| |
| |
| |
| |
De boodschap van Pietro Candido te Brescia
Het reusachtige doek, dat de hertogin Reinhilde van Beieren zond naar haar biechtvader, den E.H. Faustino Giov. Cattaneo, om het hoogaltaar van zijn klooster te Brescia te versieren, verwekte in den loop der tijden bewondering der schilders van onze stad, die de voortzetters waren van de traditie, welke Foppa, Romanino en Moretto hadden gevestigd. Door de jaren kwam er veel stof op het altaardoek en wanneer het heelemaal duister was geworden, had het tegelijkertijd ook met de zuiverheid van zijn kleur de smachtende en zachte bekoorlijkheid van de lijnen verloren. Nu echter heeft een behendige reiniging al zijn vroegere bevalligheid aan dit doek weergegeven: de overheerschende gele toon stemt wonderwel overeen met het goud van het architecturale geheel, dat het koor van de kerk vult, die gewijd is aan de Maagd van den Karmelberg. Boven het marmer van het hoogaltaar, ziet men het fijne hoofd der Madonna, geknield op haar bidstoel. Haar blauwe mantel valt neer in harmonische plooien, terwijl het fantastisch gewaad van den Engel daarentegen onregelmatige vouwen vertoont. In het vluchtig geschetst kamertje, waar het tooneel van de Boodschap plaats grijpt, ziet men door een venster de schemering van den dageraad, terwijl de hemelsche glorie gansch het bovendeel vult. De engeltjes, die door zware wolken gedragen worden, vertoonen diezelfde zoeterige en flauwe schoonheid, welke Baroccio, Matteo Rosselli en Carlo Dolci hebben uitgedrukt, veeleer om aan de godsdienstige opvattingen van den tijd te voldoen dan om een beredeneerde schoonheidstheorie te volgen (hun academisch werk was vooral een weergave van hun kleinzieligheid). Boven de rythmische schikking der verschillende groepen troont de zegenende Alvader.
Het werk is zeer duidelijk onderteekend: Petrus Candidus Pictor Ducis Bavariae fecit. Men weet dat het te Brescia aankwam in 1595.
Al de kenteekens van de Vlamingen, welke onder Italiaanschen invloed werkten, treden hier op het voorplan. De herinnering aan het rijke palet
| |
[pagina t.o. 198]
[p. t.o. 198] | |
PIETRO CANDIDO: De Boodschap.
(Pinacoteco Tosio-Martinengo, Brescia).
| |
[pagina t.o. 199]
[p. t.o. 199] | |
| |
| |
van hun voorouders komt hier tot uiting in het verlangen alle toonen te harmonizeeren in een schitterende gele gamma. De personages zijn reusachtig; van achtergrond is er nauwelijks sprake. Een werk zonder geniale trekken, dat verschillende generaties van kunstenaars voorbijgingen. Francesco Paglia, schilder te Brescia heeft in zijn onuitgegeven boek over de schilderijen van zijn stad, die door de genieën van de Dichtkunst en van de Schilderkunst worden bewonderd (zie de nota onderaan), een kostbaar bewijs gegeven van den moreelen invloed, welke het schilderij van Peter Candid heeft uitgeoefend. Daardoor begrijpen wij beter zekere zijden van die buitengewone beweging van die menschen uit het Noorden (P. De Witte werd te Brugge geboren rond 1548), die hun eigen Vlaamsche manier van werken aflegden, om die der Italiaansche meesters aan te nemen, zonder daarom hun geestdriftig verlangen naar oorspronkelijke schoonheid prijs te geven. Dergelijke schilderijen zijn het resultaat van lange overpeinzingen, die Pietro Candido heeft gemaakt voor de werken, die hij rond zich kon zien. De stevige en tegelijk lenige lichaamsvormen, verraden den invloed van Michelangelo samen met het academisme van Vasari en de kleine Florentijnsche schilders van het einde der Wedergeboorte. Wat het godsdienstige gevoel aangaat, hierin komt de Boodschap van Brescia de vereischten van de Tegen-Hervorming op kunstgebied te gemoet: zij vroeg een gemakkelijke, teedere en streelende schoonheid.
Giorgio Nicodemi.
| |
Nota.
Francesco Paglia, Il giardino della pittura, Dialogo di Pittura e Poesia, Manoscritto della Biblioteca Queriniana di Brescia, A. IV. 8-9, vol. I, pagg. 131-133.
| |
Pittura
Or si, che quasi s'abbagliano li miei sguardi allo splendore di sî bei raggi, che illustrano codesta bellissima opera, opera forzi non ben osservata perchè non vi sono visive cosî penetranti che s'affissino in sî bel sole, che con ombre mendaci discuopre solo agl'intendenti l'arte ammiranda. Quivi con mirabil attenzione osservaremo un ristretto di tutte quelle prerogative, che convengono alla perfezione, ed adempirsi i numeri tutti della dilicatezza e del finimento, mentre con tanta isquisitezza di simmetria dimostrasi una Maestà regia in quella Vergine di Paradiso, che, Annunziata dall' Angelo Gabriele, par, che hor' ora risponde: Ecce Ancilla Domini, fiat mihi secundum verbum tuum. Ah, che se attente osservaremo bene quella modestia, giglio candido dell' Empireo, scorgeremo in quella figura una delle più belle, ed espressive grazie che in tela formar si possono; oh che bella idea piena di spirito il cui benigno aspetto imprime ne'cuori un abborrimento de' mondani pensieri, traendo a sè una vera divozione. Deh! mirate, di grazia, quel bellisimo Principe Ambasciador del Paradiso, com'è grazioso, modesto e vivace, che se alla presenza
| |
| |
della Vergine riverita sparse allora parole odorifere piene di fragranza celeste, ivi non men par che favelli, mentre in trono di gloria, tra risplendenti nubi gli assiste l'eterno Padre, che con profluvi di grazie colma non meno il virgineo petto, che tutto il genere umano de' favori a renderlo partecipe della divinità istessa.
| |
Poesia
In mirar quella divina idea,
Ma qual stupor, che la celeste reggia
Da sî rara bellezza accompagnata
Dall' alto Ciel s'inchina
Udite come ben del gran mistero
Canto quel bell' ingegno.
Griunto il bel paraninfo al Divo aspetto
Di colei, che esser dee Madre di Dio
E di cor abbagliato, ed intelletto,
Stà in dubbio se dal Ciel anco è partio.
Dice a Maria: gran Donna, in te vegg'io
Più beante, che in Cielo in nostro obietto.
Ave, o piena di grazia, a te nel petto
A te nell' alma è il tuo Sigre, e mio
Consenti (a te percio ne corro a volo)
D'esser Madre di Dio. Sî (rispos' ella)
Consento. Egli sia pure a me figliuolo.
E perch'anzi il prentendi, o Verginella
E sai, che puo capirlo il nulla solo,
Ti faî nulla col dir, ecco l'Ancella.
| |
Pittura
Non posso stancarmi di rimirare quelle fisonomie celesti e que' nobilissimi vestiti, parendomi vedere a sventolare quelli abiti sottili, e veli trasparenti, che, non solo mi paiono di seta vera, ma benanco sembranmi agitati da placidissimo Zefiro: mirate il colorir meraviglioso, osservate il Disegno impareggiabile. che non v'è pennellata, che non sia d'oro di virtù inestimabile; che pero, come opera singolare ben degnamente gl'espose il nome suo in questa forma: P. Candidus Pictor Ducis Bavaria F.
| |
Poesia
Vaga, delicatissima e stupenda
Che dagli esperî, e più splendenti eoi
| |
| |
E lo stupor del Ciel, nonehè di noi.
Col nome del Pittor Candido detto
Cosi lodiam il lavorio perfetto.
Ed il fulgor del Messaggier Divino,
D'un Candido pennel giust'è, che sia
Ingegnoso artifizio, e pellegrino
L'Angel paria, e eonsiglia;
Se quî ìl muto color si fa eloquente.
Dove il Verbo soggiorna, e voce, e lingua.
| |
Pittura
Tanta eccellenza in sè racchiude quest'opera, che certo stimerei scarsa d'ogni gran lode, pure seguite, che ben s'invita a proseguire il facitore.
| |
Poesia
Mo' dissi nulla a cosî gran virtude,
M'avveggio, che portai tant' ombre al sole;
Pur non cessa il mio core
D'opra cosî divina i merti, e il vanto.
Candido, i tuoi pennelli,
San vincer l'arte, e superar gli Apelli,
Scioglierebber la lingua in lieti accenti,
Per crescer al tuo merto onor più illustri,
Ma dall' eccesso astratte
In rimirar quelle beltà sî rare
Rendonsi mute anch'esse al favellare.
|
|