest Wynants (een marmeren vrouwenbuste, in een zeer zuiveren stijl en volkomen techniek) en van Paul Artot waren de beste. Stippen wij ook aan stillevens van Bastien, schilderijen van Philibert Cockx, het portret van Timmermans door Opsomer, een landschap van Valerius de Sadeleer, de Groep der Seizoenen door Strebelle, een bekoorlijk schilderij van Buisseret, werken van Frans Hens. René Janssens, Amédée Lynen, een kleine Chineesche van Charles Michel, een zeer gracieus naakt van Wagemans. Ciamberlani en Fabry zonden groote decoratieve samenstellingen; Lucien Rion, landschap pen en een frisschen ruiker roode en witte dahlias; van Zevenberghen een naakt in tegenlicht, elegant en sierlijk; José Diericx, een reeds oud schilderij In den schouwburg. Eenige beeldhouwhouwwerken van Lagae en van Philippe Wolfers, en verder vele landschappen en een aantal schilderijen zonder belang. In de zaal Mommen trok éen tentoonstelling de aandacht, die van den Hollandschen schilder J.A. van Mastenbroeck, die behoort tot de school van Breitner en die in de weergave van zwijgende huizen langsheen de gracht, iets legt van de melankolieke poëzie van den meester wiens invloed hij onderging. Naast zijn schilderijen ook fraaie teekeningen. In het Egmontpaleis ten slotte, onder het voorzitterschap van den heer Paul Lambotte, bestuurder der Schoone Kunsten, en met de ijverige medewerking van | |
[pagina 28]
| |
graaf J. de Borchgrave, de tentoonstelling ‘de Vrouw en het Kind’. Zij was vooral gewijd aan de kunst der xviiie eeuw. Met smaak ingericht, vereenigde zij een groot aantal lieve snuisterijen, kanten, zilverwerk, waaiers, tapijten, meubels, porcelein, miniaturen en zgn. ‘jolités’ van Spa. NEDERLANDSCHE SCHOOL, EERSTE DERDE DER XVIe EEUW: Kind met den dooden vogel. (Museum van Brussel).
Er waren nog eenige goede schilderijen en beeldhouwwerken die een studie waard zijn. Het voornaamste schilderwerk was het Meisje met den dooden vogel uit het Museum te Brussel; vervolgens het mooie werk van Stevens Alle geluk ineens, geleend door hetzelfde museum, een andere kleine Stevens Onzeker weer, en vele Engelsche portretten uit de xviie eeuw, door Hoppner, Lawrence, Romney. Eenige andere schilderijen trokken nog de aandacht: Kinderen in een Park door Lely, een kinderportret dat den naam droeg van David Teniers, een schets van Lancret, een portret van Perrin, een ander van den Duitscher Graff, een Ferdinand de Braekeleer, een Lens (groep putti), een Navez. Tusschen de beeldhouwwerken een bakaarden stuk, gecatalogeerd als Diana | |
[pagina 29]
| |
en toegeschreven aan Coysevox, moet een Vlaamsch werk zijn uit de tweede helft der xviiie eeuw; een slapende Amor ineens, geleend door hetzelfde museum, (marmer) is een nauwelijks gewijzigde en koude herhaling van de Slapende Amor van P.F. Le Roy (1739-1812). De kapitale werken dezer afdeeling waren het verrukkelijk beeldje Onschuld door Godecharle, het borstbeeld van Angélique d'Hannetaire, door denzelfden, een borstbeeld van een jong meisje door Marin, en een plaasteren kinderbuste toegeschreven aan Houdon. Een ivoren Christus van de school van Frans Duquesnoy en een ivoren groep Venus en Amor geteekend A.Q.F. (fecit) - Artus Quellin de Jonge, schijnt het, - verdienen afzonderlijk en kritisch bestudeerd te worden. Het liefdadig doel van deze tentoonis volkomen bereikt, zegt men. De eer ervan komt vooral toe aan de verlichte leiding van den hr. Lambotte en aan de toewijding van den graaf de Borchgrave. Verschillende belangrijke tentoonstellingen volgden elkaar nog op, zonder dat wij er verslag kunnen over geven; o.a. die van den beeldhouwer Pierre Theunis, die der nieuwe aanwinsten van het Museum van Elsene, die der kartons van Puvis de Chavannes, in het Museum van de Vijftigste Verjaring, die van verschillende kunstscholen, zooals die van de Koninklijke Kunstacademie van Brussel. Marguerite Devigne. | |
ParijsWie in Mei of Juni de Tentoonstelling van Decoratieve Kunsten te Parijs bezocht heeft, zal zonder twijfel genoten hebben van de pracht die Parijs biedt aan alle kunstzinnigen, buiten de gewone vreugden nog geboden door zijn musea, zijn verzamelingen, zijn beweging, of eenvoudig maar door de zachtheid van zijn klaren hemel boven de Seine... De Tentoonstelling van het Fransche Landschap, van Poussin tot Corot, met Claude Lorrain, wiens Betooverd Kasteel een der mooiste dingen is die men zien kan op het gebied van landschapskunst, met onzen Van der Meulen, met Antoine Watteau, Lancret, Pater, Fragonard, Boucher en zijn verrukkelijke chineezerijen, Hubert Robert, Joseph Vernet, en zoo vele andere beroemde namen, dat alles was, voor Parijs, een discrete en nobele gelegenheid om aan zijn talrijke vreemde gasten iets te vertellen over het glorierijke verleden van Frankrijk. En de les was volledig, door de tentoonstelling, in het ‘Pavilion de Marsan’ van Vijftig jaar Fransche Schilderkunst (1875-1925). De grootste kunstenaars en een groot aantal van de schoonste werken der moderne kunst waren er aanwezig: Corot, Courbet, Cézanne, Gauguin, Degas, Daumier, van Gogh, Manet. Renoir, Claude Monet, Monticelli, Toulouse-Lautrec, Seurat, Sisley, onze Alfred Stevens vertegenwoordigd door een schitterend mooi werk Badende Vrouw, Daubigny, Puvis de Chavannes, Raffaëlli, Odilon Redon, Berthe Morisot, Gustave Moreau, Fantin-Latour, Jongkind, Carrière, en vele anderen nog... Ik citeerde al deze namen, omdat zij niet behooren tot degenen die zonder weerklank blijven; zij laten aan de oogen der lezers geen drukletters voorbijgaan, maar levende, gekleurde bladzijden; zij wekken tevens op eene der geestdriftigste, der trillendste, der vruchtbaarste perioden der Fransche kunst; zij hervormen de prachtige groep der meesters die de baanbrekers waren voor de kunst van dezen dag. Ook deze was schitterend vertegenwoordigd, en hare omzichtig gekozen werken, deden hare jeugd en hare kracht uitkomen, diepe en sterke hoedanigheden die haar heimelijk verbinden met de traditie, waarvan zij zich, zooals alle nieuwe kunst - schijnt te hebben afgewend, - terwijl zij de bevestiging zijn van de beteekenis van haren rol en het behoud van hare hooge waarde voor de toekomst. Niet ver van het ‘Pavilion de Marsan’, in de ‘Jeu de Paume’ nl., groepeerde de Roemeensche kunst hare figuren waarin het Byzantijnsche hiëratisme gepaard gaat met een droomerig glimlachende zachtheid, hare aartsengelen en heilige strijders wier fijne trekken en groote oogen zooveel overpeinzing en innerlijke | |
[pagina 30]
| |
melancholie uitdrukken, haar majestatische Christus, wiens gezag door liefde getemperd is, haar St. Jan Baptist die groote vleugels draagt, zooals ik hem zag in primitieve siciliaansche schilderijen, in het Museum te Palermo; buitengewone grafsluiers, met de geborduurde beeltenis van den doode, liturgische sluiers, een iconostase, flabella's, goudsmederijen, dit alles vormt een vreemd en tooverachtig decorum, waarin men ziet verschijnen, herinnering der Romeinsche overheersching, waarvan Roemenië het onuitwischbaar teeken draagt, het Tropaeum Trajani, het monument van Adam-Klissi. Nog een omweg vooraleer aan de decoratieve kunsten te komen. Spaansche schilderijen, eenige uitmuntende, waren bijeengebracht in het hotel Charpentier, en, in dr rue de la Ville-l'Evêque was er een tentoonstelling van Lyoneesche kunst, waar zich eenige portretten van Corneille de Lyon bevonden, eenige werken van Puvis de Chavannes (de Kleine Hoop, het peinzende portret van de prinses Cantacuzène), van Hippolyte Flandrin, van eenige zeldzame buiten hun geboortestad weinig gekende kunstenaars; en verder weelderige weefsels, een boudoir met wit satijn behangen, geborduurd voor Marie-Louise, en in een zaal waar teekeningen tentoongesteld zijn, een portret van Servandoni, voortskomende uit een oude Lyoneesche familie, en dat ons interesseert wegens de betrekkingen met ons land. Ten slotte de Tentoonstelling der Decoratieve Kunsten. In haar geheel is het een groote foor, rumoerig en vermoeiend. Wat ons betreft mogen we zonder eenige vooringenomenheid zeggen dat het Belgische paviljoen een der belangrijkste en der volledigste is. Zijn architectuur, werk van Victor Horta, is eenvoudig, samengesteld uit zuiver afgeteekende massa's en stoute lijnen. Zij behoort tot degenen die het best beantwoorden aan de opvatting die wij ons van moderne kunst maken. Zij is volkomen gelukt. Weinig versiering. Eenige beeldhouwwerken van Braecke en Marcel Wolfers vervullen op stille wijze hun plaats in het geheel. Bovenaan de muren brengt een uitgewerkte fries een lichtende guirlande. Het interieur is niet overladen. Een kanten dekkleed geleend door de Koningin, een reconstitutie van de kapel van Maredsous met de schilderingen van Counhaye, ceramieken van Catteau, uitgegeven door het huis Boch, aarden vazen en potten van Craco, van Eugène Paulus, van Aubry, kristalwerk van Val-St-Lambert, onvergelijkbaar rijk. en in den achtergrond, de eetzaal, in strengen stijl, ietwat somber en koud niettegenstaande de weelde, samengesteld en uitgevoerd door Philippe Wolfers en door het huis Wolfers; dit is nagenoeg alles, met een groot decoratief panneel van Montald, en het tapijt van Mej. Fernande Dubois, dat twee jaar geleden reeds te Monza werd tentoongesteld. De architect Leon Sneyers maakte voor de afdeeling kleedij in het Grand Palais een eveneens zeer eenvoudige inrichting. De groep der diamantbewerkers bezit er een kleine zaal waaruit het publiek niet weg wil, zoodat men er zich verdringt. 't Is als een schildpaddoos, zwart en bruin, waar electrische gloeilampen op handige wijze aangebracht zoodanig dat zij het zicht niet schaden, uit de tentoongestelde sieraden verblindende effecten doen ontstaan. De afdeeling onderwijs, met veel orde samengebracht door den hr. Van Averbeke, beslaat talrijke inzendingen; die van de school Fernand Cocq van Elsene, verdient bijzonder te worden vermeld voor den volkomen smaak waarvan zij getuigt. In de tooneelkunst, onderscheidt zich René Moulaert die werkelijk veel talent heeft en dien wij in 1923 te Monza mochten naar voor brengen, door scheppingen die zoo oorspronkelijk zijn als zijn decoratieve werken voor kleedij en andere nijverheden. De architect Van de Voorde te Gent maakte steeds in dezelfde stille noot, de voorstelling van de meubelkunst. Hier zijn de inzendingen zoo talrijk dat wij wel naar het catalogus moeten verwijzen. Een lijvig catalogus, wat zwaar, moeilijk om raadplegen, maar waar men naast de portretten onzer Vorsten, die der ministers Nolf et Tschoffen, en van den hr. Despret, dit ziet van graaf Adriaan van der Burch, die de onvermoeibare inrichter was van deze ontzaglijke poging, en die zich zoozeer op den achtergrond houdt, | |
[pagina 31]
| |
dat hij er slechts een der nederigste werkers van schijnt. Wat zal de uitslag zijn van dien grooten arbeid? Hij schijnt wel het teeken te zijn van het ontstaan en de vorming in ons land van een werkelijke beweging voor moderne decoratieve kunst. Men zal die kunnen beoordeelen wanneer zich nogmaals een dergelijke gelegenheid aanbieden zal om ons naar buiten te toonen. Ditmaal hebben wij geen al te kwaad figuur geslagen naast landen die ons op dit gebied ver vooruit zijn en wier werkzaamheid veel grooter is. Frankrijk staat aan het hoofd van die beweging. Het was noodig dat onze artisten in nauwer aanraking met de zijnen kwamen. Moge dit eerste resultaat, moge de groote en ernstige poging welke zij deden, hen vrij maken van hetgeen zij wellicht nog te veel provinciaal, te klein, te stijf om zich hebben, en moge deze groote proefneming ons weldra brengen in de decoratieve kunst, tot de ontluiking waartoe onze schilder- en beeldhouwkunsten geraakt zijn. Marguerite Devigne. Op de openbare veilingen, onlangs gehouden in de rue Drouot, heeft men een schilderij opgemerkt, merkwaardig voor de Nederlandsche kunst. Geen enkele speciale dagbladkronijk zal er over spreken, de herinnering ervan zal in geen enkel catalogus opgeteekend blijven. Het is ongemerkt voorbijgegaan op een meubelveiling, te midden van kroonluchters en telefoontoestellen, op 8 Juli verkocht door tusschenkomst van den hr. Georges Anlard, ‘commissaire priseur’. Het was Suzanna en de Grijsaards, 1 m. 80 op 1 m. 30 ongeveer, geteekend Joannes van Hemessen ao 1540. De voornaamste figuur, gansch naakt, spreidde de ronde Vlaamsche vormen te midden van de Romeinsche stijltreken welken deze kunstenaar gebezigd heeft, ten toon. De twee anderen droegen in het gelaat, de eenigszins aangedikte en grijnzende uitdrukking van gemeene zinnelijkheid. In 't kort, de verdiensten en zwakheden welke men in 't algemeen van den meester kan verwachten, saamgevat in een uitnemend en belangrijk werk. Het werd 300 fr. ingezet. De kooper, die wist wat het waard was, geloof ik, heeft het medegenomen voor 4000. De tentoonstellingen van moderne schilderijen hebben ons een mooi werk van Stevens, De badende Vrouw teruggebracht, een werk dat het publiek niet meer gezien had sedert de tentoonstelling van den meester bij Petit, nu veertig jaar geleden. Het hoort toe aan den hr. Lhermitte. Men ziet slechts het hoofd boven het bad en de rechterhand die een roos vasthoudt, steunend op den rand. De gedachte is liefelijk en de uitvoering rijk; de proporties zijn natuurlijk. Het schilderij maakt deel uit van de tentoonstelling die in het ‘Pavillon de Marsan’ werd ingericht onder den naam van ‘Vijftig jaar Schilderkunst’, waar zich ook nog vier werken van Vincent van Gogh bevinden. Bij Bernheim, faubourg St. Honoré, biedt de tentoonstelling gehouden onder de bescherming van H.K.H. de hertogin van Vendôme, drie andere werken van denzelfden schilder. Aan den eenen zoowel als aan den anderen kant, zijn er bloemen. Hier Irissen, daar Rozen. De Irissen zijn onherstelbaar plat, de Rozen zouden uitkomen zonder de lichtgroene achtergrond, die er de teere waarden van doodt, anderzijds gesterkt door de helgroene toonen. Vincent is, helaas, dikwijls ongelukkig in zijn achtergronden. Een ander voorbeeld daarvan vinden we in De Boer (tentoonstelling Bernheim) waarvan de oranje fond belet de gele schijnen van het gelaat hun volle effect te bereiken, doch daartegenover staat dat die fond de blauwe bloese van het personnage schitterend doet uitkomen. Het Zelfportret van Vincent (zelfde tentoonstelling) is een beter ding. Maar de besten van al zijn schilderijen bevinden zich in het ‘Paviljon de Marsan’: De Man met het afgesneden oor en Les Aliscamps, beiden geschilderd te Aries in 1888 en 1889. In het eerste, de stoutheid van de locale kleur, door Vincent evenals door Gauguin in reactie tegen het impressionisme beoefend, maakt een gansch verrassend effect. Het bezit als 't ware de antieke bekoorlijkheid van enkele schilderijen van den ouden Brueghel, het Luilekkerland bijvoorbeeld. Wat betreft Les Aliscamps, alhoewel de | |
[pagina 32]
| |
kleurschakeering beperkt is, de groenen overgaande naar geel, daar openbaart zich dezelfde vrije ongedwongenheid, ditmaal vereenigd met betoovering van perspectief. Een ander werk van kleine afmeting, de Spoorweg, biedt dezelfde hoedanigheden maar in mindere mate. Men herinnert zich niet, een tentoonstelling van den schilder gezien te hebben, die hem zóó tot eer strekt. Louis Dimier. | |
BerlijnIn den kunsthandel Gurlitt waren onlangs eenige interessante schilderijen en teekeningen van de vroege Nederlandsche Barok vereenigd. Het geheel gaf een vrij duidelijk beeld van de strekkingen die de gebaren, de virtuoziteit, de oppervlakkige schoonheid van de Italiaansche Renaissance ontleend hadden. Van Frans Floris was er een Amor en Venus, bijzonder belangwekkend voor de pre-rubeniaansche beteekenis van dezen romanisant. Van Pietro Candido (Peter de Witte), een mythologische voorstelling in onrustig-eleganten stijl; van Pedro Campana (Pieter de Kempeneer) een fraaie Aanbidding der Herders. Verder werk van Abraham Bloemaert, een voor die periode zeer typische Zondvloed, en van zijn zoon Cornelis Bloemaert een Vrijend Paar. Joachim Uytewael was er schitterend vertegenwoordigd door een grooten Paradijstuin. Jan Steen's meester Nikolaas Knupfer had er een wat karikaturale Lucretia. De cataloog vermeldde verder de namen van Cornelis van Haarlem, Hendrick Goltzius, Cornelis Molenaer, Frans de Momper en Abraham Janssens. | |
HamburgIn de Kunsthall e werd in Mei 1.1. een tentoonstelling van werken uit particulier bezit ingericht. Van Nederlandsche meesters bevatte zij een School van Jan Steen, een Mansportret van 1635 van Rembrandt, een Slapende oude van Karel van der Pluym, en eenige kleine stukken van xve-eeuwsche Nederlanders. | |
BrünnDe kunstgeleerde dr. Maximilian Steif vereenigde eenige merkwaardige werken uit kloosters en particuliere verzamelingen. Er was o.a. een drieluik, waarvan het middelluik, de Kruisiging, door Friedländer aan den Antwerpschen Meester van het Altaarstuk van Milaan, de zijluiken, Kruisdraging en Verrijzenis, aan den Antwerpschen Meester van 1518, werden toegeschreven Verder een kleine Quinten Massys, Christus aan het Kruis. De Hollanders der xviie eeuw waren er vertegenwoordigd door Jan Steen (de Vader van den kunstenaar te midden zijner familie), Judith Leyster, (hare drie Kinderen), van Miense Molenaer. Adraen Brouwer, Gerard Dou, Ruysdael, Jan Weenicx, van der Helst. Verder ook nog twee Winterlandschappen van Pieter Bruegel den Helschen. | |
Détroit (Ver. St.)Ter gelegenheid zijner benoeming tot directeur van het Institute of Arts te Détroit, richtte Dr. W.R. Valentiner een tentoonstelling in van xviie-eeuwsche Nederlandsche kunstwerken uit particulier Amerikaansch bezit. Zij bevatte 35 voorname meesterwerken van niet meer dan 13 kunstenaars. Rembrandt was er met 8 werken vertegenwoordigd, waaronder het onlangs ontdekte Stilleven met wild van 1639 (verz. John D. Mc. Ilhenny, Philadelphia). Verder de prachtige Portretstudie naar Henrickje Stoffels (vroeger in de verz. Oppenheim, nu eigendom van Jul. Haas, Détroit); het Portret van een oud man (J. Epstein Baltimore); Koning David met de harp (A. Keller, New York); een Portret van Titus van 1656 (firma Reinhardt, New York); een ander van 1659 (Jules S. Bache, New York); de tragische Apostel Bartholomeus van 1657, innerlijk bewogen door al den kommer dien Rembrandt op dit oogenblik doorleefde (verz. Henry Goldmann, New York); en ten slotte de Vaandrig van 1654 (firma Duveen Bros.). | |
[pagina 33]
| |
Van Vermeer van Delft waren er de beroemde Goudweegster en het onlangs in Frankrijk ontdekte Knapenportret. Onder den naam van Frans Hals trof men er 5 werken an, o.a. het Damesportret uit de verz. Mniszech, vorig jaar te Parijs voor meer dan 5 miljoen verkocht aan den verzamelaar Jacob Epstein te Baltimore. Van Hobbema zag men er een heerlijk Landschap met figuren op den weg (verz. Andrew W. Melton, Washington). Een fraaie Pieter de Hoogh, een Hollandsch Binnenplaats je met tuin, onderteekend en gedateerd 1651; twee werken van Nikolaas Maes een Kippenplukkende Vrouw, en de rembranteske Dr. Heinsius (verz. Colin Agnew, New York); twee landschappen van Ruysdael, een Dansend Paar, en een Liefdescene van Jan Steen, een Concert en een Musiceerend Gezelschap van Terborch; Visschersbooten op zee van Willem van de Velde; en ten slotte een heerlijk landschap van Aelbert Cuyp, de Maas bij Dordrecht, maakten van deze tentoonstelling een merkwaardige artistieke gebeurtenis. Om den indruk volledig te maken, had dr. Valentiner bij deze Hollandsche meesterstukken een paar Vlamingen van beteekenis, nl. een Cornelis de Vos en twee werken van Van Dijck aan de verzameling toegevoegd. | |
MuseaParijsPatenier en van Valkenborgh in het Louvre.Van de schilderijen onlangs in het Louvre-Museum gekomen, zijn er twee belangrijk voor de geschiedenis der Nederlandsche kunst. Zij bieden daarenboven dit voordeel dat daardoor dit Museum werken bezit van twee schilders die er tot heden toe niet vertegenwoordigd warenGa naar voetnoot(1). Van Joachim Patenier die een belangrijke rol speelde in de ontwikkeling van het eigenlijke landschap in den aanvang der xvie eeuw, is er een H. Hieronymus in de WoestijnGa naar voetnoot(2). Het heeft toebehoord aan den beroemden schrijver J.K. Huysmans; hij vermeldt het in zijn roman Là-BasGa naar voetnoot(3); maar zonderling is het dat hij die de kunstkritiek beoefende, het heilig personage niet schijnt te hebben herkend; hij schijnt ook geen besef te hebben gehad van het belang van het werk dat hij onder de oogen had, voor de voorbereiding en de ontluiking van een genre dat geroepen was om van de xviie tot de xixe eeuw een zoo vooraanstaande plaats in te nemen. Wij danken, meen ik, den hr. Hulin de Loo de eerste toeschrijving aan Joachim Patenier. De opvatting van den meester blijkt uit de breedte der samenstelling, uit de tegenstelling tusschen de fantastische en ingewikkelde rotsen rechts, en het groote, breede, panoramische uitzicht links, met de mooie, kalme lijnen, gevend als 't ware een soort universeele voorstelling van het landschap. De fijnheid, de kwaliteit der uitvoering van het middengedeelte dat minder schijnt te hebben geleden dan de zijkanten, bewijzen duidelijk dat dit schilderwerk door de hand van Patenier zelf moet zijn uitgevoerd. De omwenteling in het allereerste begin der xvie eeuw gepoogd door Geeraard David heeft hier al hare vruchten gedragen. Reeds in zijn Doop van Christus (Museum van Brugge), welke dagteeken[t] van omstreeks 1502, had de Brugsche meester afgebroken met de gewoonten der xve eeuw; deze duldde het landschap in de godsdienstige schilderijen, maar dan alleen als sieraad en verrijking: Geerard David wijzigt de verhouding der factoren en geeft aan het milieu zooveel belang als aan het menschelijk figuur. Maar Joachim Patenier, van af zijn eerste werken, | |
[pagina 34]
| |
JOACHIM PATENIER: De H. Hieronymus in de Woestijn.
(Louvre-Museum, Parijs). (Cliché Archives Photographiques d'Art et d'Histoire). LUCAS VAN VALKENBORGH: Toren van Babel.
(Louvre-Museum, Parijs). (Cliché Archives Photographiques d'Art et d'Histoire). | |
[pagina 35]
| |
van af die Vlucht naar Egypte in het Museum van Antwerpen, waarin, niettegenstaande al de onvolkomenheden, zooveel nieuws wordt aangekondigd, gaat in die richting nog veel verder: hij maakt de figuren bepaald ondergeschikt, laat ze voortaan een geheel episodische rol vervullen in het landschap, dat bij hem meer en meer belang krijgt. Bij gebrek aan alle bepaald document, moet men voor de werken van Joachim Patenier een zuiver hypothetische klasseering aanvaarden, die nog herhaaldelijk zal moeten herzien worden; om ze vast te stellen steunt men juist op dit steeds toenemend belang van het landschap, om zich zelve en steeds breeder en breeder behandeld. Volgens deze beschouwingen schijnt de H. Hieronymus van het Louvre te moeten worden geplaatst in de tweede helft van 's meesters loopbaan, na zijn aanvaarding in 1515 in de Antwerpsche Gilde, en dus na dien mooien Doop van Christus in het Museum te Weenen, met zijn zoo sterken David-invloed. Zooals de hr. Louis Demonts het zeer juist aantoondeGa naar voetnoot(1), zou het schilderij in het Louvre ontstaan zijn korten tijd na den H. Hieronymus in het Prado; d.i.t.z. op 't oogenblik dat Patenier den invloed onderging van Hieronymus Bosch, wiens breede opvatting moest overeenstemmen met zijn ingeboren smaak voor ruimte en vereenvoudiging. Eenige jaren later komen de groote meesterstukken, de H. Christoffel van het Escuriaal, de Charon van Madrid. Het tweede schilderij, pas door hetzelfde museum aangekocht is zeer verschillend: een Toren van Babel, klein formaatGa naar voetnoot(2) door Lukas van Valkenborgh en gedagteekend 1594. Lukas van Valkenborgh was in verre na niet een dergenen die de groote stroomingen der xvie eeuw bepaalden, maar vergenoegde zich ermee geheel zijn leven een eerlijk kunstenaar te zijn, met aangename gaven, met een voorliefde voor fijne nuances en halftonen, lichtspelingen en schilderachtige uitzichten. Handig wist hij zich eigen te maken hetgeen anderen vóór hem hadden gevonden, en in beminnelijke vormen en fraaie schildering de groote en diepe composities zijner voorgangers te vertolken. Maar hij bleef in ieder geval een leerling vol fantazie, talent en gratie, die zijn rol gewetensvol vervulde, en een interessanten overgang vormde tusschen twee strekkingen, tusschen twee tijdperken. Door zijn leeftijd, door zijn meesters, soms ook door zijn modellen, behoort van Valkenborgh nog tot de eerste helft der xive eeuw, tot de gansche vrije en rijke verbeelding van dit oogenblik. Het paneel van het Louvre is van deze manier een typisch voorbeeld. Het is inderdaad rechtstreeks geïnspireerd door den grooten Toren van Babel van den Ouden Brueghel, gedagteekent 1563, (in het museum te Weenen); dit laatste komt waarschijnlijk zelf voort van Patenier, die in den aanvang dezer eeuw hetzelfde onderwerp had behandeld. Het is belangwekkend vast te stellen - stippen wij het terloops aan - hoe van Valkenborgh het werk van Brueghel heeft geïnterpreteerd, en er met opzet alleen het epizodische karakter aan ontleend heeft, vermakelijk in de details, en het onderwerp herleidend tot de kleinste afmetingen, al zijn zorg wijdend aan het scheppen van een verrukkelijke harmonie van grijzen en paarschen. Maar naast den schilder der xvie eeuw bestaat bij van Valkenborgh ook de schilder der xviie eeuw. Door het realisme zijner groote landschappen (die van Weenen o.a.), door de juistheid zijner stedensilhouetten, door zijn groote soms zoo nauwkeurige panoramische zichten, waar nu bepaald de vindingen van Patenier en de lessen van Brueghel zijn toegepast, bereidt hij den weg voor Van der Meulen en voor al de schilders van groote uitgestrekte landschappen in de xviie eeuw. Het is verheugend vast te stellen dat het Louvre belang stelt in zulke schilderwerken. Zeker zijn ze van tweeden rang, indien men ze vergelijkt met de groote meesterstukken, maar zij hebben althans deze verdienste, afgezien van hunne innerlijke hoedanigheden, licht te werpen op de langzame ontwikkeling die deGa naar voetnoot(1) Ne- | |
[pagina 36]
| |
derlandsche kunst leidt van van Eyck langs Brueghel tot Rubens. Een gansche zijde der groote genieën zou ons onbekend blijven, indien wij de tusschenschakels niet konden bestudecren. Het is de taak der musea, ook de werken van mindere hoedanigheid te vereenigen, indien ze van goed allooi zijn, naast de allerschoonste werken, welke zij verklaren en voorbereiden. De twee paneelen welke wij hier besproken hebben zijn dus, meenen we, voor het Louvre, een niet te onderschatten verrijking. Edouard Michel. | |
AntwerpenOp de veiling Snayers en Deckens werd door het Museum van Antwerpen een schilderij van Hippolyte Boulenger De Vallei van Josaphat aangekocht voor 42.000 fr. | |
BrusselHet Museum voor Oude Kunst werd verrijkt met eenige interessante Nederlandsche werken. Van Jan Scorel, die nog niet in het Museum vertegenwoordigd was, is er nu een klein Mansportret. Van Abel Grimmer kocht men een Antwerpsche Vestinggracht nabij de St Jorispoort met schaatsenrijders (gedateerd 1602). De ‘Société des Amis des Musées Royaux’ schonk een Landschap van den Antwerpenaar Alexandre Keirinckx (1600-1652) en een H. Familie toegeschreven aan Abraham Janssens of aan Jan Boeckhorst gezegd Lange Jan (16e eeuw). Een schilderij van Albert Baertsoen Avond te Gent, werd op de veiling Snaeyers en Deckens te Brussel voor het Museum van Moderne Kunst aangekocht voor 38.000 fr. | |
UtrechtDe vereeniging ‘Rembrandt’ heeft opnieuw haar steun aan eenige Nederlandsche openbare kunstverzamelingen verleend tot het verkrijgen van kunstwerken. In de eerste plaats profiteerde hiervan het Centraal Museum te Utrecht, dat door de vereeniging in staat werd gesteld. het figurenstuk, voorstellende de Roeping van den Apostel Mattheus, door den Utrechtsen schilder Hendrick ter Brugghen, te verwerven. (N. Rott. Crt.) | |
HaarlemHet bestuur der Vereeniging tot uitbreiding der verzameling van kunst en oudheden van het Frans Halsmuseum te Haarlem deelt mede, dat het in Engeland een groot schilderij heeft gekocht van Leendert van der Koogen, die geboren is te Haarlem in 1611 en aldaar in Februari 1681 overleden. Dit stelt voor de aanbidding door de herders, en is bestemd om aan de gemeente Haarlem voor haar kunstverzameling ten geschenke te worden aangeboden als jubileumgave bij het 50-jarig bestaan der vereeniging. Van der Koogen was een leerling van Jacob Jordaens te Antwerpen. Hij heeft weinig gemaakt, want behalve dit stuk is slechts éen schilderij van hem in Holland bekend, nl. de Ongeloovigheid van Thomas in het Mauritshuis. Het aangekochte schilderij is in het Frans Halsmuseum opgehangen. | |
RotterdamMuseum Boymans.Uit de rijke verzameling prenten door den hr. Domela Nieuwenhuis aan het museum geschonken, vormde de conservator, de heer D. Hannema nu reeds een vierde tentoonstelling van Nederlandsch graphisch werk. Deze reeks omvat in 80 bladen, het werk van onze zeventiende-eeuwsche landschapetsers, nl. Albert van Everdingen, Roelant Roghman, Anthonie Waterloo, Herman Saftleven, Simon de Vlieger, Adriaan Verboom, Jacob van Ruisdael, Jan van Goyen, Karel Dujardin, Barth Breenbergh, Mozes van Uytenbroeck, Ary van der Cabel, Herman Swanevelt, en de Vlamingen Lucas van Uden en Gilles Neyts. - Van Rembrandt werd reeds vroeger een geheel afzonderlijke tentoonstelling ingericht. Het Rijksmuseum te Amsterdam heeft voor korten tijd aan het Museum Boy- | |
[pagina 37]
| |
mans in bruikleen afgestaan het beroemde meesterwerk van Pieter de Hoogh bekend onder den naam van de Kelderkamer. De heer A. van Veen, die onlangs voor de grafische afdeeling een ets op perkament van den zeventiende-eeuwschen kunstenaar Guilliam de Heer ten geschenke heeft gegeven, heeft thans een groote teekening op perkament van denzelfden meester aan het museum geschonken. Ze is in de teekeningenzaal opgesteld. Er is een beknopte catalogus verschenen van schilderijen, teekeningen en beeldhouwwerken, welke in het museum zijn tentoongesteld. Alle nieuwe aanwinsten, benevens de kunstwerken in het bijgebouw op het Van Hogendorpsplein 6 zijn daarin opgenomen. Een herdruk van den uitgebreiden catalogus van 1921, aangevuld met de nieuwe aanwinsten en voorzien van een aantal reproducties, is in bewerking en zal nog dit jaar verschijnen. | |
MadridHet Prado-Museum verrijkte met een beroemd schilderij van Rogier van der Weyden, de Afdoening van het Kruis met den begiftiger (waarschijnlijk een hoveling van Philips den Goede van Burgondië), afkomstig uit de verzameling van wijlen den hertog van Mandas. | |
BerlijnHet Kaiser Friedrich Museum is on langs door ruil met minder belangrijke stukken in bezit gekomen van een Rembrandt, een landschap met brug door de zon beschenen. Het stuk is gedateerd 1638 en komt voort uit de verzameling van den hertog van Oldenburg. Bode haalde het uit Amerika terug. Behalve dit, kwamen in genoemd Museum werken van Pieter de Molijn, Cornelis van Dalen, Adriaan Brouwer en Jacob Ochtervelt. | |
MünchenDe weduwe van den schilder Lenbach heeft de kostbare verzameling oude schilderijen van haar echtgenoot aan de stad München geschonken. Er is o.a. werk van Rubens en van Snyders. | |
PraagUit de verzameling van graaf Palffy die vorig jaar werd geveild, verwierf het Prager Museum een eersterangswerk van Ferdinand Bol de Man met den Tulband. | |
LondenMr. A.H. Buttery heeft aan de National Gallery een portret van Rembrandt, geschilderd door zijn leerling Govert Flinck, ten geschenke gegeven. Het stuk is onderteekend en gedateerd 1639. Rembrandt is er dus op 34-jarigen ouderdom voorgesteld. | |
AmerikaIn het Museum dat de stad Philadelphia in Fairmont Park heeft doen bouwen, werden vier nieuwe zalen geopend voor het tentoonstellen van de 140 schilderijen geschonken door de familie Elkins. De Hollandsche kunst is er vertegenwoordigd door Ter Borch, Hobbema, Potter, Ostade, Wouwermans, Steen en Cuyp. Het Museum van Los Angeles tracht door een openbare inschrijving de beroemde verzameling van dr. Stillwell aan te koopen. Van de noodige 30 millioen zijn reeds 8 millioen ingeteekend. Er is o.a. werk van Rubens, Jan Steen, Bartel Bruyn de J., Henri met de Bles, Jan van Goyen, Ruysdael, e.a., benevens belangrijke Vlaamsche gothische houtsculpturen. In het Museum van Détroit werden de zalen voor Hollandsche en Vlaamsche | |
[pagina 38]
| |
kunst heringericht. Naast het Portret van een knaap, door Vermeer van Delft, verleden jaar te Parijs ontdekt, bezit dit museum schilderijen van Rembrandt (acht), van Frans Hals (o.a. de Guitaarspeler en de Vedelaar) van Hobbema, Cuyp, en Van Dijck. | |
VeilingenOp 1 Mei ll. werd te Londen bij Christie, Manson and Woods de schilderijen - verzameling van Earl of Darnley geveild. Er waren talrijke Vlaamsche en Hollandsche schilderijen: van Marcus Gheeraerts het Portret van Frances Howard, hertogin van Richmond (£1207), benevens nog twee andere portretten van Jacob Jordaens. Portret van den schilder met zijn Vrouw afkomstig uit de verzameling Choiseul, en tentoongesteld te Brussel in 1910 en op de Antwerpsche Jordaenstentoonstelling (£ 3990); van Jordaens ook, een Pomona; van Hans Memling een Biddende Man (£ 1575); van Antonio Moro, het zgn. Portret van Marie Tudor (£ 4410) en een Mansportret; van Frans Pourbus het Portret van François d' Alençon (£ 1050); van Rubens Hoofd van een Oude Vrouw (gezegd de Moeder van den schilder; £2100); van Ant. Van Dijck, het Portret van George Stuart, lord d'Aubigny (£ 840). Verder schilderijen van Paul Moreelse, Daniel Mytens, Pieter Neefs, Frans Snijders, David Teniers, Willem van de Velde. Bij dezelfde Londensche firma werden op verschillende veilingen de volgende prijzen betaald: Jan van Goyen, Rivierzicht (1649) 820 guinjes; idem. (1653) 330 guinjes; Jan Weenix Stilleven, 370 guinjes; Joost van Cleef, De Voorstelling in den Tempel, 150 guinjes; Aert van der Neer, Dorp aan den Stroom, 180 guinjes. De Amerikaansche verzamelaar C.B. Lihme kocht van de firma Knoedler te New York Van Dijck's Portret der familie Lomellini voor 200.000 dollars. Het is een werk uit 's meesters Genueeschen tijd. Een ander werk van denzelfden meester, en uit dezelfde periode werd door den kunsthandelaar Bottenwieser voor 50.000 dollar verkocht. Dezelfde firma verkocht onlangs een pas ontdekte Vermeer van Delft - een vrouwportret - en een Hobbema aan Amerikaansche verzamelaars. Op de veilingen van Oude en Moderne schilderijen, afkomstig uit de verzamelingen van Mevr. Douair. Jhr. A.J. Gevers Leuven, Mevrouw de Wed. A. van Stralen-De Fremery en Jhr. P.R.A. Melvill de Carnbee, welke onlangs bij Van Marle & Bignell te Amsterdam gehouden werd, zijn de volgende prijzen besteed: nr. 14. J.A. van Ravesteyn, f 3800; 2. Joos van Cleef, f 3300; 3. J.C. Droochsloot, f 980; 7. Ten Houten, f 860; 9. Nicolaas Maes, f 2000; 19. P. van der Werff, f 600; 45. Ets van Rembrandt, f 230; 419. J. Bosboom, f 600; 420. idem f 600; 428. J. Israëls, f 550; 431. J.S.H. Kever, f 640; 432. A. Mauve, f 420. | |
DoodsberichtenHollandDrie dooden: Floris Arntzenius, M. Kamerlingh Onnes en doctor Jan Veth.Een der schilders uit de Haagsche school was, als ik, bij de veiling van het nagelaten werk van Floris Arntzenius. Ik weet zeker, dat ik dezen schapenschilder niet tot mijn vrienden kan rekenen, maar de teleurstelling, die hij ondervond op deze veiling, dreef hem naar mij, aesthetisch hem gansch vreemd, en hij vroeg mij zijne teleurstelling te deelen. Het zou onwaar zijn geweest, wanneer ik daarin hoffelijk had toegestemd. Want zóó was het werk van Floris Arntzenius mij nooit een wonder noch | |
[pagina 39]
| |
was hij mij persoonlijk zóó zeer bekend, dat ik den schapenschilder (ik ben niet gelukkig met schapenschilder-opinies) door mijn lijden 't lijden kon verlichten. Wij gingen dus, elkanderen nog meer vreemd, van malkaar, want ik zag tevens den achtergrond van die droefenis: hij begreep, de schilder, dat het met eigen werk zóó zou gaan, of erger? Het is toch niet meer te ontkennen, dat de Haagsche school op oude beenen begint te loopen, en dat het langzaam maar zeker een sukkelen wordt. En waarom ook niet? Geen enkele school bezit de onsterfelijkheid als deel van haar wezen, geen enkele; ook niet de eens glorieuze Haagsche School. Het is dan ook een gemis aan historischen zin, en getuigenis van onkunde, dat de epigonen der Hagenaars op een niet-gelimiteerden voortduur hopen. Toch zijn de teekenen van het einde overduidelijk; latent waren ze dat bij den schapenschilder. De veiling van Floris Arntzenius' werken was voor mij een vernieuwde getuigenis van het aanstaand einde. Als zoodanig was die veiling belangrijk, herhaal ik. Arntzenius stierf bijna een-en-zestig jaar, zooals doctor Jan Veth stierf, een-enzestig jaar oud, de Allebésche Amsterdammer... Arntzenius was een Hagenaar, langs de Amsterdamsche en Antwerpsche Akademie. Sporen van deze opleidingen waren ook in zijn laatste werk niet verdwenen! Maar toch - hij kon tellen als een Hagenaar, in zijn stadsgezichten. En een Hagenaar van talent, maar die niet altijd voldoende de verantwoordelijkheid gevoelde, die een talent van den bezitter mag eischen. Met buien erkendet ge dat talent nog in enkele spontane werken, in sommige stillevens, nu en dan in een portret, soms in een studie. En nog iets was aangenaam in Fl. Arntzenius. Hij had wat van den werkman aan zich in zijn vak. Ook dat is een bewijs van werkelijkheid in een schilder: het voelen, dat zijn vak een handwerk is; dat hij dus benieuwd en nieuwsgierig behoort te zijn naar materialen, verf en penseelen... Het werk was zooals ik zeide onregelmatig, en niet meer dan van den gemiddeld tweeden rang. Het heeft dus weinig elementen, die het ooit weer naar voren kunnen brengen; er zijn in alle tijden schilders van deze gesteldheid. En ook altijd zijn er bij zulke schilders: verrassingen. De gelukkige oogenblikken zijn dààr. Die waren bij Floris Arntzenius eveneens te vinden, en te tellen; die schilderijtjes en schetsen, gul van kleur, eenvoudig-impressionistisch geschilderd zullen hem in onze en andere herinneringen doen blijven. Jan Veth lijkt, naar de nekrologieën die nu van hem verschijnen en naar de artikelen, die nu worden gepubliceerd, een soort heros, een schilder en een intellect. Wij zijn gewend koel te blijven bij den dood, en ons niet door een verkeerde gevoeligheid te laten aanzetten tot onmatigen lof; noch hebben wij bij dezen diplomatischen tegenstander, tot een uitstorting van vriendschap, vol overrompelende betuigingen van gehechtheid lust. Veth was schilderkunstig alles behalve heros. Noch zijn kleur noch zijn vorm geven ons voor hem eenig recht tot zulke titulatuur. Veth was een goed leerling van Allebé; dat beteekent al, dat hij niet van den eersten rang is. Hij is een realist, een psycholoog van intellectueelen, en dat had zeer belangrijk kunnen wezen, maar de openbare lust in Veth tot en zijn eerbied voor het maatschappelijke, deden hem de intellecten onzer natie en de Duitschers ten eerste schilderen als maatschappelijken; zooals ik eens schreef: hij schilderde in den wiskunstige den hoogleeraar. Dit soort intellect, minder verfijnd is het in hemzelf, moest de kunsthistorici goed doen; Veth, de officieele portrettist van een tijdperk, moest en was een gezocht genoot voor de kunsthistorici; er was iets van de gekleede jas aan Veth. Hij was beter, een schilder toch, maar meer en meer neeg hij naar dezen, niet artistieke zijde. Hij was daarenboven een goed scholier met smaak. Daarom was hij den historici weer iets geducht. Zij zagen niet, dat de kunstenaar elk jaar neerging. Zij zagen den kundigen doctor alleen, die scherp kon wezen, en iets wist, wat niet te leeren was! Veth schilderde dus nauwkeurig, soms in losstaande détails, koppen van wie als intellect golden. Deze hebben soms iets goed, als dien van Moltzer; meestal zijn ze respectabel - en ge gaat ze ongestremd en ongeroerd weer voorbij. Maar er was in Veth een sentimenteele; | |
[pagina 40]
| |
soms, en dat is iets anders, een teedere. Dien teedere vindt ge in de portretten van een zieke vrouw, en van wie hem zeer na stonden. Het gamma wordt dan anders; er komt kleur, zooals er was in de vroege figuren buiten. De sentimenteele is in het vrouwenportret, waar ze Ingres bij dorsten noemen (de blauwe lap was valsch, en de kop stak voor het doek uit); de sentimenteele was in ‘Als de doodsklok luidt’: de teedere is, wanneer zijn kunst zwerft in Holbeins buurt. Als graphicus, ook uit de school van Allebé, heeft Veth invloed gehad. Hij overtrof Allebé niet in fijnheid, maar hij leefde in meer bewogen tijd. Ook daar is hij nauwkeurig kundig, maar zelden ontroerend. En de schrijver over kunst? Als kritikus maakte hij de opkomst mee van de Amsterdammers, en waardeerde hij de voorafgaande, de Hagenaars. In een voorzichtigen stijl, met hier en daar scheuten van werkelijk gevoel; met hier en daar een zinnelijke, die der sentimentaliteit, schreef hij menig te waardeeren artikel, en twistte hij met menigeen, onkundiger of meer doctrinair historicus. Hij verdedigde, en dat is een eer, het stadsschoon van Amsterdam: ge zoudt gewild hebben, dat hij in de Museum-Commissie, met zijn invloed, meer de kunstenaar had verdedigd. Hij was dus geen heros; een bedaard talent, dat met de jaren minderde was hij; een schrijver die met de jaren won; een schilder, die door de grooteren lang al was overwonnen; hij was een autoriteit maar niet door zijn schildersgaven. Hij had het succes, dat hem toekwam, ruimschoots tijdens zijn leven. We kunnen de rozen van onzen eerbied voor beetren bewaren! al is een enkel schilderij van hem soms een bloem wel waard. M. Kamerlingh Onnes was vijf-en-zestig toen hij stierf. Hij was niet een schilder als Piet Meiners, een innige aan den zijweg huizend; hij was niet een die werkte op den grooten weg - het zuiverst zoudt ge hem allicht een mondain provinciaal kunnen noemen. Hij werkte, als een gentleman, voor zichzelf maar met zwier. Het is een gewoonte hem in verband te brengen met zijn zwager Floris Verster. Daarin is iets, dat juist is (een invloed!), maar daarin is ook iets, dat niet is in den haak. Kamerlingh Onnes was ten slotte een ander schilder, ofschoon ook een colorist. Hij is luchter, ijler dan Verster ooit was; hij was wufter, wou ik schrijven. Hij miste de hardnekkige volharding, die Verster duidelijk kon maken in sommig werk; hij was, ik herhaal mondain, wat Verster nooit was. Maar hij is, door onbekendheid niet alleen, toch een onderschat schilder. Hij heeft niet den leegen kant van het mondaine; hij kon klank hebben, die diep was en toch niet nadrukkelijk. Daarmee gaf hij zijn aquarellen-stillevens. In zijn portretten was de kleur soms koortsig - alsof hij ze hitsiger peurde uit de tubes. Een bekend voorbeeld daarvan is het portret van professor van Bemmelen. Zijn dood is ongemerkter voorbijgegaan, dan die van Veth en Floris Arntzenius, maar Onnes' bloemen zijn somptueuzer dan die van Arntzenius, ook persoonlijker gegeven. En Onnes had de vreugd, die somptuositeit met feller psychologie vereend, te zien in zijn' zoon, den muzikalen, zoekenden schilder.
Plasschaert. | |
VariaIn een voordracht onlangs te Amsterdam gehouden, deelde Prof. dr. W. Martin mede dat volgens zijn berekening 75% der Nederlandsche schilderkunst naar den vreemde overging. De oorzaken zijn de hoogere prijzen die het buitenland betalen kan en ook de opdrachten door vreemdelingen aan Nederlandsche kunstenaars gedaan. In enkele gevallen gingen verzamelingen bij erfenis in vreemde handen over. Zoo is de beroemde verzameling Luca te Manzi daar gekomen omdat in 1675 de Amsterdamsche dame van Diemen huwde met een Italiaanschen koopman. De uitvoer begon echter in 't groot in 1740 en bereikte in den Napoleontijd zijn hoogtepunt. Pas in 1875 wordt de Regeering zich den plicht bewust de nationale kunstschatten in het land te behouden en zooveel mogelijk in musea onder te brengen. | |
[pagina 41]
| |
Heden is de aankoop voor musea haast geheel lamgelegd, doordien de Regeering de museumbudgetten tot op de helft verminderde en belasting wil heffen zoowel op het bezit als op den verkoop van kunstwerken, hetgeen zonder twijfel den uitvoer van kunstwerken bevorderen zal. (Der Cicerone). | |
Een nieuwe Rembrandt.Op de tentoonstelling van Hollandsche xviie-eeuwsche kunst die in Juli l.l. in de Ver Meer Gallery te Londen te zien was, bevond zich een portret dat door directeur Mr. Anthony F. Regre voor een zelfportret van Rembrandt wordt gehouden. Het werd nu door Sir T. Duveen voor £ 50.000 gekocht. Het is een ovale portretbuste, het hoofd eenigszins naar buiten gekeerd. De kunstenaar houdt een inktkoker en een pen vast en draagt een zwarte muts, een donker wambuis en een medicikraag. Dr. C. Hofstede de Groot, met de expertise gelast, nam het mee naar Dresden om het te vergelijken met een gelijkaardig portret dat zich daar in het museum bevindt. De experten zullen hebben uit te maken welk van beide werken het oorspronkelijke is.
(Der Cicerone). Uit Weenen komt het bericht, dat de kunsthandelaar Lindeman na de verwijdering van de overschildering van een schilderij, hetwelk hij had gezien in het atelier van Reisinger, een portret van een ouden man door Rubens heeft gevonden. Max Friedländer en Dr. Glück zouden de echtheid hebben bevestigd. |
|