Onze Kunst. Jaargang 20-21
(1922)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 142]
| |
Jacopo de Barbari en Margaretha van OostenrijkAL mijmerend over de opkomst van het italianisme in Vlaanderen, stel ik me gaarne voor, dat een kunstenaar uit gindsche streken, de fakkel van de Renaissance overbracht naar diegenen der onzen, die ze niet gingen halen te Rome, Florence of Venetië. Ik kom in verzoeking, om eer bij den roman dan bij de geschiedenis te rade te gaan. Paul Bourget heeft een essai La Dame qui a perdu son peintre gewijd aan het fetichisme van een te zakelijk opgevatte wetenschappelijke studie op kunstgebied; met soms vinnigen spot hekelt de Fransche schrijver er de Duitsche geleerden en hun hypercritiek - hypercritiek, het woord is van uitstekende toepassing op het land van den Uebermensch van Nietzsche, op het land dat zich op hoogdravende wijze boven alles stellen komt. Wij halen uit La Dame qui a perdu son peintre, de zoo gedurfde als van grond ontbloote bewering als zou Andrea Solario - gegroeid uit het Lombardische midden waar Leonardo da Vinci den schepter zwaaide, de schilder van de Madona met het groene kussen en het portret van Charles d'Amboise - in het jaar 1509 naar Antwerpen, waarvan de steeds groeiende welvaart een betooverenden indruk maakte op de Italianen, gekomen zijn. Deze aanwezigheid van Solario te Antwerpen, zou heel wat verklaring brengen in het wederkeerig spel van invloeden, die het tijdperk dat hier geopend wordt, kenmerken: de voorkeur voor de Milaansche modellen van Leonardo, die zeer waar te nemen valt bij Mabuse bij voorbeeld, de herhaaldelijk voorkomende vertolking van Leonardische composities door onze (Antwerpsche) schilders uit het overgangslijdperk, en, vooral in het werk van Solario zelf, die vermenging van Lombardische fijnheid en Vlaamsche nauwkeurigheid, waardoor zijn doeken een ‘Noordelijk’ uitzicht krijgen, dat ons tijdens onze wandelingen in musea vaak getroffen heeft. (Voorbeelden: een typisch Ecce Homo in het Museum Poldi-Pezzoli te Milaan, ofwel de met doornen gekroonde Jesus tusschen twee beulen, in de Borghese-verzameling). De verbeelding van een leek die niet van beroepsmisvorming verdacht worden kan, en die gehoor geeft aan de behoefte om op de werkzaamheid van een enkeling een eenigszins onverwachte wending in de kunstevoluties te grondvesten, mag ons de - deze maal | |
[pagina 143]
| |
historische - omstandigheid niet uit het oog doen verliezen, dat de te Brugge bij de opvolgers van Gerard David gevestigde Ambrosius Benson, van Lombardischen oorsprong was.
Photo Hanfstaengl.
Fig. I. - JACOPO DE BARBARI: De Maagd met het Kind en twee heilige figuren. (Staatsmuseum, Berlijn). - Niettegenstaande de beteekenis die men thans aan gezamenlijke factors toeschrijft, zal er steeds in de kunstgeschiedenis een plaats in te ruimen blijven voor den rol van afzonderlijke persoonlijkheden... Laat ons dus, evenals Paul Bourget, een reizend kunstenaar opsporen die het italianisme tusschen zijn reisgoed naar de Nederlanden overbracht. Zou, niettegenstaande de voornoemde Lombardische gissingen, de reis van den Venetiaan Jacopo de Barbari ons het gewenschte aanknoopingspunt leveren? Jacopo de Barbari, plaatsnijder en schilder, ook genaamd Jacopo di Barberino, Jacometto, Jacob Walch, Frans van Babylonië of, volgens het merk van zijn koperplaten, de Meester met den Mercuriusstaf, is, niettegenstaande deze talrijke bijnamen, hoegenaamd niet bekend bij het groote publiek. Zijn laatste levensjaren bracht hij door in België, in den gloedvollen aanvang van de xvie eeuw. Indien er volstrekt een Renaissance-bode in de Nederlanden zijn | |
[pagina 144]
| |
moet, zullen wij hem verkiezen, omdat zijn naam (de voornaamste van zijn namen) welluidend is, men zoo weinig van hem afweet (ten minste wat zijn betrekking tot ons land betreft), en zijn wegvliedende persoonlijkheid onze verbeelding toelaat het overige te doen! ‘Voorlooper die de baan effenen kwam voor den zegetocht van de Italiaansche kunst in Europa’. Deze uitspraak verraadt bij de deskundigen een neiging om het aandeel dat Jacopo bij de esthetische ontwikkeling van het Noorden gehad heeft, te overdrijven. Een van zijn lofredenaars aarzelt niet te beweren dat hij hier de grootste omwenteling in de moderne kunstgeschiedenis na die van de gebroeders van Eyck teweegbracht! Een andere kondigt met den grootsten ernst af, dat zonder hem Dürer en Lukas van Leyden niet voor de kunst bestaan zouden! Nochtans is zijn naam onbekend bij de menschen “met middelmatige ontwikkeling”, wat hun trouwens niet euvel te duiden is, daar niets in zijn voortbrengst dergelijke lofspraak wettigt. Laat ons toegeven dat deze ‘uitnemende schilder van allerlei mysteriën’ slechts den rol had van een leeraar, en dit nog vooral ten opzichte van de Duitsche kunst; dit is de reden waarom de Duitsche geleerdheid zich van Barbari heeft meester gemaakt, er zich heeft op geworpen, met een logheid die van aard is den liefhebber te ontmoedigen door een vloed van onverteerbaar proza. Uit deze literatuur haal ik een zin die van gezond oordeel getuigt: ‘Men kan, volgens de overgebleven werken, moeilijk begrijpen, dat hij door zijn beschermers zoo zeer op prijs werd gesteld; maar deze ingewikkeldheid werd gewaardeerd in een tijd die gretig was naar technische nieuwigheden om zijn gedachten uit te drukken’. Onafhankelijk theoreticus als hij was, begunstigd door de toevalligheid van een zwerverij zonder voorgaande, moest deze tengere Italiaan ‘voor den export’, die met eer beladen aan het hof van Margaretha van Oostenrijk kwam sterven, noodzakelijkerwijze indruk maken op de vertegenwoordigers van onze schildersschool als Jan Gossaert en Bernard van Orley. Heel moeilijk te bepalen is het echter in hoeverre van hem invloeden zijn uitgegaan. Jacopo de Barbari werd waarschijnlijk geboren te Venetië in het eerste derde van de xve eeuwGa naar voetnoot(1). Ondanks de bewijzen die hem tot de Italiaansche nationaliteit doen behooren - twee kwijtschriften door hem in het Italiaansch geschreven (in de archieven van Rijssel) - zijn er schrijvers die volharden dat hij Vlaming ofwel Luikenaar is: Frans Jacob, zoon van den graveur Frans van Bocholt, wat vervormd werd tot Babylonië. Aan te nemen dat hij te Venetië geboren werd van Belgische ouders die juist uitgeweken waren om de toekomstige onderzoekingen te ontkomen, zou van onzen kant een voortvarend nationalisme zijn. De criticus Berenson schrijft zijn Venetiaansche opvoeding toe aan den | |
[pagina 145]
| |
schilder Alviso Vivarini, ‘wiens stijl even zacht is als zijn naam’, den naam Alviso die Maurice Barrès zoo dierbaar was in zijn opstellen over den dood van Venetië.
Phot. Braun & Cie.
Fig. II. - JACOPO DE BARBARI: Heilige Familie (kopergravuur). Jacopo was bevriend met den kroniekschrijver Marino Sanuto, want de minnares van dezen laatste, Girolama Corsi, die om haar geest en schoonheid beroemd was, droeg hem een sonnet op, ad Jacomettum pictorem, waarin zij hem aanspoorde de dichtkunst te beoefenen, en de zon en de sterren te bezingen. Hieruit heeft men afgeleid dat Barbari zelf verzen zou geschreven hebben: het meerendeel van zijn werken getuigt van geestelijke verfijning - echter weet men van zijn leven trouwens niets af lot op het einde van de eeuw, dus gedurende meer dan zestig jaar - wat mijn taak niet weinig vergemakkelijkt. De gegevens die bij tusschenpoozen opduiken hebben betrekking op een grijsaard, waarvan ons noch de jeugd noch de rijpere leeftijd bekend zijn. Tusschen de jaren 1490 en 1500 bestuurde de kunstenaar, denkt men, de uitvoering van een meesterstuk der houtgravuur: het Zicht op Venetië, gedagteekend 1500; het is een leuk panorama van de Koningin der | |
[pagina 146]
| |
Adriatische Zee, waarvan de zes oorspronkelijke platen zich in het Museum Correr bevinden. Aan dezen xylographischen arbeid nam een broeder of bloedverwant van Jacopo, Nikolaas de Barbari, deel, één van de laatste aanhangers van de school van Murano met hare Duitsche strekking. Van een oorspronkelijk schilderij van dezen Nikolaas, met opschrift en bijvoeging van den Mercuriusstaf, in het paleis Mocenigo, werd in 1855 gewag gemaakt. Doch Neptunus met den drietand wordt afgebeeld op het Zicht van Venetië, evenals Mercurius met den staf. Ongetwijfeld behield Jacopo als kenteeken voor zijn verdere loopbaan deze herinnering aan een handelszaak: de voordeelige overeenkomst die voor het verspreiden van het plan van Venetië tusschen hem en den Nuremberger Anton Kolb, één van de aanzienlijkste kooplieden van de Fondaco dei Tedeschi, tot stand kwam. Laat ons thans in het kort de vraag behandelen, die voor de Duitsche geschiedschrijvers van het grootste gewicht schijnt te zijn, namelijk de betrekkingen tusschen Jacopo de Barbari en Albrecht Dürer. In een handschrift dat thans in het British Museum berust, vertelt Dürer dat hij, in zijn jeugd, de kennis der verhoudingen van het menschelijk lichaam dankte aan ‘Meester Jacobus, geboren te Venetië, die mij, zoo vertelt hij, de schets toonde van een naakte mannen- en vrouwenfiguur, die hij volgens zekere afmetingen gemaakt had. Op dit oogenblik, vervolgt Dürer, lag het me meer aan het hart zijn theorieën te kennen, dan een onbekend koninkrijk te zien...’ Verder is er een brief, die Dürer van uit de stad der Dogen in Februari 1506 aan zijn vriend Willibald Pirkheimer schreef, en waarin hij zich als volgt uitlaat: ‘Ik moet u zeggen dat er hier betere schilders zijn dan de vermaarde meester Jacobus; nochtans houdt Anton Kolb staande dat er in de heele wereld geen kunstenaar is die zooveel verdienste heeft als hij. De andere schilders lachen hem uit en antwoorden dat hij wel te Venetië blijven zou, indien hij zoo verdienstelijk was.’ En dan de volgende kernachtige zin in denzelfden brief van Dürer aan Pirkheimer, waarin hij een toespeling maakt op een geestdrift die hij niet meer gevoelde in 1506: ‘De zaak die mij zoo beviel elf jaar geleden, bevalt mij nu heelemaal niet meer.’ Uit deze eenvoudige zinsnede van den brief aan Pirkheimer: ‘De zaak die mij zoo beviel elf jaar geleden’ is de algemeen aangenomen hypothese ontstaan van een eerste reis van Dürer naar Italië (1494), die zulke groote beteekenis had voor de ontwikkeling van zijn kunst. In 1494 was de jonge schilder nog maar een provinciale meelooper, die door Kolb in de Venetiaansche werkplaatsen werd rondgeleid, en zich zonder tegenspraak bij alle voorliefden van zijn geleider aansloot; welnu, deze Kolb was, zooals we gezien hebben, de vennoot van Barbari bij de uitgave van het Zicht op Venetië. Vandaar de vereering van Dürer voor Barbari. Mag men nu uit deze toevallige betrekking tusschen Dürer en Barbari afleiden dat de geniale schilder van Nuremberg zich als de schuldenaar aanziet van den geringen Venetiaanschen leeraar? Ik bepaal er me toe het | |
[pagina 147]
| |
Phot Braun & Cie.
Fig. III. - JACOPO DE BARBARI: Sint Sebastiaan (kopergravuur). | |
[pagina 148]
| |
vraagstuk te stellen, zonder de menigvuldige oplossingen in overzicht te nemen. Stellig is het, dat Dürer een verteederde herinnering bewaard heeft voor den vriend uit zijn jeugd, zijn gezel op zijn eerste reis naar Venetië. Toen hij op 7 Juni 1521 te Mechelen de verzamelingen van de aartshertogin Margaretha bezocht, vroeg hij aan de landvoogdes het kleine boekje (met teekeningen) van meester Jacob, ‘maar zij had het reeds beloofd aan haren schilder (Bernard van Orley)’, lezen wij in het dagboek over de reis van Albrecht Dürer in de Nederlanden. Befaamd of niet in zijn vaderland, Jacopo de Barbari ‘vertrok weldra naar Duitschland en Bourgondië en paste zich aan de manier van het land aan’ vertelt ons de onder anonymaat schrijvende Morelli, die niets afweet van het zoogezegde onderricht dat onze Veneliaan aan de kunstenaars van het Noorden brengen moest, en die zich sindsdien graag liet doorgaan als de verspreider van de klassieke ideeën. - Eerst te Nuremberg, waar hij onder den bijnaam van Jacob Walch (der Wälsche, de Italiaan) een benijdbare faam verwierf. ‘Men mag aannemen dat het bij de Duitsche prinsen als een uiting van levensfijnheid gold, dezen Venetiaan eenmaal bij zich aan het hof gehad te hebben’. Keizer Maximiliaan noemt hem in een brief van 8 April 1500 zijn Contrefeter und Illuminist; op 29 Februari 1504 bepaalt hij het te betalen loon aan Jacob de Barbary Maler von Venedig (schilder van Venetië) en aan zijn Nurembergschen inleider Anton Kolb, ‘die wij beiden een tijdlang in onzen dienst gehad hebben’. Wij weten door den kroniekschrijver Neudoerffer, dat Jacopo te Nuremberg een leerling opleidde, Hans von Kulmbach, bij wien, naast een overheerschenden invloed van Dürer, een Venetiaansche invloed waar te nemen valt. Barbari ontmoette ook Peter VischerGa naar voetnoot(1), den goeden smid van het graf van Sint Sebald. - Van Nuremberg begaf hij zich naar den keurvorst van Saksen, Frederik den Wijze. Vertrouweling van den vorst, gevoed en gehuisvest in zijn paleis, onderhield hij betrekkingen met de humanisten van de Universiteit van Wittenberg. (Lukas Cranach, die later de officieele schilder aan het hof van Saksen werd, liet zich door zijn gravuren inspireeren)Ga naar voetnoot(2). Hij had het kasteel van Wittenberg versierd met wandschilderingen, ontleend aan de Romeinsche geschiedenis; hij arbeidde in het kasteel van Torgau, te Naumburg en te Weimar. Daarna lokte Joachim van Brandenburg hem naar Frankfurt a/Oder, waar hij zich, zooals het uit dokumenten blijkt, in 1507 ophieldGa naar voetnoot(3). Het is waarschijnlijk van uit het verre | |
[pagina 149]
| |
Fig. IV. - JAN GOSSAERT, gezegd MABUSE: Neptunes en Amphitrite.
(Staatsmuseum, Berlijn) JACOPO DE BARBARI: Mars, Venus en de Liefde (kopergravuur).
(Naar Charlotte Aschenheim, Der italienische Einfluss in der vlämischen Malerei der Frührenaissance. - Straatsburg, J.H. Ed. Heitz, 1910). | |
[pagina 150]
| |
Brandenburgsche hof - de hemel gave dat het ons immer even ver ware gebleven als in dien gelukkigen tijd - dat meester Jacob de Barbari met groote onkosten (magnis expensis) naar onze provincies geroepen werd door een haastigen werkgever. De kunstenaar laat zijn vorstjes van over-den-Rhijn varen. Het is ons een wezenlijke verlichting thans te naderen tot de jaren die hij in de Nederlanden doorbracht. Nu pas wordt de Venetiaansche schilder eenigszins belangrijk voor ons; en zie, juist nu worden ook de inlichtingsbronnen zeldzaam. Hij werd geroepen door den graaf Philips van Bourgondië, een bastaard van Philips den Goede - één van de 60 buitenechtelijke kinderen van Philips den Goede - het volmaakte type van den Mecenas uit de hooge Renaissance. Deze groote humanistische heer bekleedde aan het hof van Philips den Goede en Karel den Vijfde, in den weelderigen aanvang van de xvie eeuw, een reeks eereposten: hij was ridder van het Gulden Vlies, raadsman, kamerheer, admiraal van de Zeeuwsche zee, gouverneur en luitenant-generaal van Gelderland en Zutphen, pronk-bedieningen die zeer goed te vereenigen waren met de bescherming der Schoone Kunsten. Laten wij onze toevlucht nemen tot den biograaf van den prins, Gerard Geldenhauer van Nijmegen (Noviomagus), die in zijn Vita clarissimi principis a Burgunais, uitdrukkelijk zegt: ‘Arcessierat sibi magnis expensis pictores et architectos primi nominis Jacobum Barbarum Venetum et Joannem Malbodium, nostrae aetatis Zeuxim et Apellem’. Dit is de woordelijke tekst waarmee de aankomst van den kunstenaar, die zooveel vleiende onderscheidingen verwierf, in de Nederlanden wordt aangekondigd. Bovendien wordt er zijn naam gekoppeld aan dien van Jan Gossaert van Maubeuge (Mabuse). Beiden leven zij te zamen op de kosten van Philips van Burgondië, wat voor hun onderlinge beïnvloeding van wezenlijke beteekenis is, en worden zij den Zeuxis en Apelles van hunnen tijd genoemd, lofspraak die bijna banaal klinkt in een tijd van heimwee naar klassicisme en van hoogdravenden stijl. Beiden nogmaals maken zij deel uit van de afvaardiging van Philips bij den paus Julius II, in 1508. Zij traden op in dien prachtvollen stoet die zich naar de eeuwige Stad begaf (M.A.J. Wauters heelt deze odyssee verhaald in een artikel dat in de Revue de Belgique verschenen is); geheimzinnige afvaardiging, over wier doel een diplomaat ons slechts het volgende verhaalt: ‘zoowel om belofte van gehoorzaamheid af te leggen aan onzen Heiligen Vader, van wege mijnen genoemden heer aartshertog en zijne landen aan deze zijde, evenals voor andere geheime zaken, waarover het niet noodig is hier uit te weiden’ (anders gezegd: het overige gaat ons niet aan). Deze reis naar Italië, in schitterend gezelschap, was een triomftocht: zij ontmoetten er Pico de la Mirandola, wiens naam gelijkluidend is met de meest opgehoopte wetenschap, en bevonden zich te Rome, toen Julius II het nog onafgewerkte plafond van de Sixtina deed onthullen, toen Raphaël de laatste hand legde aan de Twist en de School van Athene - een eenig oogenblik, waarop de Renaissance stralend al haar heerlijkheid ten toon spreidde. Intusschen had | |
[pagina 151]
| |
Phot. Museum Dresden.
Fig. V. - JACOPO DE BARBARI: De zegenende Verlosser. (Museum van Dresden). | |
[pagina 152]
| |
Philips van Burgondië, die verlekkerd was op het heidendom, aan Gossaert het bevel gegeven de monumenten uit de oudheid te kopieeren, en, bij den terugkeer uit deze betoovering, bezigde hij onze twee gezellen voor de versiering van zijn kasteel te Suytburg, in Zeeland. Bevallige mythologische onderwerpen, schitterende naakt-figuren, eenigszins in wanklank met een mistigen hemel. Er is geen spoor van overgebleven; evenmin als van een tweede lustslot van den prins te Wyk-Duerstede, waaraan ook Gossaert en Barbari medewerkten. De wellustige bastaard van Burgondië ‘met een blik, doordringend als de pijlen van Cupido’, werd door een onthutsende gril der fortuin aangesteld lot bisschop van Utrecht, hoe weinig ook zijn vroegere lichtzinnige en losbandige levenswijze hem tot het episcopaat voorbereid had. Zou de braaf geworden bisschop van Utrecht wellicht zelf de lichte gewrochten die voor den admiraal van Holland werden uitgevoerd, hebben doen verdwijnen? Mogelijk. In elk geval de veranderlijke Jacopo de Barbari had zijn dienst verlaten, want wij zullen hem thans en om te eindigen, aantreffen aan het hof van de landvoogdes Margaretha van Oostenrijk, na-nicht van den graaf Philips. Steeds zullen wij met voorliefde vertoeven, bij de voor de verbeelding zoo vruchtbare uitdrukkingen van oude dokumenten. Laat ons dus, verkort, de drie fragmenten ter hand nemen, die door den uitstekenden Belgischen archivaris, Alexander Pinchart, in de Rekenkamer te Rijsel ontdekt werden en die eenig licht geworpen hebben op het einde van de loopbaan van den zwervenden Venetiaanschen schilder. I) Een bevel van de aartshertogin van den voorlaatsten dag van Februari 1510 kent toe: ‘à notre bien amé paintre et varlet de chambre Jacques de Barbaris, en don pour une fois, 66 livres 16 sols du prix de 40 gros monnoie de Flandre la livre, pour s'acheter 7 aunes de drap noir pour une robe, 11 aunes de velours noir pour les bordures, 80 agneaux noirs pour fourrer la dite robe et 4 aunes de velours tanné pour un pourpoint’. (‘Aan onzen welgeliefden schilder en kamerdienaar Jacques de Barbaris, als gift voor éénmaal 66 pond 16 stuivers ter waarde van 40 grooten Vlaamsch geld per pond, om 7 ellen zwart laken te koopen voor een kleed, 11 ellen zwart fluweel voor het boordsel, 80 zwarte lammeren om gezegd kleed te voederen en 4 ellen gelooid fluweel voor een wambuis’). In 't kort gezegd, het is een uitdeeling van kleederen: de geliefde schilder en kamerdienaar ontvangt van zijn meesteres een kleed in zwart laken met fluweelen boordsel in dezelfde kleur en gevoederd met velletjes van zwarte lammeren. De boekhouding der prinses stelt ons in staat, de omgeving te herscheppen door middel van onbeduidende bijzonderheden: wat wij gaarne zouden vernemen, wordt ons echter nooit uitdrukkelijk medegedeeld. Wat Jacopo, schilder van Margaretha van Oostenrijk betreft, kennen wij den prijs van zijn pelswerk, al het overige echter blijft ons onbekend. II) Op 7 Maart 1510, een ander stuk. Het is, van wege de landvoogdes, de | |
[pagina 153]
| |
Phot. Bruckmann.
Fig. VI. JACOPO DE BARBARI: Heilige Catharina. Museum van Dresden) | |
[pagina 154]
| |
toekenning van een toelage aan haren getrouwen Barbari: 170 pond 8 stuivers ‘en considéracion des bons et agréables services qu'il nous a faiz, fail chascun jour et espérons qu'il fera après, de bien en mieulx, et afin mesmement de à ce le rendre tant plus enclin’. (‘Wegens de goede en aangename diensten die hij ons heeft bewezen, nog elken dag bewijst en die wij hopen ook nog na dezen te ontvangen, van goed tot beter, en tevens om zijn neiging hiertoe op te wekken’). Het is een soort aanmoedigingspremie. III) Ten laatste op 1 Maart 1511, kent Margaretha hem een jaarlijksch pensioen toe van 100 pond ‘considérant sa débilisacion et vieillesse’ (‘ter wille van zijn verzwakking en ouderdom’). (Het is de eerste en ook de laatste maal dat wij vernemen dat in die jaren Jacopo de Barbari een grijsaard is: alle veronderstellingen aangaande den waarschijnlijken datum van zijn geboorte te Venetië berusten op de vaststelling dat hij in 1511 te Mechelen zeer bejaard was). ‘Considérant sa débilisacion et vieillesse, qu'il n'a de nous aucuns gaiges ou offices, et afin mesmement qu'il ayt désormais mieulx de quoy vivre et soy entretenir en nostre service le demeurant de ses anciens jours...’ (‘Ter wille van zijn verzwakking en ouderdom en in acht genomen dat hij bij ons geen loon of betrekking heeft, en ten einde hem toe te laten gemakkelijker in zijn levensonderhoud te voorzien en zijn laatste dagen in onzen dienst te slijten...’). Deze maal is het een vergoeding voor levensduurte die toegediend wordt aan een hoveling, die in haar dienst vergrijsd isGa naar voetnoot(1). Een Latijnsche tekst betreffende zijn betrekkingen met Philips van Burgondië, deze drie archievenuittreksels in het Fransch betreffende zijn verblijf aan het hof te Mechelen, ziedaar alles wat de oorkonden uit den tijd ons mededeelen over het leven van Jacopo de Barbari, den Venetiaan, in België. Al het overige is slechts fantasie! Sommige Belgische schrijvers uit de jaren '80 hebben zich dienaangaande schuldig gemaakt aan sedert lang vergeten kletspraatjes. Ik zal de wijdloopige titels van hun werken opnoemen. Graaf de Canditto: Jacob de Barbary et Albert Dürer, la vie et l'oeuvre du maître au caducée; ses élèves (let op de naamlijst) ses élèves Dürer, Titien (dien | |
[pagina 155]
| |
men hier heelemaal niet zou verwachten), Marc-Antoine, Mabuse, Marguerite d'Autriche, catalogue et prix de ses 43 gravures (Brussel, 1881) met een aanhangsel van A.W. François, die het onsamenhangende nog overtroeft. Evrard: Lucas de Leyde et Albert Dürer, la vie et l'oeuvre de Lucas (die, men weet niet hoe, bevorderd wordt tot volle neef van Barbari), son école, ses gravures, ses peintures, ses dessins, catalogue et prix (Brussel, 1884).
Phot. Bruckmann.
Fig. VII. - JACOPO DE BARBARI: Galathea. (Museum van Dresden). De stijlvormen die in de verschillende mandementen van de aartshertogin voorkomen: ‘bons, agréables et continuelz services qu'il nous a par cy-devant fait audict état de paintre..., et aultrement en plusieurs autres et diverses manières, fait encorres journellement et espérons que encorre fera de ci en avant, de bien en mieulx...’ (goede, aangename en voortdurende diensten die hij ons in de hoedanigheid van schilder heeft bewezen... en ook, in meer andere en verscheidene vormen, nog dagelijks bewijst en ook in de toekomst hopen wij bewijzen zal van goed tot beter), sporen onze schrijvers aan om rond het verblijf van Barbari aan het hof te Mechelen een heel net van liefdeverhalen te verdichten! Mogelijk wel een middelmatig schilder, zou Jacopo een hoofsch muzikant en hoveling geweest zijn... wien tevens zeer het hof gemaakt werd! Mooie en treffelijke dame | |
[pagina 156]
| |
volgens Brantôme, zou volgens hen, Margaretha van Oostenrijk niet minder geweest zijn dan ‘de laatste minnares van Jacopo de Barbari’ (de eerste die hem deze milde humoristen toeschrijven was Catherina Cornaro, koningin van Chypra, het symbool van alle Venetiaansche beroemdheden) en indien ik de gedachte van den graaf de Canditto wel doorgrond, verafgoodde Margaretha de Italiaansche schilderkunst ‘à la façon de Barbari, son ami’. Voor de muts en de bolstaande lokken van den onweerstaanbaren Venetiaan, zou de hooggeboren prinses de verleidelijkste kronen van de Christenheid geweigerd hebben, en schuw haar geheimzinnigen groenen geliefde aan de nasporingen van het nageslacht onttrokken hebben. De poëtische scherts van Lemaire de Belges, de Triomphe de l'amant vert, zou dit schandaal verbergen onder den deknaam van den papegaai Jacquot (Jaco, Jacopo), tyran van het Mechelsche hof. De ‘verzwakking en ouderdom’ van den held, waarvoor wij een welwillend medelijden gevoelen, zouden dan een bedrieglijk middel geweest zijn om den door overdaad verzwakten gunsteling te verbergen voor den keizer Maximiliaan, den aandachtigen vader van Margaretha,enz.Ga naar voetnoot(1). Laat ons de nagedachtenis van Margaretha van Oostenrijk en van haren ‘amé peintre et varlet de chambre’ voor dezen smaad behoeden. De waarheid zonder meer is dat Jacopo vreedzaam stierf eenigen tijd nadat hem zijn jaargeld werd toegekend - vermits hij in het Inventaire des vaisselles, joyaux, tapisseries, peintures et manuscrits de Marguerite d'Autriche, régente et gouvernante des Pays-Bas, dressé en son palais de Malines, le 17 juillet 1516 (Inventaris van het vaatwerk, de juweelen, tapijten, schilderijen en handschriften van Margaretha van Oostenrijk, regentes en landvoogdes der Nederlanden, opgemaakt in haar paleis te Mechelen, den 17 Juli 1516) genoemd wordt ‘wijlen meester Jacques de Barbaris’. Wij vermelden uit deze inventarissen van 1516 en 1523, de werken van den Venetiaanschen kunstenaar. 1o ‘Ung Saint Antoyne fest de la main de mestre Jaques, fest sur toyle’. (‘Een H. Antonius gemaakt door de hand van Meester Jaques, gemaakt op doek’)Ga naar voetnoot(2). Als nota in den rand: ‘Delivré aux prieur et religieul de Broux’. (‘Afgegeven aan den prior en de geestelijken van Broux’) (de kerk van Brou, te Bourg-en-Bresse, waar Margaretha voor haren echtgenoot Philibert van Savoye, voor hare schoonmoeder Margaretha van Bourbon en voor zichzelf een prachtig praalgraf oprichtte). | |
[pagina 157]
| |
Fig. VIII. - JACOPO DE BARBARI: Stilleven.
(Pinakotheek, Munchen). Photo Hanfstaengl. 2o ‘Ung autre grant tableaul d'une teste de cerf et ung arbelestrier avec une arbalestre carnequin fait de la main de feu maistre Jaques de Barbnris’. (‘Een ander groot schilderij voorstellende een hertskop en een boogschutter met een kruisboog geschilderd door de hand van wijlen meester Jacques de Barbaris’). Zonderling schilderij-motief, bewijzend den smaak voor voorstelling van onbezielde voorwerpen, het stilleven. | |
[pagina 158]
| |
3o ‘Ung petit tableaul de chief d'un Portugalois, fait sans couleur par maistre Jaques Barbaris’. (‘Een klein schilderij voorstellend het hoofd van een Portugees, zonder kleuren ('t is te zeggen grauwschildering) door meester Jaques Barbaris’). Het portret van een Portugees: de persoonsbeschrijving is te vaag, in acht genomen de geringe bepaaldheid van het nationale Portugeesche type, om het te herkennen tusschen de talrijke afbeeldingen van ‘onbekenden door een onbekende’, die aan de muren der musea opgehangen zijn. 4o ‘Tableau d'un crucifix fait de la main de feu maistre Jaques; au pied de la croix sont 2 teste de mors et mie leste de cheval’. (‘Schilderij voorstellende een kruisbeeld door de hand van wijlen meester Jaques; aan den voet van het kruis zijn 2 doodshoofden en een paardenkop’). Verder ‘grandes platines de cuivre engravées bonnes pour imprimer sur papier’ (‘de groote gegraveerde koperen platen, geschikt om op papier te drukken’) van 23 platen van den Meester met den Mercuriusstaf, ‘le tout mis en une logette de bois’, (het alles geborgen in een houten schrijntje). Van dien aard zijn de geschreven bronnen betreffende het verblijf van Jacopo de Barbari in de Nederlanden: toekenningen van toelagen of dorre inventarislijsten. Zij zijn schaarsch, maar kennen dezen artistieken gevolmachtigde van de Doorluchtige Republiek in elk geval veel gewichtigheid toe. Het is gemakkelijk te begrijpen dat het raadsel den onvermoeiden navorscher die Pinchart was eenigszins van streek heeft gebracht en hij ergens in zijn nota's, die in de Koninklijke Bibliotheek berusten, neerschreef: ‘Vragen wat er met de schilderijen van Jacob de Barbari gebeurd is’. Ook wij kunnen ons zulks afvragen; en daar zijn schilderijen, die aan Margaretha van Oostenrijk hebben toebehoord, niet weergevonden werden, zullen wij eenige werken, die den kenschetsenden Mercuriusstaf dragen of die hem werden toegeschreven, in overzicht nemen. | |
AfbeeldingenI. - De Maagd met het Kind en twee heilige figuren, van het Museum van Berlijn, dagteekent uit den Venetiaanschen tijd. Dit schilderij, hetwelk door herstellingen misvormd werd, is een zwakke nabootsing van Alvisa Vivarini (den veronderstelden meester van Barbari) of van Cima da Conegliano, met een zekere schraalheid en kunstmatigheid die aan de kunst van Jacopo eigen is. De draperie ‘met fijne en golvende plooien omhult eerst de knieën, en spreidt zich dan uit over den bodem als een verwarde onrustige massa’Ga naar voetnoot(1). Dit soort landschap met rotsachtige valeien, ‘tooneelscherm-achtig’ (Fierens-Gevaert) geschikte bergen, werd nagevolgd door onze schilders van | |
[pagina 159]
| |
den Maas-groep, als Joachim Patenier en Henri met de Bles, verspreiders van de blauwe achtergronden in den zin van Leonardo. Hei meest verzorgd is wel de schenkster - die Catherina Cornaro zijn zou, de weduwe van Jacques de Lusignan, de ex-koningin van Chypra... Zij leefde, ‘omringd door alle begoochelingen van roman en geschiedenis’, in haar villa van Asolo, waar zij mogelijk op dat tijdstip den Meester met den Mercuriusstaf in het toppunt van zijn roem heeft ontmoet. De heeren de Canditto en consoorten gaan verder: die kleine dikkerd, die Catherina Cornaro is, met haar wipneusje, zou de eerste minnares van Barbari geweest zijnGa naar voetnoot(1). II. - De gravuren van Barbari vertoonen een groote verscheidenheid in den keus der onderwerpen, van de offerande aan Priaap tot de heilige vrouwen uit het martyrologium, -zonder zekeren leuken titel te vergeten: ‘Overwinning van de naakte mannen op de goed geluimde saters’. Ik heb deze Heilige Familie met de lijdende gelaatstrekken genomen als een staaltje van zijn graveerkunst, omdat de Mercuriusstaf, zijn merkteeken, er zeer duidelijk op voorkomt. Wij merken er de fijnheid van de stift, de zwierige trekken, vooral bij de gebogen lijnen. III. - Deze Sint-Sebastiaan, die met boven het hoofd saamgebonden armen aan een boomstam vastgemaakt is, gaat terug (evenals het doek van Berlijn) tot Cima da Conegliano en de eerste Venetianen. De vormen werden weergegeven door middel van arceeringen, die met buitengewone fijnheid zijn uitgevoerd. - De platen van Barbari werden meestal in Duitschland en in de Nederlanden samengesteld. IV. - Wij hebben vermeld dat Jacopo de Barbari en onze landgenoot Jan Gossaert samen gewerkt hebben voor Philips van Burgondië. Ziehier op goed geluk een geval waarbij de invloed van Barbari op Gossaert tastbaar is. Een gravuur van Jacopo, Mars, Venus en Amor, daartegenover, dezelfde spichtige Venus met de spilvormige beenen overgebracht in de vette Amphitrite van Gossaert (Neptunus en Amphitrite, in het Berlijnsch Museum). Let op dezelfde kniebuiging. V. - De Zegenende Verlosser, van het Museum van Dresden, heeft weinig schitterende beteekenis, maar is zonder twijfel echt, vermits dit doek weergegeven werd in een houtsnede van Lukas Cranach, gedagteekend 1553, met het volgende gedrukte onderschrift: ‘Effigies Salvatoris Nostri Jesu Christi Ante L annos picta a praestantissimo artifice Jacopo de Barbaris Italo...’ Zoodat de datum van dit doek 1553 min 50 jaar 1503 is, 't is te | |
[pagina 160]
| |
zeggen het tijdstip dat Jacopo te Wittenberg, het toekomstige brandpunt van de Hervorming, vertoefde. Dit motief had dus het zeldzame lot verkozen te worden als het ideale Christus-type van de Hervorming, dat door middel van de graveerkunst verspreid werd. Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven. Het is een variante van den Christus van Alviso Vivarini te San Giovanni in Bragora te Venetië; maar nog beter zou de vergelijking te maken zijn met het portret van Dürer met de zijachtige lokken, waar de Nurembergsche schilder ons recht in de oogen kijkt: het zijn dezelfde dunne fijne haren. De blauwe mantel heeft een onderkant in bleek en verwelkt rood ‘als kerzen of rozen’ (zegt Frimmel). Men bemerkt een klein kruis in de linkerhand van den Christus, en om zijn hoofd de schets van een aureool. - Dit wazige en onzekere Christusbeeld, in vliedende halftonen bewerkt, treft men meermaals aan in het werk van Barbari. Te Weimar, waar het geteekend is I.A.D.B, met den Mercuriusstaf, en, op dezelfde wijze onderteekend, te Brussel bij Mevrouw Goldschmidt (voortkomende van de verzameling Lippmann te WeenenGa naar voetnoot(1). Ik moet nadruk leggen op den eigenaardigsten trek van dit schilderij: de onhandig half geopende mond. Morelli somt eenige mechanische middelen op om de werken van Jacopo de Barbari te herkennen: vooral, den half geopenden mond. Verder geeft hij op: de sterk geteekende wenkbrauwen, den ronden schedel, massieve duimtoppen, de smalle en hooge opening van het oor, de zware, langs loopende plooien, in antieken trant (zijn draperieën gelijk vochtige linnen doeken), de neerhangende schouders, de te lange ledematen van zijn vrouwelijke figuren (wij hebben het vastgesteld bij de door Gossaert tot matrone gemaakte Venus). In het bezit van deze ‘middelen’, vond de criticus Morelli (Italiaan van Duitsche opvoeding zooals men weet, alhoewel hij zich als Rus liet doorgaan bij het uitgeven van zijn werk onder het anagram van Lermolieff) - één van de meest verwoede omdoopers van schilderijen die Bourget bespot in La Dame qui a perdu son peintre - vond Morelli overal werken van Barbari. Men is genoodzaakt geweest zijn kataloog te ziftenGa naar voetnoot(2). VI. - De H. Catharina in het Museum van Dresden, met een palm in | |
[pagina 161]
| |
Fig. IX. - Het Festijn van Balthasar. - Kopie van een vernietigde fresco-schildering van het hotel Busleyden te Mechelen, uitgevoerd door den schilder A. Hannotiau. (Koninklijke Musea van het Jubeljaarpark, Brussel).
| |
[pagina 162]
| |
de hand voor haar wiel staande, biedt de gelegenheid om verschillende criteria van Morelli te toetsen: het voorhoofd is breed en afgerond als bij een pop; de oogen klein en gespleten (Thausing wijst op een fout waardoor de blik gewijzigd wordt en de uitdrukking van extase verkrijg!). Wij worden veeleer getroffen door de pruilerige eenigszins domme uitdrukking. - Van deze gebogen en krachtelooze figuren met te groote weekheid gaat een melancholische bekoring uit, iets zoets en ziekelijks, dat bij geen ander kunstenaar aangetroffen wordtGa naar voetnoot(1). Als tegenstuk, een onbeduidende H. Barbara. VII. - Het is ook nog in het Museum van Dresden dat wij een Galathea aantreffen, staande op den schubbigen dolfijn die, gemend door een bijna onzichtbaren draad, haar meevoert over de golven. Beneden, op de zee, een rood-gouden streep waardoor de dageraad aangekondigd wordt. Een Venus van de zee, wier beenen eenigszins krom zijn, evenals op de nagebootste gravuren van Gossaert en Cranach, doet zij denken aan de Florentijnsche schilders, aan Pollaiuolo, aan Botticelli zelfs, aan wien men ze vroeger toeschreef. Terwijl andere mythologische figuren in dezen aard - een zonderlingen Mercurius (in het Museum van Stockholm) met een staf gelijkend op een lans - meer verwantschap vertoonen mei de Duitsche kunst van Hans Baldung Grien. De uitspringende bovenlip stemt heelemaal niet overeen met de theorie van Morelli, maar hij beweert dat men onder opgelegde verflagen den onvermijdelijken half-geopenden mond zou aantreffen. Een gewillig systeem: wanneer het kenteeken dat er zijn moest, ontbreekt, zegt men dat men met een overschildering te doen heeft, VIII. - Barbari, die de schepper is van onvaste en vage vormen, is wel tevens de man der tegenstellingen, want hij is de schilder van een werk vol ‘photographisch’ réalisme: De patrijs en de twee handschoenen van de galerij van Augsburg (overgebracht naar de Pinakotheek van Munchen). Op geel-grijzen achtergrond, hangen aan een nagel, een patrijs, de stang van een kruisboog en twee stalen strijdhandschoenen met ijzeren gemaliede vingeren - zegeteeken van de jacht, met de toerusting van den valkenier. Alles met verbazende stevigheid geschilderd. Dit is zeker wel het oudste stilleven dat als dusdanig werd behandeld: men is geneigd te denken dat het dagteekent uit de Vlaamsche of Hollandsche xviie eeuw en toch is er een onweerlegbaar cartellino (stuk perkament waarop naar Venetiaansche wijze het handteeken geplaatst is) waarop bijna voluit de naam: ‘Jac. de Barbaris’ | |
[pagina 163]
| |
geschreven is, de datum 1504 en ook de Mercuriusstaf. Buiten zijn andere titels is Jacopo de Barbari ook nog de vader van het stilleven; wij hebben gewezen op zijn neiging om kleine dieren of stillevens te schilderen. In de inventarissen van Margaretha van Oostenrijk: de kruisboog, het hertshoofd, het kruisbeeld en toebehooren. Elders heb ik opgemerkt: een distelvink die bij een landelijke fontein te drinken zitGa naar voetnoot(1); een valk op een met krijt bestreken plankjeGa naar voetnoot(2); een mandoline die half uit haar koker gehaald is, met een glas wijn en een blauwe vliegGa naar voetnoot(3). Het is een andere zijde van de Venetiaansche traditie. Denk aan die parkieten, het paar schaatsen, het koppel duiven naast de waterkan en den appel die men in het beroemde schilderij de Hofdames van Carpaccio bemerkt. Men zou nog andere voorbeelden kunnen aanhalenGa naar voetnoot(4). IX. - De naam van Jacopo de Barbari werd soms te pas gebracht in verband met de fresco-schilderingen van het hotel Busleyden te Mechelen, die uitgevoerd werden ten tijde van zijn verblijf aldaar, zoo wat tusschen de jaren 1505 en 1517. Wij geven hier een gedeeltelijke kopie weer, uitgevoerd door den schilder Hannotiau en tentoongesteld in het Museum van het Jubeljaarpark. Deze kopie is des te waardevoller daar de oorspronkelijke schilderingen, die reeds erg beschadigd waren, vernietigd werden in den oorlogsstorm die in 1914 over Mechelen woedde. Het ongelukkige hotel Busleyden, zoo sierlijk met zijn torentje en zijn zuilengang (de Berg van-Barmhartigheid en het Muziekconservatorium waren er gevestigd) is niets meer dan een verwarde en jammerlijke puinhoop. Het is het Festijn van Balthazar; de profeet Daniël verklaart aan de dischgenooten de geheimzinnige beteekenis van de waarschuwing die een bovennatuurlijke hand op den muur schrijft. X. - Het onderwerp van het tweede tooneel mist duidelijkheid. Men heeft het gehouden voor den Hof der Hesperiden. M. Joseph Destrée denkt aan de Bruiloft van Thetis en van Peleus waar Eris, woedend omdat zij niet was uitgenoodigd, den appel der verdeeldheid tusschen de goden werpt. De gevangene die zijn hand uit een kuil omhoog steekt is volgens hem de geketende Prometheus, naar wie Mercurius, met een zonderlinge muts op het hoofd, zijn staf uitsteekt. Saturnus zit voor, want de hoofdschotel te midden van de tafel bevat een pasgeboren kind. Volgens M. Camille Poupeye stelt het tooneel veeleer het banket voor, waar Tantalos om de vóórkennis van de goden te beproeven ‘hun zijn gewurgden en gebraden zoon Pelops voorzet. Op het onderste gedeelte van deze schildering, die eenig mag genoemd worden in de | |
[pagina 164]
| |
Noordelijke kunst, is Tantalos door de Schrikgodinnen geketend geworden in een vijver waarvan het gekristalliseerde water voor zijn dorstige lippen telkens wijkt, en onder een boom waarvan de appelen steeds aan zijn hand ontglippen’. Welk belang heeft het overige: Pan, met zijn horens en zijn bokspooten, bespeelt de syrinx het onderste boven, terwijl een stoet van licht-gekleede dames in mollige houding, voorbij trekt. Zou men niet meenen dat dit alles zonder goed bepaald doel geteekend is, uitsluitend voor het genot van de oogen, als een tooverspel? Stelkastjes vol vazen, schitterende juweelen, loofwerk en arabesken - het is een overladen versiering die denken doet aan een tapijtwerk, waar de gansche beschikbare ruimte benuttigd wordt om er gouden fantasieën van een Pinturicchio of een Sodoma vrij spel te geven; want het is natuurlijk van Italië dat men droomt bij het zien van dit heerlijke festijn. Barbari versierde de kasteelen van Philips van Burgondië in Zeeland met heidensche naaktfiguren. Er is geen bezwaar om aan te nemen dat hij gewerkt heeft voor Hieronymus van Busleyden, waarvan de wapens zichtbaar zijn op een konsool van de balken; Hieronymus van Busleyden, lid van den Grooten Raad van Mechelen, stichter van het College der Drie-Talen, verzamelaar van medalies, vriend van Erasmus en van Thomas Morus, een dilettant ten slotte die den minzamen schilder van Venetië bevallen moest. - Langen tijd bedolven onder het kalkwitsel, hebben de muurschilderingen van het hotel Busleyden, die de herinnering aan het weelderige leven van vroeger tijden opwekken, gedurende eenige jaren terug het licht gezien. Thans, door de vlammen geschroeid, zwart geworden en verbrokkeld, zijn zij opnieuw en onherroepelijk vernietigd. XI. - Boven het verwoeste Mechelen, met zijn uitgedroogde kanalen, zijn groen geworden pleinen en gapende ruimten, zweeft de herinnering aan de beschermster van Jacopo de Barbari, de goede landvoogdes. ‘Ma très redoubtée dame, madame Marguerite, archiducesse d'Autriche, ducesse et comtesse de Bourgogne, douairière de Savoie’. (Mijn zeer geëerbiedigde vrouwe, Mevrouw Margaretha, aartshertogin van Oostenrijk, hertogin en gravin van Burgondië, douairière van Savoye). Dit portret was het laatste schilderij dat vóór den oorlog in het Museum van Brussel kwam en werd aangeschaft door de ‘Société des Amis des Musées Royaux’. Wij hadden er gaarne in herkend ‘het zeer fijne konterfeilsel van mevrouw, gemaakt door de hand van meester Jacob de Barbari’ waarvan in de inventarissen gewag wordt gemaakt. Wij moeten er aan verzaken, niettegenstaande ons verlangen. Het is een van de exemplaren, het beste, van een reeks afbeeldingen van Margaretha die gewoonlijk worden toegeschreven aan Bernard van Orley, - er is er een te Antwerpen, een ander bij Dr. Carvalho in het kasteel te Villandry, een derde te Hampton-Court - en die M. Wauters wil toeschrijven aan den Brusselaar Pieter van Coninxloo. Margaretha draagt het strenge kleed der weduwen. Wij zullen het woord verleenen aan Brantôme: ‘Zij bleef weduwe op zeer jeugdigen leeftijd en was zeer mooi (laten wij | |
[pagina 165]
| |
Fig. X. - Mythologisch tooneel. - Kopie van een vernietigde fresco-schildering van het hotel Busleyden te Mechelen, uitgevoerd door den schilder A. Hannotiau. (Koninklijke Musea van het Jubeljaarpark, Brussel).
| |
[pagina 166]
| |
hem niet tegenspreken!) zooals ik vernomen heb van verschillende personen die haar gezien hebben, en volgens de portretten die ik gezien heb en die haar zoo voorstellen, en waarop niets leelijk of te laken is, tenzij haar grooten en vooruitspringenden mond, zooals dit bij leden van het Oostenrijksch huis algemeen voorkomt’. Inderdaad, wij hebben er wel wat op te laken, en zien niets anders meer, dan dien vooruitspringenden mond, die Habsburgsche lip, die de frischheid van haar aangezicht voor ons bederft. Zij was toen vijf-en-twintig jaar en moest zich door den schilder gevleid achten, daar zij, behaagziek als zij was, dit uitzicht verkoos om aan de oogen der nakomelingschap te worden vertoond. Haar latere portretten verbeelden haar steeds op vijf-en-twintig-jarigen leeftijd, op schilderijen, in beeldhouwwerk, in miniaturen en op het tapijt van Thurn en Taxis, waar zij met hare neven Karel den Vijfde en Ferdinand voor het mirakuleus beeld van Onze-Lieve-Vrouw van den Zavel knielt. Zoo zal dus ook geweest zijn het ‘zeer fijne konterfeitsel van mevrouw, gemaakt door de hand van meester Jacob de Barbari’. Indien ik om te eindigen haar beeld getoond heb, is het, omdat men blijft stilstaan bij de treffende figuur van Margaretha van Oostenrijk, de goede landvoogdes, die de groote historicus Pirenne in een schitterende lezing destijds herleven deed op de mondaine voordrachtavonden van de ‘Annales’ te Brussel. Wij houden van haar ter wille van haar Fransche sympathieën, die op zulke welsprekende wijze opgehemeld werden door M. Spaak, naar aanleiding van Jean Lemaire de Belges, haar gewonen dichter, den voorlooper van Ronsard, die ons, dank zij hem, vertrouwd is geworden. In de pittige taal van het oude Frankrijk, vat Brantôme in het kort het tragische lot samen van de dochter van Maximiliaan en van Maria van Burgondië: ‘De Fransche koning wilde niet onaangenaam zijn voor deze rechtschapen prinses, die zich zoo welwillend voor Frankrijk betoonde, en die zoo braaf en deugdzaam was, en toch, meer dan zij om haar deugden verdiende, ongelukkig in het huwelijk. Zij was eerst getrouwd met den koning Karel VIII, die haar, nog jong zijnde, terug stuurde naar haar huis en haar vader; dan met den zoon van den koning van Arragon, Jehan, van wie zij een kind had dat na 's vaders dood geboren werd, en kort na zijn geboorte stierf; ten derde met den schoonen hertog Philibert van Savoye, van wie zij geen afstammelingen had, en hierom droeg zij als zinspreuk: Fortune infortune, fors une. M. Spaak heeft ons haar onwankelbare trouw verhaald aan de nagedachtenis van een aangebeden echtgenoot, de ambtelijke rouwklachten en de lijkreden in verzen, waartoe de hof-dichters zich leenden. De Couronne Margaritique - een Guirlande de Julie vóór de letter, van een Bambouillet aan de Dijle - zwaait den lof van de kunstenaars, toonkunstenaars en geleerden die de aartshertogin omringden. De boeken van hare bibliotheek droegen als titels: L'Orloge de sapience, la Forteresse de la Loi, le Miroir des Dames, l'Estrif de fortune et vertu - alle doordrongen van een minnezangersaroom. In dit beschaafde midden, besprak men | |
[pagina 167]
| |
Fig. XI. - BERNARD VAN ORLEY (vroeger toegeschreven aan): Margaretha van Oostenrijk.
(Koninklijk Museum van Schoone Kunsten, Brussel). | |
[pagina 168]
| |
de Ethica van Aristoteles of de Commentaren van Cesar, de natuur der vogels of de eigenschappen der dingen; terwijl Margaretha ‘haar leed wiegde op de teedere klanken die zij aan haar spinet ontlokte’. De inventarissen vertellen ons den weelderigen eenvoud van haar interieur: ‘Item, twee zwart-fluweelen kussens, dienende voor het naaiwerk van mevrouw’ en vermelden tot ‘twee groote behaarde tapijten om voor het bed te leggen’. Zij zelve hield zich bezig met schilderkunst, evenals met poëzie en muziek: ‘De nabootsing van een boek bevattende een kleine zilveren doos en vijf met zilver versierde penseelen, alles dienende voor het tijdverdrijf van mevrouw, het schilderen’. - Haar mormeltje op de knieën, roerloos en droomend in een met wapens beschilderden leunstoel, luisterend naar de smachtende wijzen van de menestreelen, bracht Margaretha van Oostenrijk heerlijke uren door in het hotel van Savoye, dat opgericht werd door Rombaut Keldermans, dat de oorlogen (en de Oorlog) geëerbiedigd hebben, en dat, heringericht als gerechtshof te Mechelen, ons te nederig toeschijnt om er de zetel te zijn geweest van een dergelijke macht die zich over gansch Europa in een verwikkeld net van kuiperijen uitstrekte. Uit deze ruime zalen waakte zij over onze provinciën met de scherpzinnigheid van een staatsman en de behendigheid van een vrouw die met alle fijnbeden der diplomatie vertrouwd was. Op haar sterfdag kon zij met volle gewetensrust aan Karel V bekennen, ‘dat haar het heengaan hoegenaamd geen leed veroorzaakte’, en in dit uur van opperste berusling verklaren, dat zij fier was hem de landen aan deze zijde bloeiend en aanzienlijk vergroot achter te laten, ‘hebbende, schrijft zij, de regeering derzelven trouw ter harte genomen, en hopende op goddelijke belooning, tevredenheid uwerzijds, Mijnheer, en voldoening van wege uwe onderdanen’. Haar graf te Brou bij Bourg-en-Bresse, baarde haar gedurende haar leven een gestadige zorg; kerk en praalgraf waaraan zonder oponthoud haar teekenaars, haar beeldhouwers en bouwmeesters werkten, een Jehan Perréal, een Conrad Meyt en een Louis van Bodeghem, wier plannen zij nooit ophield te verbeteren. ‘Het is dus daar (zegt Edgar Quinet, geboren te Bourg-en-Bresse) dat Margaretha een steenen schuilplaats bouwde voor de verlangens van haar hart, een dak voor haar verwachtingen en haar ongestilde smart. Zij verwarmde met brandende tranen de zich uitlevende middeleeuwsche kunst, zij verzachtte als een met leed gedrenkte sluier de beeldhouwkunst der xve eeuw, zij plooide de oude geheiligde vormen van de kathedraal naar al de bewegingen van haar smart en van haar vrouwenziel. En toen de avond van haar leven gekomen was, en zij zelve alle dingen op hun plaats gebracht had, de marmeren bloemen die niet verwelken in een tuin van Christus en de dooden in het graf, is zij blootsvoets naast haar echtgenoot komen liggen, en het is slechts sedert dit uur dat voor haar het eigenlijke huwelijk in haar eeuwig hertogdom begonnen is.’ | |
[pagina 169]
| |
‘Het zeer fijne konterfeitsel van mevrouw, gemaakt door de hand van meester Jacob de Barbari’ niet gevonden hebbende, zijn wij toch een tijdlang blijven stilstaan bij dezen bleeken Venitiaan, hoofdzakelijk omdat hij even achter Margaretha van Oostenrijk te Mechelen aanliep. En indien men mij vraagt hoe het komt dat ik den ootmoedigen Jacopo de Barbari durf binnenleiden bij hen die den roem van ons land vormen, zal ik antwoorden met Lampsonius: Non tam pictoris, si quid me judice certet,
Arte debetur, quanquam debelur et Arti,
Quam tibi, quod carus, Belgarum, Margari, rectrix,
Dum tibi Appellea nihil est jucundius Arte.
‘Het is niet zoo zeer om de kunst van den schilder, ofschoon de kunst er voor iets bij is, dan wel om uw vriendschap voor den kunstenaar, o Margaretha, Regentes der Belgen...’ 1918. Pierre Bautier. |
|