Onze Kunst. Jaargang 22
(1925)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 97]
| |
WILLEM I, GRAAF VAN NASSAU, PRINS VAN ORANJE, (krijtteekening).
(Eigendom van Mevr. Bosman van Oudkarspel, Wiesbaden). | |
[pagina 97]
| |
Een geteekend portret van prins Willem IDe uitgaaf van een gedenkboek bij het driehonderdvijftigjarig bestaan der Leidsche Universiteit is aanleiding geweest tot de vondst van het hierbij gereproduceerde borstbeeld van haren stichter. Deze teekening, groot 387 bij 277 millimeter, eigendom van Mevrouw H. Bosman van Oudkarspel-van Veen van Veldhuijsen te Wiesbaden, is een waardevolle aanwinst voor de iconografie van den prins en schijnt op een of andere wijze op Cornelis de Visscher den Oude terug te gaan. De vriendelijke bereidwilligheid van de bezitster om haar eigendom voor eenige maanden aan het Prentenkabinet te Leiden in bewaring te geven gaf ons gelegenheid het stuk te bestudeeren, waarvoor haar hier gaarne dank zij betuigd.
* * *
Wie een portret van den prins zoekt en daarvoor de bekende beschrijvende lijsten van Nederlandsche portretten door F. MullerGa naar voetnoot(1) en E.W. MoesGa naar voetnoot(2) naslaat, bemerkt in een oogwenk hoe talrijk zijn beeltenissen zijn. Wie de prenten, bij Muller opgesomdGa naar voetnoot(3), vergelijkt, vindt spoedig dat bijna al die portretten tot slechts eenige weinige typen van des prinsen physionomie teruggaan. De eerste, die hierop wees, was D. van der Kellen jr.Ga naar voetnoot(4) en, op zijn voorloopig onderzoek voortwerkend, schreef E.W. Moes in Oud Holland van 1889 uitvoeriger over de iconografie van onzen eersten Oranjevorst. Thans, 36 jaar later, is dit opstel nog steeds het laatste en beste, dat over het onderwerp werd uitgegeven. Moes begon met vermelding van hetgeen de tijdgenoten van den prins | |
[pagina 98]
| |
over diens gestalte en uiterlijk vertellen, helaas niet genoeg om ons werkelijken steun te geven bij de beoordeeling zijner portretten. Te midden van velerlei wetenswaardigheden laat Moes ons echter zonder een vastomlijnd resultaat. Dat kon ook niet. Zijn opstel eindigt met den wensch dat zijn onvolledige bijdrage ten gevolge mocht hebben: hernieuwde aandacht voor ‘een historieportret dat ons van alle historieportretten de meeste studie waard is’. Zal ooit die wensch in vervulling gaan, dan moeten eens in een onzer musea de voornaamste portretten van den prins worden saamgebracht. Zóó alleen zullen wij de waarde van elk als iconografisch document beter kunnen afwegen dan het nu mogelijk was. Het geeft, voor wie meer studie van oude portretten gemaakt heeft, niet zooveel reden tot verbazing als voor den leek, wanneer men gewaar wordt hoe uit één portret-type door copiëeren geheel andere typen ontstaan. Vooral de oude gegraveerde portretten vormen in dit opzicht een bron van verrassing - en van teleurstelling. De portretten van den prins zijn hierop geen uitzondering, niet alleen die in prent maar ook de geschilderde. Terwijl Moes in zijn Iconographia Batava, onder no 9094, niet minder dan 98 stukken opsomt, en er zullen sinds hij schreef nog wel andere aan het licht zijn gekomen, legt dit groote aantal meer getuigenis of van 's prinsen populariteit dan dat het ons van een daaraan evenredige documentatie omtrent zijn uiterlijke verschijning verzekert. De helft van die stukken bij Moes genoemd, immers, is nu moeilijk of in het geheel niet terug te vinden en moet dus onbesproken blijven. Van de andere helft is één stuk van de hand van Cornelis de Visscher den Oude thans niet meer of op onbekende plaats bewaard, zijn acht stukken naar diens werk gecopiëerd en vele andere weer copiëen van die copiëen. Onder hetgeen de Iconographia Batava dan verder nog vermeldt zijn enkele weinige beeltenissen aan te wijzen die op meer oorspronkelijkheid kunnen bogen. Vooreerst het portret in het Museum te Kassel, volgens H. HymansGa naar voetnoot(1) omstreeks 1556 geschilderd: de nog niet 25-jarige prins staat in harnas met den veldheerstaf in de rechterhand, de linker op den naast hem liggenden helm leunend. Een jonge, vroegrijpe man met een stroeve trek om den mond. Een kniestuk, door Moes aan Willem Key, door latere onderzoekers, Eisenmann en Hymans, aan Anthonie Moro toegeschreven. Op naam van den laatste bewaart ook het Mauritshuis een conterfeitsel, dat weliswaar eenige gelijkenis met het vorengenoemde vertoont, maar toch bij lange na nog niet genoeg om elke onzekerheid of misschien een ander dan de prins is voorgesteld, weg te nemen en het mist het innerlijk leven van het eerste portret. | |
[pagina 99]
| |
Een ander, over de identiteit waarvan geen twijfel schijnt te bestaan, eveneens in het Mauritshuis, is het door Adriaen Key geschilderde borstbeeld van den prins op ouderen leeftijd, met een vermagerd en vermoeid gelaat, het mutsje achteloos achterop het hoofd. Van nog iets later schijnt te zijn het door Goltzius gegraveerde portret van 1581. In het Museum te Antwerpen berust nog een schilderij van 1580 (n. 549) van de hand van een Zuid-Nederlandschen meester, terwijl Moes in een half levensgroot portret in het Prinsenhof te Delft de copie naar een schilderij door Frans Pourbus vermoedt. Tot voor kort waren niet meer andere portretten van gelijke waarde bekend. Toen de redactie van ‘Pallas Leidensis MCMXXV’Ga naar voetnoot(1), met name prof. Huizinga, mij een portret van den prins vroeg, bleek dat in het Leidsche Prentenkabinet onder de voorhanden gegraveerde portretten juist enkele der meest belangrijke slechts in minder goeden staat aanwezig waren. Hierbij kwam mij in de gedachte een indertijd uit Duitschland toegezonden photo naar een teekening die werd te koop geboden. Op het eerste gezicht scheen die teekening wel een copie naar een der bekende portretten van Mierevelt of naar de prent van diens schoonzoon W. Jsz. DelffGa naar voetnoot(2). Bij vergelijking van de kleine photo der teekening met reproducties van de Mierevelts en de zooeven genoemde prent kwamen echter opmerkelijke verschillen aan den dag en dit was aanleiding genoeg om van deze teekening, dezelfde die hier is afgebeeld, de tegenwoordige eigenares op te sporen. Dat wij hier de groote bestrijder van Philips II van Spanje voor ons zien zal ook de voorzichtigste beoordeelaar van gelijkenissen wel niet betwijfelen. Op het ongeveer levensgroote portret is wonderwel toepasselijk de door MoesGa naar voetnoot(3) aangehaalde opmerking van Joseph la Pise, die in 1639 van den prins schreef: ‘il avoit la teste moyennement grosse et ronde.’ Moge de voorstelling duidelijk zijn, overigens is de teekening moeilijk te beoordeelen. Oudtijds moet het blad al zeer verwaarloosd zijn. Een latere hand heeft de witte hoogsels versterkt, de glansplekjes in de oogappels nieuw aangestipt, de contour van gelaat en schedel, van kraag en kuras, voorzichtig met een penseel met grijze waterverf bijgetrokken. Slijtage heeft ook deze opfrisschingen weer aangetast. Van het papier zijn stukken verloren, bovenaan is een reep afgeknipt, het heeft waterschade gehad, waardoor de teekening van voorhoofd en oogen is vervaagd. Eenige beschouwers hielden de teekening voor een copie uit den tijd van Vaillant, naar Mierevelt. Om hen de onhoudbaarheid van deze onder- | |
[pagina 100]
| |
stelling te doen gevoelen vroeg ik hen deze vraag te beantwoorden: Hoe stelt ge U voor dat een teekenaar zulk een welsprekend en levendig conterfeitsel zou kunnen maken, wanneer hij moest afgaan op de vertolkingen van Mierevelt, den eenigen schilder bij wien wij juist ditzelfde harnas en overeenkomstige houding der figuur terugvinden? Mijn toeschouwers moesten ten slotte bekennen dat het moeilijk was zich in te denken hoe dit een copie naar Mierevelt's portretten kon zijn, ja, hoe in het algemeen een copiïst van zulk een ongedwongenheid bij zóóveel volgzaamheid had kunnen wezen. Wij raken hier aan een essentieel verschil tusschen die stemmige portretten van den landsvader door Mierevelt gepenseeld, zwaar van statigheid niet van gedragenheid, en deze teekening waaraan elke pose vreemd schijnt, Mierevelt's portretten geven denzelfden kop, maar gestyleerd. Mierevelt, van een latere generatie dan prins Willem heeft deze niet naar het leven kunnen schilderen. Hij schreef op zijn bekend portret van den prins in het RijksmuseumGa naar voetnoot(1) aan wien hij de gelaatstrekken ontleende: aan Cornelis de Visscher den Oude, en in zijn eigen oogen moet die mededeeling als een aanbeveling hebben gegolden voor de waarde der gelijkenis. Wie toch was deze Cornelis de Visscher? Van Mander, schrijvend: ‘Voorts is van de Goude gheweest eenen Cornelis de Visscher die somtijdts met 't hooft niet wel was bewaert maer doch een goet Conterfeyter, daer veel van te vertellen waer, desen is ghestorven op twater, comende van Hamborgh’, heeft verzuimd ons meer dan dit over hem mede te deelen. De schilder moet echter in zijn tijd beroemd geweest zijn door portretten die hij van prins Willem van Oranje en don Juan van Oostenrijk heeft gemaakt. Een latijnsch bijschrift onder zijn door Hondius in koper gesneden portret legt er den meesten nadruk op: Postremos inter non est Vischerus habendus
Austriaci, Auriaci clarus imaginibus.
Principio exemplar eum quaerant undique vestrum
Pictores: Magno magnus es Auriaco.
Dat wil dus zeggen: (tot den lezer) Visscher is niet onder de minsten te achten, beroemd als hij is door de beeltenissen van den Oostenrijker en den Oranje; (tot Visscher zelf) Daar de schilders allen om uw beeltenis van den vorst vragen, zijt gij groot door den grooten Oranje. De Visscher's portret - of moeten wij zeggen: portretten? - van den prins zijn weggeraakt en slechts één copie ervan is bekend. Deze, hangend in de rookkamer van de Eerste Kamer der Staten-Generaal op het Haagsche | |
[pagina 101]
| |
Binnenhof, is ten naastenbijGa naar voetnoot(1) levensgroot geschilderd en wordt hierbij gereproduceerdGa naar voetnoot(2). WILLEM I: Copie naar C. de VISSCHER.
(Den Haag, Eerste Kamer der Staten-Generaal). De verhouding van onze teekening tot deze schilderij van de Visscher is ongeveer gelijk aan die tot de Mierevelt's - iconografisch gesproken: de Mierevelt's en de copie naar de Visscher zijn één. Een paar kleine bijzonderheden mogen wij evenwel niet voorbijzien. Op de schilderij van de Visscher, de copie dan, loopt om de halsopening van het borstkuras een dub- | |
[pagina 102]
| |
bele gedamasceerde rand, terwijl noch bij de kleine ovale Mierevelt noch bij Delff's prent, welke met genoemd ovaal schilderij nauwkeurig overeenkomt, noch bij onze teekening meer dan één rand zichtbaar is. Een andere overeenkomst tusschen deze drie is de afwezigheid van de krul, waarin bij de Visscher's schilderij de rand op den naad van het kuras tusschen de borstplaten naar weerskanten uitloopt. Overigens echter zijn schilderij, prent en teekening opvallend gelijk... met die ééne uitzondering: gebaar en uitdrukking van de kop in onze teekening. De frankheid van beweging van het hoofd op den romp, achterwaarts met iets opgeheven gelaat en de levendiger uitdrukking. Het is of ‘de vrolijcke ooghen’ waarvan in 1650 van Reyd sprakGa naar voetnoot(1) onder al de bedwongenheid op dit gezicht nog twinkelen. De mond is vastberaden gesloten, de onderlip iets naar voren gestulpt. Is het aan deze meerdere levendigheid alleen toe te schrijven dat dit portret ons jonger lijkt dan de pas genoemde? Deze laatste vraag leid vanzelf terug lot een andere: wanneer de teekening kan zijn ontstaan. Het materiaal, krijt op blauw gevergeerd papier, waarin geen watermerk te ontdekken was, geeft geen aanwijzing voor de dateering. Het uiterlijk van den prins geeft ons den indruk van een ruim veertigjarige, hetgeen wijst op de jaren na 1573. Van het jaar 1577 dagteekent de aanhaling in een brief aan Philips II van een toespeling, door den prins zelf gemaakt op zijn kaalheid. De breede gelubde kraag kan in of omtrent '77 nog maar kort in de mode zijn geweest, kortom alles schijnt er op te wijzen dat uit dien tijd ons portret moet zijn. De ovale Mierevelt, Delff's prent zoowel als de schilderij van de Visscher toonen op de rechterwang het roode vlekje dat als lidteeken bleef na Jaureguy's pistoolschot in 1582 ‘ter syden onder 't rechter kaeckbeen’. Op de teekening geen spoor van aanduiding van dit lidteeken! Op de copie naar de Visscher kan het eene latere toevoeging zijn. Aan het begin van deze beschouwingen staat de bewering dat op een of andere wijze de teekening op Cornelis de Visscher den Oude moet teruggaan. Hetgeen wij over dezen blijkbaar bekwamen schilder weten is echter bijster weinig, gelijk wij zagen, en van zijn werk is eigenlijk zoo goed als niets bewaard. Het is dan ook onmogelijk eenig werk aan hem toe te schrijven. Wij houden het evenwel voorloopig niet voor uitgesloten dat de Visscher's hand deze teekening maakte, en een vaardige vlugge hand moet het geweest zijn! De zwier van de lijnen is echter door den tijd zorgvuldig verdoezeld. De lezer weet nu met hoeveel voorbehoud hij deze veronderstelling moet opvatten. J.J. de Gelder. |
|