Onze Kunst. Jaargang 20-21
(1922)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 170]
| |
Een christuskop van de kathedraal van AtrechtTusschen de kunstwerken en de dokumenten die in 1913 te Gent bijeengebracht werden, in de Terugblikkende Tentoonstelling van Oude Kunst in Vlaanderen, bevonden er zich waarvan de burgerlijke stand sedert lang is vastgesteld; andere boden aanleiding tot vraagstukken waarop de tentoonstelling de aandacht heeft gevestigd. De Christuskop, die in de kathedraal St. Vaast van Atrecht bewaard wordt, behoort tot de laatste reeks. Dit mooi beeldhouwwerk is nooit het onderwerp geworden van een grondige studie; de volks-vroomheid schrijft het weliswaar een ouderdom toe en brengt het in verband met een godsdienstoefening die met het karakter van het werk in tegenspraak zijn. Volgens de schrijvers die al te bondig op het werk hebben gewezen, zou deze Christuskop voortkomen van een der kalvariebergen van Atrecht, dien van 1677 of dien van 1738; deze geschriften hebben meestal een karakter van godsdienstigheid of vroomheid; oudheidkundige of artistieke overwegingen treft men er echter niet aan. Volgens een mededeeling die wij verschuldigd zijn aan M. Lavoine, schatbewaarder van de departementale Commissie der historische Gebouwen van Pas-de-Calais, is dit beeldhouwwerk nooit bestudeerd geworden; de schrijvers, die den Kalvarieberg van Atrecht behandeld hebben, steunen op de overlevering, zonder echter ooit hare gegrondheid onderzocht te hebben. Een Notice sur le Calvaire d'ArrasGa naar voetnoot(1) vermeldt de ontdekking van den Christuskop in 1843. De heer pastoor Debout heeft hetzelfde onderwerp behandeldGa naar voetnoot(2); ofschoon hij in zijn werk een uitstekende afbeelding van den kop, die in de kathedraal van Atrecht bewaard wordt, heeft opgenomen, heeft de schrijver hem niet bestudeerd; hij heeft zich bezig gehouden met de geschiedenis van twee kalvariebergen, met hun gebreken en met de heropleving in den loop der xixe eeuw van de devotie voor den gekruisigden Christus. He bibliographische gedeelte en de iconographische inlichtingen (vooral het | |
[pagina 171]
| |
gedeelte betreffende de munten) zijn belangwekkend; men treft er echter geen vermelding aan van een studie over het beeldhouwwerk waarover wij het hier hebben. In het Bulletin de la Commission départementale des Monuments bistoriques du Pas-de-CalaisGa naar voetnoot(1) verklaart M. Jules Gousseaume zonder meer, dat de Christuskop niet voortkomt van den ouden mirakuleuzen kalvarieberg. In hetzelfde tijdschriftGa naar voetnoot(2) schrijft M. Guesnon dat hij geneigd is den kop toe te schrijven aan een kalvarieberg die bestond vóór dengene die op het einde der xviiie eeuw verwoest werd, mogelijk aan den kalvarieberg die door Dautricourt te Atrecht in 1721 gebeeldhouwd werd. Nadat M. Boutry in een studie over de geschiedenis en de gebouwen van AtrechtGa naar voetnoot(3), de verwoesting van den beroemden kalvarieberg in herinnering gebracht heeft, gaat hij voort: ‘Indien men sommige geschriften gelooven mag, zou de Christuskop aan het vuur ontkomen zijn. Het is waar dat er nog een Christuskop, een prachtig stuk oude beeldhouwkunst, in de kathedraal wordt bewaard; maar is het wel die van den Christus van den ouden Kalvarieberg?’ In hun album Documents de Sculptare française du moyen âge, hebben de heeren Vitry en Brière den Christuskop van Atrecht weergegeven en hem gedagteekend van de xve eeuw; dit werk bevat slechts platen en een inhoudstafel, zonder beschrijving of aanmerkingen betreffende de kunstwerken die er in afgebeeld zijn. Louis Gonse ten slotte, in zijn werk over de Fransche beeldhouwkunstGa naar voetnoot(4), vermeldt den Christuskop van Atrecht en rangschikt hem onder de kenmerkende werken van de eerste helft der xive eeuw. De meeningen zijn dus aangaande dit werk zeer uiteenloopend; wij kennen geen enkele oorkonde die eenige opheldering kan verschaffen aangaande zijnen oorsprong; onze opzoekingen in deze richting zijn vruchteloos geweest. Er blijft dus niets anders over dan den Christuskop zelf te ondervragen, er de historische anatomie van te maken, zooals Courajod zich uitdrukt; door hem te vergelijken met andere, zullen wij er wellicht in slagen eenige aanduidingen te bekomen die ons toelaten, zij het dan ook slechts ongeveer, zijn ouderdom en oorsprong te bepalen. Maar, vooraleer wij met dit onderzoek beginnen, is het misschien belangwekkend den oorsprong van de legende die aangaande dezen uitdrukkingsvollen Christuskop ontstaan is, te vermelden.
Het schijnt een uitgemaakte zaak te zijn dat sedert de xive eeuw de vereering voor den Kalvarieberg algemeen was in Atrecht. In 1677 deed de magistraat, ten gevolge van een reeks predicaties van den jezuïet Duplessis, | |
[pagina 172]
| |
een Kalvarieberg oprichten boven de O.-L.-Vrouwepoort die toegang verleende van de stad naar de oude stad, twee verschillende agglomeraties beide omringd door grachten en wallen. In 1719, verkeerde de Christus in een toestand van verval, en was het Atrechtsche bestuur genoodzaakt er een andere te doen beeldhouwen, die op 22 Januari 1720 werd ingehuldigd. In 1737 stelde men reeds vast dat het kruis en de Christus in uiterst slechten staat verkeerden, en in het begin van 1738 nam men ze weg om ze te begraven in de nabijheid van den kalvarieberg, bij de O.-L.-Vrouwepoort. Men richtte zonder verwijl een nieuwen kalvarieberg op, op dezelfde plaats; men huldigde hem plechtig in op 20 en 31 Maart 1738; hij lokte een groot aantal bedevaartgangers en genoot een algemeene bekendheid in de heele streek In 1768, tengevolge van gebeurtenissen en onderhandelingen die geen belang hebben voor de zaak die ons bezig houdt, werd het kruis overgebracht, op 17 Mei 1770, naar een kapel die op kosten en door de zorgen van de stad Atrecht gebouwd was. CLAUS SLUTER: Christus van den Kalvarieberg van Champmol (Dijon).
Tijdens het tijdperk der Revolutie, werd de kalvarieberg overgebracht naar O.L. Vrouwekerk. Op 31 Januari 1799 vaardigde het centraal Bestuur van het Departement, dat nog niet voldaan was met het verkoopen van de kathedraal voor afbraak, het bevel uit: ‘dat het gemeentebestuur van Atrecht in 't geheim de maatregelen treffen zal die haar de voorzichtigheid ingeeft, ten einde dit kruis te doen verdwijnen en te vernietigen’Ga naar voetnoot(1). Het bevel werd uitgevoerd den 11 Februari van dit jaar; de Christus werd van het kruis afgehaald en in stukken gezaagd, die men nadien in den grafkelder van den H. Andreas, onder de kathedraal, droeg om ze te verbranden. Ken rekening van 21 April 1799 (5 Florial Jaar VII) geeft de onkosten op welke dit werk gevergd hebben. Stukken van den kalvarieberg werden verzameld door werklieden en vrome geloovigen; M. Debout kent verschillende families die overblijfsels bewaren. De overlevering zegt dat de kop van den Christus aan de vernietiging ontsnapte; sommigen zeggen dat hij in een kelder (?) van het graf geworpen werd en tijdens de slooping van de kathedraal weergevonden door een vrouw die hem medenam: anderen veronderstellen dat hij werd medegenomen door een van de arbeiders die met de vernietiging belast waren, wellicht in de hoop hem later te kunnen verkoopen. | |
[pagina 173]
| |
Kop van den gekruisigden Christus (xve eeuw).
(Hoofdkerk van Atrecht). | |
[pagina 174]
| |
Tot in 1843 is er geen spraak meer van dit beeldhouwwerk; op dien datum wordt een Christuskop door een dame opgemerkt bij een arme weduwe, die er den oorsprong niet van kende, en hem na veel aarzelen afstond aan den kardinaal de la Tour d'Auvergne, bisschop van Atrecht. Christuskop (Museum van Beauvais).
Verschillende oude lieden verklaarden dat zij er den kop in herkenden van den Christus van den kalvarieberg, waarvoor zij vroeger gebeden hadden. Sedertdien wordt dit beeldhouwwerk bewaard in de kathedraal Sint Vaast; in zijn Histoire du Calvaire d'Arras geeft de heer Debout er een goede afbeelding van die hij betitelt: Kop van den mirakuleuzen Kalvarieberg van 1738, zonder nochtans een bewijs voor deze vereenzelving te leveren; weliswaar drukt de schrijver de hoop uit later een bijzondere studie te kunnen uitgeven over dezen kop, dien hij een echt meesterstuk der beeldhouwkunst noemt. Zoo zijn de feiten: zij bewijzen niet dat de kop voortkomt van een van de kalvariebergen uit de xviie of xviiie eeuw. Er bestaat geen enkel spoor van een ernstig onderzoek op het oogenblik van de ontdekking van den kop in 1843; de verklaringen van enkele oude lieden kunnen niet als dusdanig beschouwd worden; zij werden opgenomen onder voorwaarden die ontoereikend zijn voor de historische kritiek. Bovendien wordt er geen bewijs aangevoerd voor het feit dat de Christuskop van den kalvarieberg van 1738 aan de vernietiging van 11 Februari 1799 ontkomen is. De vroomheid van het volk is lichtgeloovig; die van de Atrechtenaars aanvaardde, zonder verder onderzoek, de legende en gaat voort met den Christuskop van de kathedraal te vereeren als zijnde die van den kalvarieberg van 1738. Niemand zou dit misschien tegengesproken | |
[pagina 175]
| |
hebben, indien het karakter van het werk en zijn techniek overeenkwamen met de artistieke strekkingen van de xviiie eeuw. Kop van den gekruisigden Christus (Einde van de xve eeuw).
(Eigendom van M.A. De Beule, Gent). Het is gemakkelijk vast te stellen dat dit heelemaal niet het geval is; de gebogen houding van het hoofd, het type van gelaatsuitdrukking, de wijze waarop de wenkbrauwen behandeld zijn, de haardracht in lange golvende lokken worden aangetroffen bij de meeste koppen van den gekruisigden Christus uit de xveeeuw, en vooral uit de tweede helft van deze periode. In dien tijd bekommert men er zich nog om de uitdrukking van smart de anatomische nauwkeurigheid te laten overtreffen. In de volgende eeuwen is dit niet meer het geval. De vergelijking met andere Christusbeelden staaft deze meening. Die van den kalvarieberg van Champmol, minder beroemd weliswaar dan zijn voetstuk, beter bekend onder de benaming van Mozesput, dagteekent van het uiterste einde der xive eeuw, tusschen 1396 en 1398; het museum van | |
[pagina 176]
| |
Dijon bezit de romp en den kop van dezen Christus; het is niet meer de ‘Roi de majesté’ van de xiiie eeuw, om de uitdrukking van M. André Michel te gebruiken. Bij het gevoel van grootheid dat bij de figuur van Christus past, heeft Claus Sluter de uitdrukking van droefheid en de vrede van den dood gevoegd. In den loop van de xve eeuw gaan de kunstenaars zich hoe langs zoo meer om het pathetische bekommeren, men komt op die manier de geestesgesteldheid van het volk beter tegemoet; door zich van het symbolisme vrij te maken, spannen de schilders zoowel als de beeldhouwers zich hartstochtelijk in om de uitdrukking van gelaten smart veeleer dan die der goddelijke majesteit weer te geven. Later, in de xvie en de xviiie eeuw, zal een andere, in zeker opzicht ook nog menschelijke, opvatting het penseel of den steekbeitel beheerschen; men zal zich echter meer om den vorm bekommeren, en dikwijls ten koste van de uitdrukking. De Christuskop van Atrecht staat daar tusschen in; menschelijker dan die van den kalvarieberg van Champmol, brengt hij een scherper leed tot uitdrukking; de mond heeft den laatsten adem uitgeblazen en het hangende hoofd is menschelijker; niettegenstaande deze afwijkingen, bemerkt men typische overeenkomsten in neus, oogen en de lijn van den mond; de haren zijn op dezelfde wijze geschikt. Het is niet de gemartelde bloedlooze ter dood gebrachte, met lijkengelaat, waarvan het Museum van Beauvais een der merkwaardigste en bestgekende typen uit het 3e vierde van de xve eeuw bezitGa naar voetnoot(1). Zonder de grootere uitdrukkingskracht te loochenen bij het exemplaar van Beauvais, laat de ontleding toch toe, punten van overeenkomst te vinden; wanneer men de drie afbeeldingen van Christus, die hier genoemd werden, met elkaar vergelijkt, ontdekt men een trapsgewijze toenemende uitdrukking van pijn en smart van die van Champmol naar die van Beauvais toe: de kop van Atrecht bevindt zich tusschen beide. Hij vertoont overeenkomst met een Christus aan het kruis, die door den heer Aloïs de Beule (Cat. nr 1046) werd tentoongesteld in de Oude Kunst in Vlaanderen, in 1913; dit belangrijk beeldhouwwerk kwam voort uit een kerk der Schelde-streek; de bezieling echter was dezelfde; het gezicht, dat rustiger is, vereenigt niet de artistieke hoedanigheden van den Christus van Atrecht. Andere vergelijkingen zouden kunnen gemaakt worden; waarschijnlijk zullen de door ons aangevoerde voldoende zijn, om op een evenwijdigheid van strekking bij deze beeldhouwwerken te wijzen en den ouderdom van den Christus van Atrecht vast te stellen tusschen 1450 en 1500; het zou roekeloos zijn zich aan een minder rekbare hypothese vast te houden. De oorsprong van dezen kop geeft ook aanleiding tot het stellen van | |
[pagina 177]
| |
hypothesen; het nazicht van het beeldhouwwerk bewijst onbetwijfelbaar dat het voortkomt van een gekruisigden Christus; geldt het hier een zegekruis van een kerk? of een kruis van een kalvarieberg op een kerkhof? of een andere kalvarieberg in open lucht? Niettegenstaande de beschadigingen die het werk zijn van den tijd, spreekt de staat van behoud voor de eerste veronderstelling, tenzij verondersteld mag worden dat de Christus niet lang aan de guurheden van de jaargetijden was blootgesteld. Volgens de heeren Vitry en Brière, zou de kop voortkomen van een ouden kalvarieberg van het kerkhof Sint-Vaast. Deze oorsprong is niet bewezen en heeft slechts de waarde van een veronderstelling.
De afwezigheid van een doornenkroon verrast bij den eersten aanblik; bij onderzoek bemerkt men de zichtbare sporen van groeven in het haar die bestemd waren om er de uit hout gevlochten kroon te bevestigen die men op het beeldhouwwerk plaatste. Deze schikking schijnt niet de oorspronkelijke te zijn; men zou denken dat de doornenkroon in denzelfden klomp als het hoofd gehouwen werd: later, hetzij dat de kroon gebroken was, of om een andere reden, werd dit gedeelte van het beeldhouwwerk weggenomen en in de plaats daarvan trachtte men de haarlokken te trekken, mits op het hoofd een metalen kroon of een gevlochten uit natuurlijke doornentakken te plaatsen. Onaangezien alle beschouwingen betreffende plaats of datum, moet er nadruk gelegd worden op de artistieke eigenschappen van dit prachtige beeldhouwwerk; die smartvolle kop vol aangrijpende werkelijkheid is met een merkwaardige vastheid uitgevoerd; de beitelstreken zijn zuiver, stout, nauwkeurig en met klem gegeven om indruk op afstand te verwekken. Het is het werk van een oprecht en vaardig beeldhouwer. Er is in den Christuskop van de kathedraal van Atrecht een vrijheid van uitvoering, een kracht van uitdrukking en een spontaan gevoel van de werkelijkheid die kenmerkend zijn voor de Vlaamsche kunst, op wier expansieve kracht door Courajod en den graaf de la Borde gewezen werd; zij was het die in den loop der xve eeuw een belangrijken invloed uitoefende in Frankrijk en elders. Jos. Casier. |
|