wel de teekening in de wijze van voorstelling meer van Gossaert heeft dan van de natuur, de ‘mise-en-scène’ is al te realistisch weergegeven dan dat men zou kunnen aannemen dat het iets anders zou zijn dan de studie van een tooneel uit de werkelijkheid. Het origineel was ongetwijfeld in zwart krijt geteekend en later rustig door den kunstenaar met pen en inkt bijgewerkt. Ik ken geen enkele andere teekening van het naakt uit de vroege Nederlandsche school, uitgezonderd die van een vrouwenbad (door Dirick Vellert in het Louvre, door Glück en Beets gereproduceerd in hun studies over dezen kunstenaar) alhoewel de teekeningen en houtsneden van baden door Dürer natuurlijk bekend zijn. Een ervan herinnert inderdaad Dürer's teekeningen (men vergelijke vooral het figuur rechts bezig de nagels van haar voeten te verzorgen met de zittende figuren in Dürer's allegorische teekening te Windsor, Lippmann 389) maar toch hebben we hier niet te doen met een voorbeeld van onmiddellijk copieeren, zooals men op het eerste zicht
zou kunnen veronderstellen. Het figuur heelemaal rechts, met het Leonardeske hoofddeksel, schijnt niettegenstaande den Italiaanschen invloed dien het vertoont, eveneens een origineele studie te zijn.
Om de lijst van aanwinsten te volledigen, moeten we nog twee teekeningen vermelden uit de verzameling Rodrigues, een door Pieter Cornelisz Kunst, voorstellend een der Werken van Barmhartigheid, voorzien van zijn monogram en gedateerd 1524, door Dr. Beets reeds gepubliceerd in het ‘Bulletin van den Oudheidkundigen Bond’ (1909, Nr. 11), tegelijkertijd met het overeenkomstig geschilderd glaspaneel uit het Louvre; de andere door Barend van Orley, een teekening voor tapijtwerk, werd eveneens door Dr. Beets in ‘Onze Kunst’ (1908, I, blz. 186) gepubliceerd in zijn Vellertartikels, waarin hij dezen kunstenaar die teekening toeschrijft.
Twee teekeningen voor glasschijven, van ouds aan Aert Claesz van Leyden toegeschreven, werden door Mr. Campbell Dodgson in ‘The Burlington Magazine’ (Vol XXXVIII, p. 25) uitgegeven en besproken. Ik kan er bijvoegen dat ze, wat den stijl betreft, groote gelijkenis vertoonen met de teekening van het Laatste Avondmaal te Rotterdam, eveneens aan dezen geheimzinnigen kunstenaar toegeschreven.
Ten laatste, een teekening van weinig belang, een maaier voorstellend (met penseel in bruin uitgevoerd op mauve toebereid papier, opgehoogd met wit, diam. 198 mm.) die door Mr. J. Cabourn Simonds in 1922 geschonken werd; het is ongetwijfeld een teekening voor een van die reeksen glasschijven, die de bezigheden van iedere maand voorstellen, en die herhaaldelijk aangetroffen worden. Het schijnt een Hollandsch werk van rond 1500 te zijn, maar door zijn hoedanigheid en den toestand waarin het zich bevindt valt het moeilijk te bepalen van wiens hand het is.