Onze Kunst. Jaargang 20-21
(1922)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 85]
| |
Dirick Jacobsz. Vellert
| |
Glas-schijvenGlück zelf kende en publiceerde slechts één ruitje dat zich in de verzameling van wijlen Mevrouw O. Goldschmidt-Przibram te Brussel bevond. Het was het sierlijke glas met den Triomf van den Tijd dat 's meesters bijna volle signatuur Diric... Vell... draagt. (Fig. 1). Zooals Glück in zijn studie reeds aantoonde, staat het ruitje, dat op 21 April 1517 gedateerd is, onder invloed van een der bekende illustraties van Petrarea's TriomfenGa naar voetnoot(3), terwijl de twee voorgrondfiguren aan een der bladen van Mantegna's Triomf van Caesar ontleend werden. Het ruitje is in grijs-bruine grisaille uitgevoerd, zonder goudgeel. Diameter 0,216 m.Ga naar voetnoot(4). | |
[pagina 86]
| |
Het is mij een genoegen hier aan deze éénling nou een zestal zekere glasschijven van den Antwerpschen meester te kunnen toevoegen. Fig. 1. - DIRICK VELLERT: De triomf van den Tijd.
(Glas-schijf; vroeger in de verzameling Goldschmidt-Przibram, te Brussel). 1 en 2. In een Engelsch boekje over glasramenGa naar voetnoot(1) vond ik de hier eveneens weergegeven afbeeldingen (Fig. 2 en 3) van gebrand glas met Fortitudo dat zich op Warwick Castle moet bevinden. Naar de schrijver mij mededeelde, zijn de afbeeldingen genomen naar fraaie waterverfteekeningen, door een glasschilder naar de origineelen gemaakt. Van die origineelen heb ik tot mijn spijt geen Folographie kunnen verkrijgen, daar een desbetreffende vraag aan de bewoners van het Engelsche kasteel onbeantwoord bleef. Of de beide fragmenten één geheel hebben gevormd, kon ik dus ook niet uitmaken. Maar zeker is het dat de bekende letters van onzen Antwerpschen glasschilder en de dit keer naar verhouding zeer groote vijfpuntige sier in die door twee geadosseerde katten gedragen hoogte-vulling, duidelijk zichtbaar zijn. Trouwens de sierlijke gehelmde Fortitudo sluit zich onmiddellijk aan bij de figuren van het ruitje van 1517 en een eigenaardig ornament-detail als de van het middel afhangende schildjes vindt men zoowel daar als hier bij de | |
[pagina 87]
| |
Fortitudo en bij de zwaar belasteGa naar voetnoot(1) Putto. De rijkdom aan ornament-motieven is phenomenaal en roept Guicciardini's aan Vellert gegeven epitheton: ‘aardig van vonden’, weder eens in herinnering. Fig. 2. - DIRICK VELLERT: Fortitudo.
(Gebrand glas; Warwick-Castle). Het Fortitudo-fragment is het eerste glas dat met een zelfde monogram als de teekeningen en prenten gesigneerd is. Daar het ook in stijl geheel met het Diri Vell gesigneerde ruitje van Goldschmidt overeen komt, is het een nieuw bewijs voor de juistheid van Glück's trouwens door niemand meer betwijfelde hypothese. 3. De eerste scheppingsdag, voorgesteld is hoe God over de wateren zweeft en scheiding maakt tusschen het licht en de duisternisGa naar voetnoot(2). Kunstgewerbe-Museum te Berlijn. 4. Gods verbond met Abraham (Fig. 4). Nederlandsch Museum voor Geschiedenis en Kunst te AmsterdamGa naar voetnoot(3). Diameter 0,28 m. | |
[pagina 88]
| |
Fig. 3. - DIRICK VELLERT: Ornamentale omlijsting.
(Gebrand glas; Warwick-Castle). De ruit, waarin ik op het eerste gezicht Vellert's hand meende te herkennen, bleek, toen ik haar legen egaal-helder licht onderzocht, Vellert's signatuur, en wel de van zijn teekeningen en prenten bekende D V, te dragen. Het monogram is beneden, één centimeter onder de punt van Gods rechter schoen evenals alle lichte lijntjes (die derhanden b.v.) vóór het branden in de verf ‘geschreven’. Voorgesteld is: op het tweede plan rechts hoe de Heer aan Abram verschijnt (genesis 17: 1), op den voorgrond: hoe Abram op zijn aangezicht valt en God zijn verbond met hem maakt (genesis 17: 3 vv), terwijl op het tweede plan links een duidelijk beeld wordt gegeven van de behandeling welke Gods verbond met Israël eischt: de besnijdenis (genesis 17: 10-13). Deze laatste heeft plaats in een vóór een rond-bonw slaande Renaissance-hal welke door zijn vóór verdiepte velden geplaatste zuilen reeds het eenvoudiger prototype is van de rijke architecturen op Vellert's St. Lucas-en St. Bernardprenten. Een fraai doch op de afbeelding niet zichtbaar ornament van twee geaffronteerd in een rond geplaatste zeepaardjes past bovendien geheel bij de in mijn eerste artikel besproken en afgebeelde siervormen van Vellert en van den ‘Meester G.J.’Ga naar voetnoot(1). De in ietwat rosse grisaille uitgevoerde schildering is, door het aan de achterzijde der architectuur, van den bodem, van de kleedingzoomen en van het gebladerte der hoornen op kwistige wijze aangebrachte goudgeel, van een bijzonder rijk aspect. Merkwaardig in overeenstemming met 's meesters gravuren is de door meest horizontale | |
[pagina 89]
| |
strepen van afwisselende lengte gegeven lucht met die eigenaardige, wel van Dürer afgekeken wolkformatiesGa naar voetnoot(1). Ik zou dit allerbelangrijkste, met groote zorg en zeker geheel eigenhandig ‘geschreven’ ruitje op ongeveer 1521 willen dateeren. Fig. 4. - DIRICK VELLERT: Gods verbond met Abraham.
(Glas-schijf; Nederlandsch Museum voor Geschiedenis en Kunst te Amsterdam). 5. Loth voor het brandende SodomGa naar voetnoot(2). Nederlandsch Museum voor Geschiedenis en Kunst te Amsterdam. Diameter 0,22 m. Dit ruitje, dat ik op een Engelsche kunstveiling vond, sluit zich in techniek en compositie geheel hij het voorgaande aan en wordt door mij ook op ongeveer 1521 gedateerd. Evenals dáár zijn, behalve de fraaie als in schrik verstarde Loth-figuur op den voorgrond, nog twee momenten van het verhaal in den achtergrond gegeven: de waarschuwing aan Loth door de beide engelen en Loth's drinkgelag met zijn beide dochters. Het goudgeel is weder rijkelijk gebruikt, dit weer vooral bijzonder gelukkig voor de vlammen, waarin Sodom vergaat. | |
[pagina 90]
| |
6. Mucius Scoevola steekt zijn hand in het vuur (Fig. 5). Van den Heer C.W.L. Buma in bruikleen bij het Nederlandsch Museum te Amsterdam. Diameter 0,32 m. Mijn toeschrijving van deze groote glasschijf aan den meester zal, denk ik, wel geen tegenspraak ontmoeten. Ter vergelijking geef ik een afbeelding van Vellert's teekening in Frankfort (Fig. 6)Ga naar voetnoot(1) waar, bij groote overeenkomst van hand en van ornament-details, volkomen een zelfde sentiment uit spreekt. De grimmigheid waarmee de Romeinsche held zijn hand in het vuur houdt, de schrik van Koning Porsenna en zijn gevolg over deze daad en over de tegen hem uitgesproken bedreiging dat nog driehonderd jonge Romeinen naar zijn leven staan, het is alles voortreffelijk uitgedrukt. Reeds monumentaal van beweging is de krijgsman welke van achteren op den hoofdpersoon toeloopt. De athletisch gladde beweging van deze figuur en van de krijgshaftige beulen op de hier afgebeelde teekening plaatsen deze werken in de sfeer van eene 1523 gedateerde teekening van den Kindermoord te BethlehemGa naar voetnoot(2). Dit blad verraadt tevens waar Vellert deze monumentale lenigheid zich aangeleerd kan hebben: in de beschouwing van Marcantoons beroemde prent naar Raphaëls Kindermoord. Waar de humanistische glasschilder zich de stof voor zijn Mucius Scoevola gehaald heeft, maakte hij ons niet zonder pedanterie duidelijk: op de zoomen van Porsenna's laarzen schreef hij: | |
Vale(rius) Maxl(mus)Het is vreemd dat de door Mucius in plaats van Porsenna gedoodde hoveling niet wordt afgebeeld. Dit is wel het geval met een met Vellert's compositie overigens eenige verwantschap toonende prent van Georg Pencz. (Bartsch 75). Rijk gedetailleerd is op Vellert's glas de achtergrond: uit Porsenna's tent heeft men een uitzicht op het belegerde Rome en op het tentenkamp der Etruskers, waar het niet overal zedig toe schijnt te gaan. Dit zijn de zeven, naar ik stellig meen eigenhandig uitgevoerde glasschijven die mij sinds ik mij met Vellert bezig houd, bekend geworden zijn. Afbeeldingen van eenige zijner schijven herkende ik in een werkje dat in 1829 in Gent werd uitgegeven. In ‘Zeldzaamheden’ verzameld en uitgegeven door Joan d'Huyvetler, in het koper gesneden door A. Onghena, wordt op pl. XXII een raam met ingezette ruitjes afgebeeld. Een daarvan vertoont de ‘Triomf van de Eeuwigheid’ een zegewagen, door olifanten getrokken, dat zeker thuis hoort in de reeks van Vellert's Triomf van den Tijd. Een ander geeft een ‘Bergrede’ weer, welke overeenkomt met de in Glück's studie | |
[pagina 91]
| |
afgebeelde teekening van 25 November 1523Ga naar voetnoot(1). Voor zoover ik op de kleine etsjes durf afgaan zouden nog vijf andere ruitjes die blijkbaar even groot zijn als dat der Bergrede, van Vellert's hand kunnen zijn of op zijn teekeningen kunnen teruggaan. Het zijn een bruiloft van Kana, een Laatste Avondmaal, een Mannaregen? een Maaltijd bij Simon? en een Wegvoering van Joseph? De text van het werkje vermeldt dat de afbeelding één vierde gedeelte der glazen van de verzameling weergeeft. Misschien weten de gentsche oudheidkundigen mede te deelen wat er van de verzameling d'Huyvetter is geworden en zijn de ruitjes zoo nog op te sporen. | |
Glas-ramenStuitte ik, bij de toeschrijving van glasschijven, niet op veel moeilijkheden daar we Vellert's hand door de vele teekeningen wel zeer goed kennen, anders was het met de vraag, welke van de vele nog bestaande 16e eeuwsche kerkramen hem en zijn atelier moeten worden toegeschreven. Immers, bij deze meest op zeer groote schaal uitgevoerde werken, zal Vellert dikwijls slechts de ontwerpen hebben geleverd en de uitvoering aan de leerlingen van zijn atelier, van wie we er verscheidene, zooals we zagenGa naar voetnoot(2), bij name kennen, hebben overgelaten. Bovendien hebben deze zoo breekbare en aan weer en wind blootgestelde monumenten dikwijls in den loop der tijden zeer geleden en zijn ze - wat voor hun zuivere kunstwaarde nog erger is - meestal in sterke mate door latere glasschilders vernieuwd. Zoo geeft den bestudeerder der Belgische kerkvensters de gedachte aan den 19e eeuwschen Brusselschen glasschilder J.B. Capronnier (1814-1891) een gevoel van voortdurende onrust. De moeilijkheden welke te overwinnen bleken, waren de oorzaak dat mijn reeds in 1906 met veel enthousiasme en jeugdigen overmoed begonnen bestudeering der glasramen nog steeds weinig resultaat had. Reizen toen in België en Noord-Frankrijk, later op verschillende lijden naar Luik, Cambridge | |
[pagina 92]
| |
en Lübeck door mij gemaakt,Ga naar voetnoot(1) gaven mij in hoofdzaak de sensatie dat zij nog eens herhaald moesten worden. De omstandigheden hebben dit echter niet gewild. Ik besloot daarom nu op minder grootsche wijze dan mijn opzet was, althans eenige resultaten van deze onderzoekingen mede te deelen. Fig. 5. - DIRICK VELLERT: Mucius Scaevola steekt zijn hand in het vuur. (Glas-schijf; uit de verzameling van den heer C.W.L. Buma, in bruikleen bij het Nederlandsch Museum te Amsterdam).
Elders heb ik één groote serie van Glasramen reeds besproken. Afgaande op de mededeeling, in Glück's studie, dat Friedländer Vellert's stijl in de reeks ramen van Kings College Chapel te Cambridge had meenen te herkennen, bezocht ik die plaats en kon ik deze toeschrijving voor een aantal ramen bevestigen. In de Burlington Magazine van 1907-08Ga naar voetnoot(2) heb ik het Groote | |
[pagina 93]
| |
Oostelijke raam en een fragment van een der andere afgebeeld en, aan de hand der oudere litteratuur, twee contrakten, van 30 April en 3 Mei 1526, voor deze nog door Hendrik VII bevolen versiering der in 1515 voltooide kapel besproken. Van de reeks voortreffelijke fotografieën die ik mij toen verschafte, beeld ik er nu nog eenige af (Fig. 7-12). Fig. 6. - DIRICK VELLERT: Een vorst laat gevangenen onthoofden. (Teekening; Städelsches Kunstinstitut te Frankfort).
Het zal, geloof ik, niet moeilijk vallen in deze fragmenten koppen te vinden die, niettegenstaande zij op veel grooter schaal zijn uitgevoerd, met figuren op de straks afgebeelde glasschijven of ander werk van Vellert overeenkomen. Zoo doet in het Kindermoord-fragment (Fig. 7) die krijgsknecht boven, door zijn beweging, denken aan enkele figuren van de straks besproken kindermoordteekening van 1523 en van het Mucius-Scaevola-ruitje, terwijl dat bijna chineesche kinderkopje beneden nog veel stijlverwantschap heeft met het jongetje op de ruil van den Triomf van den Tijd. Zeer belangrijk voor de toeschrijving aan den Nederlandschen meester zijn bovendien op het fragment van de Aanbidding van het Gouden Kalf (Fig. 8)Ga naar voetnoot(1) die fraaie grijsaards-kop | |
[pagina 94]
| |
met den gebogen neus, en de sierlijke, op den rug geziene gelauwerde figuur, maar ook de woorden van het eerste gebod welke op de gebroken tafelen der wet loch nog duidelijk leesbaar zijn: het goed Nederlandsche: ‘du selste liefhebbe Godt bove alen’. Fig. 7. - DIRICK VELLERT: De kindermoord van Bethlehem.
(Deel van een gebrandschilderd venster in Kings College Chapel te Cambridge). Met Fig.9 en 10 kan ik een beeld geven van de indeeling der 24 zijramen. Zij geven tesamen het geheele negentiende venster weer, dat behoort tot een reeks ramen die tegen het midden der negentiende eeuw door den Engelschen glasschilder Hedgeland zijn gerestaureerdGa naar voetnoot(1). In de bovenste helft van het in vijf lichten verdeelde raam zijn in de twee linksche lichten de Terugkeer van den verloren Zoon, in beide rechtsche de Ontmoeting van Jacob en Jozef in Egypte voorgesteld, terwijl met deze voor stellingen de Ongeloovigheid van Thomas en Christus' | |
[pagina 95]
| |
verschijning aan de Apostelen in de onderste helft correspondeeren. Het middelste licht is, als in alle zijramen, zoowel boven als beneden ingenomen door de nobele figuren van een Profeet en een Engel welke op de voorstellingen duidende spreuken uit het oude en het nieuwe testament dragen. Fig. 8. - DIRICK VELLERT: Mozes breekt de tafelen der wet. (Deel van een gebrandschilderd venster in Kings College Chapel te Cambridge).
Het vooral op architecturen en kleedingstukken - beenbekleedingen! tamelijk kwistig aangebrachte renaissanceornament vertoont alle vormen die ik in mijn tweede Vellertartikel als voor den meester typisch heb beschrevenGa naar voetnoot(1). In de figuren zal men misschien niet zoo onmiddellijk 's meesters stijl erkennen. Toch zijn ze in de wijze waarop invloeden van Dürer, Lucas van Leyden en Marcantoon - misschien ook Rafaëls cartons? - verwerkt zijn, wel typeerend voor den meester De op het eerste gezicht opvallende lengte der Christus-figuur vindt zijn aeqnivalent op het gesigneerde glasraam te Lübeck dat straks nog besproken wordt. Ik vermoed overigens dat dit glas niet behoort tot de vòòr 1527 geplaatste ramen maar tot de twaalf welke, volgens het contract van 1526, moesten geplaatst | |
[pagina 96]
| |
zijn vóór 30 April 1531. Het zelfde is, denk ik, het geval met het twintigste raam, waarvan we in Fig. 11 en 12 twee fragmenten: uit Christus' Hemelvaart en uit de Nederdaling van den Heiligen Geest geven. Ken ander fragment van de Hemelvaart beeldde ik in de Burlington MagazineGa naar voetnoot(1) af, naast een fragment uit Vellert's groote prent van den Zondvloed. Ik vermeldde daar ook reeds hoe de met half open mond opkijkende kop links van het hoofd van Maria (zie Fig. 12) en het gelaat van den man die in het midden dier prent zich aan een drijvende ton tracht boven water te houden, op elkaar gelijken als twee droppels water.
Terwijl de toeschrijving aan Vellert van het grootste deel der vensters van Kings College Kapel alléén op de stijlcritiek kan steunen, geeft het nu afgebeelde prachtige venster met de Kroning van Maria in de Marienkirche te Lübeck (Fig. 13) ons de zekerheid van een signatuur. De vijfstralige, als in een kogeltjes-as besloten sterren immers, die men rechts boven het hoofd van den Vader en vlak boven het hoofd van den Zoon zoo duidelijk ziet stralen, zijn met zulk een signatuur volkomen gelijk te stellen. Precies hetzelfde merk immers staat op Vellert's teekening der Geboorte van Maria in het Museum te Weimar, van welke teekening Glück in zijn studie een groote reproductie gaf (pl. III). Bovendien is de overeenkomst met de in een krans gevatte ster van het Warwick-fragment (Fig. 2) die dan bovendien, ietwat verborgen, de letters DV vertoont, overtuigend. Ook de reeds vroeger, in mijn vierde artikel onder nr 6 vermelde teekening der Uffizi: de voorstelling in den tempel van Maria, is gesigneerd met alleen de ster op een schildje. Maar ook stilistisch past dit werk, nu we Vellert eenmaal in het groot hebben leeren zien, zeer goed in zijn oeuvre, en wel in het bijzonder in dat van de jaren 1520 en 1521 toen hij onder den sterken invloed van Dürers ten geschenke gekregen houtsneden stond. De figuur der links achter Christus toeloopende engel trouwens lijkt zoo juist van die pasgenoemde teekening in Weimar weggeloopen. De lange, gerekte Christus-figuur vergeleek ik reeds met die op het hier afgebeelde 19e raam in Cambridge. Het ornament is nog wat vol en gedrongen, maar vertoont toch reeds vele der bekende motieven, vooral in de rondbogen en de kleine pilasters boven de beide ster-signaturen. Dit raam is bijzonder goed geconserveerd en het kleurige van Maria's donkerblauw kleed, van Christus' hel-rooden mantel, van het bruin en groen der gewaden van den Vader vormen een prachtige harmonie die verrijkt en verfijnd wordt tevens door bruin-gouden mantelzoomen, door hoogte-vullingen | |
[pagina 97]
| |
Fig. 9. - DIRICK VELLERT: De terugkeer van den verloren zoon.
De ontmoeting van Jacob en Jozef in Egypte. (De bovenste helft van een gebrandschilderd venster in Kings College Chapel te Cambridge). | |
[pagina 98]
| |
van vuil-wit op geel fond, door geel-geaderd marmer en door festoenen van helgroen met roode vruchten. Het onderste gedeelte, met de wapens der Hanze-stad Lübeck, is mooi rustig gehouden met bijna alleen goud en rood op mat witte fond. Het geheele raam is vol van stille, matte glanzen en heelt - eigenschap van alle gebrand glas van hoogste qualiteit - de diepe fonkelingen van edelsteen Het raam is, blijkens het uitgavenboek der stad Lübeck, den 16 Februari 1521 in de Marientiden of Sängerkapelle - ook wel Raths-kapelle genaamd - ingezetGa naar voetnoot(1). Het was een geschenk van den Lübeckschen Raad. De niet meer aanwezige glasschilderingen der vier andere vensters dezer kapel die in 1523 en 1524 geplaatst werden, zullen waarschijnlijk ook voorstellingen uit het Marialeven hebben bevatGa naar voetnoot(2). Het raam met de Kroning van Maria werd in 1839 uit de Marientide Kapelle verwijderd en vormt sinds 1872 het hoofdbestanddeel van het venster boven het west-portaal. Het is wel merkwaardig, maar niet verwonderlijk, dat de handelsstad aan de Schelde dit en waarschijnlijk nog die andere ramen, aan de Duitsche Hanze-stad geleverd heeft. Immers, de handelsbetrekkingen tusschen de twee steden waren vele, en de uitvoer uit Antwerpen van allerlei aard kunstwerken nam juist in deze tijden een groote vlucht. Dezelfde kerk bewaart nog het beroemde gebeeldhouwde Marieën-altaar, welks deuren beschilderd zijn door een wel zeker Antwerpsch meester. Het altaar heeft het jaartal 1518 en gaf daardoor den schilder, die ook het altaar met de legende van Magdalena in het Museum te Brussel geschilderd heeft, den naam van Antwerpschen Meester van 1518Ga naar voetnoot(3). Deze kunstenaar vertoont een gelijksoortige afhankelijkheid van Dürer, als we bij Vellert opmerken. De meesters staan inderdaad dicht bij elkaar en het is daarom misschien geen toeval dat juist in het Fitzwilliam-Museum te Cambridge een ander werk van den meester van 1518 bewaard wordt: een Annuntiatie voor een rijke renaissance-hal. Het altaar van 1518 werd een jaar na de aanbrenging van het venster, dus in 1522, aan de zelfde Marienkapelle geschonken, waarin de glasramen werden aangebracht. Schenker was de uit het graafschap Cleve afkomstige koopman Johannes BoneGa naar voetnoot(4). | |
[pagina 99]
| |
Men vraagt zich af of een atelier dat tegen 1521 een zoo importante opdracht voor Lübeck en in 1526, - misschien zelfs reeds in 1516 - nog veel belangrijker bestellingen voor Cambridge kreeg, in het eigen vaderland geen sporen zou hebben nagelaten. Dit nu is, meen ik, wel het geval, al spreek ik de meeste der nu volgende attributies niet meer met zoo volle verzekerheid uit als toen zij zich, nu bijkans vijftien jaar geleden, bij mij opdrongen. Toen de machtige Antoon van Lalaing, Karel de Vijfde's gunsteling, stadhouder van Holland en, door zijne echtgenoote, de schatrijke Elisabeth van Culenborg, Heer van Hoogstraeten, in 1525 in dit ten zuiden van Breda gelegen plaatsje, een slot en een kerk liet bouwen naar de ontwerpen van den Antwerpschen bouwmeester Rombout KeldermansGa naar voetnoot(1), werden de glasschilders niet vergelen. Van het Gelmelslol is niet één steen op den anderen gebleven. Dit is ook daarom jammer omdat we hier kennis hadden kunnen maken met het werk van dien door Guicciardini in één adem met Vellert genoemden glasschilder: Aert Ortkens van Nymegen, die de ramen voor de twee kapellen van dit kasteel leverdeGa naar voetnoot(2). De kerk is echter, met zijn prachtigen toren, gespaard gebleven en één-entwintig ramen van het koor, het noordelijke zijkoor en de kruisbeuk hebben min of meer intact hun oude versiering van gebrand glas bewaard. Van een van de allerfraaiste en, naar ik meen het minst door Capronnier gerestaureerdeGa naar voetnoot(3) vensters, geef ik hier een afbeelding (Fig. 14)Ga naar voetnoot(4). Het is een der twee zijramen van het lage Noordelijke zijkoor. De met hunne beschermheiligen Karel den Grooten en St-Jacob afgebeelde donateurs zijn Karel van Lalaing, Antoon's broeder, en Jacoba van Luxemburg. De aanvankelijke schroom die men, bij een toeschrijving van dit raam aan | |
[pagina 100]
| |
Vellert, tegenover de prachtige donateurs-figuren kan gevoelen, zal toch, meen ik, wel spoedig verdwijnen als men de figuur van den witbaardigen Karel den Grooten en van St-Jacob vergelijkt met die van God den Vader en van Christus op het raam in Lübeck.
Fig. 10. - DIRICK VELLERT: De ongeloovigheid van Thomas. - Christus' verschijning aan de Apostelen. (Onderste helft van een gebrandschilderd venster in Kings College Chapel te Cambridge).
De in grisaille uitgevoerde alleraardigste landschap-verschieten verraden, niettegenstaande ze op veel grooter schaal zijn uitgevoerd, het zelfde sentiment als de mooie landschap-achtergrondjes op Vellert's prenten van 1523 en 1524: de St-BernardGa naar voetnoot(1), de Beroeping van Petrus en JacobusGa naar voetnoot(2). Geestig waargenomen zijn rechts die beide mannetjes | |
[pagina 101]
| |
die zich over een bruggetje haasten, en, over Charlemagne's rechter schouder gezien, doch op de afbeelding niet te onderkennen, een vlug neergestreken mannetje dat een stok over den schouder draagt. Waarlijk kan men hier wel bijna Vellert's vlugge teekenhand zelf herkennen. Ook de geheele rijke ornamentatie van dit raam vertoont én in opbouw én in tal van zeer typeerende details de grootste overeenkomsten met Vellert's pas genoemde St. Bernard en vooral met zijn Lucas-gravure van 1526. Treffend is de overeenkomst in vorm der voor pilasters met verdiepte velden geplaatste, met lauwerkransen behangen, zuilen En ook de wijze waarop in het Gothische maaswerk van het timpaan, de renaissance-dolfijntjes zich kronkelen, pleit voor den vindingrijken Antwerpschen Meester, aan wiens Drie-eenheid-teekening van 1520Ga naar voetnoot(1) hier tevens wordt herinnerd. Fig. 11. - DIRICK VELLERT: Christus' Hemelvaart. (Deel van een gebrandschilderd venster in Kings College Chapel te Cambridge).
Dit raam doet in pracht van stille, diepe kleur voor dat in Lübeck niet onderGa naar voetnoot(2). Ook de zeven ramen van den koor-apsis die, in nog rijker ornamentatie, bóven de zeven sacramenten, benéden de portretten der schenkers met hunne heiligen te zien geven, meen ik, voor zoover | |
[pagina 102]
| |
zij niet van Capronnier zijn, Vellert te mogen toeschrijvenGa naar voetnoot(1).
Fig. 12. - DIRICK VELLERT: De nederdaling van den Heiligen Geest. (Deel van een gebrandschilderd venster in Kings College Chapel te Cambridge).
Hier zullen de overeenkomsten met Karel de Vijfde's groote raam van 1531 in de St-Gudulenkerk te Brussel, dat door Orley ontworpen zou zijn, mij misschien worden tegengeworpenGa naar voetnoot(2). Ik meen echter dat de toeschrijving aan den meester van het raam te Lübeck van het zoo juist besprokene toch zeer veel voor heeft. De benedenste helften der weinig gerestaureerde ramen van Karel VGa naar voetnoot(3) | |
[pagina 103]
| |
Fig. 13. - DIRICK VELLERT: De Kroning van Maria. (Glasvenster van 1521 in de Marienkirche te Lübeck).
| |
[pagina 104]
| |
Fig, 14. - DIRICK VELLERT: Het glasvenster van Karel van Lalaing en Jacoba van Luxemburg in de kerk van Hoogstraeten.
| |
[pagina 105]
| |
en van zijn gemalin Isabella van Portugal worden hier afgebeeld (Fig. 15 en 16).
Fig. 15 en 16. - DIRICK VELLERT toegeschreven: De onderste helften der ramen van Karel V en van Isabella van Portugal, in de kerk van Hoogstraeten.
De figuur van Charlemagne die achter den in keizersornaat knielenden Karel staat is, door zijn witten, ruig geschilderden baard weder te vergelijken met de figuur van God op het ruitje van het Nederlandsch Museum (Fig. 4) en ook de achter Isabella als toeloopende vrouwelijke heilige verraadt, naar mijn gevoel, geheel Vellert's stijl. Zij is, in voorkomen en beweging, misschien het best te vergelijken met de Samaritaansche op Vellert's prentje van 1523. De rondschijven hoven de hoofden van Karel en Isabella, die de zondeval en Abel's dood te zien geven, vertoonen bovendien groote overeenkomsten met de ruitjes van het Nederlandsch Museum, al zijn ze op wat grooter schaal - hun diameter is 0,38 m. - uitgevoerd. Ook in de moeilijk te bestudeeren ramen boven het gestoelte heb ik Vellert-overeenkomsten genoteerd. Dit geldt vooral voor het eerste raam in den Noordmuur, dat van 1528 dateert en door Karel van Lalaing en zijne | |
[pagina 106]
| |
echtgenote Margaretha van Croy-Chimay werd geschonken (Fig. 17). Het is geheel oud. De beide andere ramen aan deze zijde zijn van 1571 en komen dus niet in aanmerking. De drie ramen aan de overzijde zijn weder, zoo noteerde ik, wat de onderste helften betreft bijna geheel nieuw, terwijl de tympanen oud zijn. In één dier tympanen zag ik een engeltje welks vleugels - typisch Vellert-detailGa naar voetnoot(1) - in adelaarskopjes eindigen. Wat te denken van het door Levy's groote kleur-reproductieGa naar voetnoot(2) meest bekende Hoogstraetensche raam: Het Heilig Avondmaal dat de Noordelijke kruisbeuk afsluit, en het daartegenover staande even groote raam in de zuidelijke kruisbeuk met Christus' Besnijdenis en de Aanbidding der Koningen? Het eerste werd door de Staten van Holland aan hun stadhouder geschonken - niet door Antoon van Lalaing, zooals Friedlaender in zijn straks vermelde Orley-studie meent - en in 1535 geplaatstGa naar voetnoot(3), het tweede is een geschenk van de stad Antwerpen en draagt den datum 1533. Ook deze ramen ben ik geneigd onzen meester toe te schrijven. De sterk-bewogen Madonna en het Kind, op de Aanbidding, de breed van voren geziene Jozef-figuur - hooggewelfde kale schedel, lange baard - op de Aanbidding en de Besnijdenis, beiden herinneren, om slechts enkele vergelijkingspunten te noemen, aan diezelfde figuren op Vellert's geschilderd drieluik dat vroeger tot de collectie Lippman behoorde en zich nu in de Weensche verzameling Auspitz bevindtGa naar voetnoot(4). En bij de sterk getypeerde en expressieve koppen der Apostelen op het Avondmaal meen ik mij, bij mijn toeschrijving, op sommige der in dit artikel afgebeelde koppen der ramen in Cambridge te mogen beroepen. Ik denk daarbij vooral aan het door mij tamelijk laat, tegen 1530, gedateerde negentiende raam met Christus' Verschijning aan de apostelen en de Ontmoeting van Jacob en Jozef (Fig. 9 en 10)Ga naar voetnoot(5). Overigens zie ik in de, men zou bijna kunnen zeggen archaiseerende, | |
[pagina 107]
| |
sierlijke affectatie der acht graven van Holland in het beneden gedeelte van dit raam een schakel die Vellert's lateren, meer Rafaëlesken stijl met de fijne sierlijkheid van het ruitje van 1517 (fig. 1), van de Fortitudo (fig. 2) verbindt. Fig. 17. - DIRICK VELLERT: Het raam van Karel van Lalaing en van Margaretha van Croy-Chimay, van 1528, in de kerk van Hoogstraeten.
Ik ben, reeds in 1906, natuurlijk ook in de Antwerpsche kerken op den zoek gegaan naar glasvensters van onzen meester. De oogst was er al zeer gering. In de Onze Lieve Vrouwenkerk - waar ook een raam geschonken werd door den besteller van de glazen in Cambridge, den Engelschen koning Hendrik VII, heb ik niets kunnen vinden, hoewel wij zagen dat Vellert daar in het jaar 1539 of 1540 een glas moet geleverd hebbenGa naar voetnoot(1). Slechts één raam heb ik in Antwerpen aan Vellert kunnen toeschrijven. Het bevindt zich in de Allerheiligen-kapel der St-Jacobskerk; een gekleurde doch zeer slechte afbeelding van het in 1850 door Capronnier sterk gerestaureerde onderste gedeelte volgt in het werk van Levy als plaat 25 onmiddellijk op de afbeelding van het raam der staten van Holland in Hoogstraeten. De | |
[pagina 108]
| |
donateurs zijn Jakobus Draeck (†28 Nov. 1528) en Barbara Calibrant (†27 Sept. 1538). Het raam is van 1538. In de bovenste helft is het Avondmaal gegeven Het raam moet oorspronkelijk zeer groote overeenkomst vertoond hebben met de ramen van Karel en Isabella in het koor te Hoogstraeten. Het fijne landschapje met gebouwen achter het Avondmaal en, voor zoover het oud is, achter de donateursGa naar voetnoot(1) pleiten ook weer voor den in dit opzicht zoo gevoeligen meester. Van de ornamentvormen noem ik slechts die putti die, als op de St-Bernardprent van 1524Ga naar voetnoot(2) schildjes houden met Jhesus en Maria. Is het aan den beeldenstorm, die juist in Antwerpen zoo hevig woedde, toe te schrijven, dat van Vellert's werkplaats zoo weinig in de eigen woonplaats is overgebleven, of zou de meester, door toevallige relaties, te zeer met bestellingen van elders overstelpt zijn geweest? Misschien hebben beide redenen samengewerkt.
Ook voor Frankrijk heeft, meen ik, de roerige meester die het blijkbaar verstond een groot atelier zeer productief te leiden, belangrijke bestellingen op zich genomen en uitgevoerd. Mijn toeschrijving van het raam van Salomo's Oordeel in de kerk van St-Gervais te Parijs en van de teekening daarvoor in het Britsch Museum heeft, meen ik, bestrijding en geen steun gevondenGa naar voetnoot(3). Toch blijf ik in beide - misschien met iets meer twijfelingen dan voorheen - vroege werken van Vellert zien. Het Kindermoord-fragment uit Cambridge (Fig. 7) is misschien in staat, vooral door een vergelijking der grimmige gehelmde krijgsknechten, althans de mogelijkheid van mijn onderstelling te doen toegeven. Naar de kerk Sainte-Foy te Conches (dicht bij Evreux) werd ik gelokt door het feit dat in één der ramen Vellert's St-Bernard-prent was overgenomen. Van de drie-en-twintig ramen dezer kerk hebben alleen de zeven van het koor voor ons belang. Een voortreffelijke beschrijving ervan en enkele afbeeldingen, vindt men in een boekje van den abbé A. BouilletGa naar voetnoot(4). Elk der ramen van het koor wordt op halver hoogte in tweeën gedeeld en elk dier helften bevat drie boven elkaar geplaatste voorstellingen. In de bovenste helften worden meestal in meer of min nauwe aansluiting aan Dürers groote en kleine houtsnee-Passie en aan zijn Maria-leven, een-en-twintig voorstellingen van het leven van Christus gegeven. In de onderste helften geven de beide bovenste deelen telkens twee episoden uit het leven van de bescherm- | |
[pagina 109]
| |
Fig. 18. - DIRICK VELLERT toegeschreven: Het leven van Maria. (Glasvenster van 1527 in de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Châlons-sur-Marne).
| |
[pagina 110]
| |
heilige der kerk Sainte-Foy, terwijl de onderste compartimenten worden ingenomen door donateurs en heiligen. Het is in het onderste gedeelte van het vijfde raam - van links geteld - dat zich het met Vellert's prent overeenkomende gedeelte bevindt. Het hoofd der Madonna en de architecturen hoven beide hoofden zijn, volgens Bouillet, nieuw, en ik zelf teekende aan dat dit het geval is met het onderste gedeelte van St-Bernards mantel. Deze laatste komt echter voor het overige gedeelte, ook wat het gelaat betreft - het is geheel wit gehouden - geheel overeen met de prent. Op zichzelf zou natuurlijk een ontleening in een glasraam aan een prent nog niet veel te beduiden hebben. Het is echter het merkwaardige in de ramen van Conches dat ze ook overigens stijlverwantschap met Vellert's werk vertoonen. Zoo biedt in het vijfde raam het tafereel naast den St-Bernard, dat St-Joris voorstelt die, op een prachtig paard gezeten, den draakGa naar voetnoot(1) doodt, ook wel degelijk vergelijkingspunten met Vellert's oeuvre. Zoowel voor de fraaie Joris-figuur als voor het prachtig stijgerende ros wijs ik op twee der Apocalyptische ruiters in de teekeningen-reeks bij Baron Edmond de Rothschild, die ik in mijn vierde Vellert-artikel alle drie afbeeldde. De voorstelling op het vierde raam, waar Ste-Foy op het vuur gemarteld wordt door zeer realistisch weergegeven beulsknechten, van wie er een, op den voorgrond, met een blaasbalg het vuur zit aan te wakkeren, heeft ongetwijfeld verwantschap met het eerste blad dier teekeningen-reeks, den Johannes in de kokende olie van het Berlijnsche PrentenkabinetGa naar voetnoot(2). Tegen de veronderstelling dat Vellert zelfde ontwerper dezer ramen zou zijn pleit, behalve de ontleening aan zijn eigen prent, misschien nog het feit dat in de episode van Ste-Foy's marteldood - boven den St-Bernard en St-Joris - de rijke gebouwen in den achtergrond slaafs gecopieerd zijn naar twee prenten van Hans Sebald BehamGa naar voetnoot(3). Ontleeningen van dezen aard zou men van den juist in ornamentaal opzicht zoo vindingrijken meester niet verwachten. Moeten wij de ramen dus toeschrijven aan een minder zelfstandig glasschilder die misschien in Antwerpen zijn leerschool heeft doorgemaakt, mogelijk een direkt leerling van Vellert was? Of moeten wij een inscriptie op den mantelzoom van den Heiligen Lodewijk, onder in het derde raam, gelooven, en in den Westphaalschen schilder en graveur Heinrich Aldegrever den glasschilder zien? Ik durf deze vragen niet beantwoorden. Het onderdeel, waar de inscriptie: ‘Aldegrevers Ho Anno Domini XX’ op voorkomt, is sterk gerestaureerdGa naar voetnoot(4). Het is echter wel zeer treffend dat Aldegrever als | |
[pagina 111]
| |
Fig. 19. - DIRICK VELLERT toegeschreven: Vier episoden uit het leven van Maria: haar ziekbed, sterfbed, begrafenis en verheerlijking.
(Glasvenster in de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Châlons-sur-Marne). | |
[pagina 112]
| |
glasschilder een volkomen onbekende grootheid was en is, terwijl toch in een document van den Raad van Soest, van 1561, de toen reeds gestorven meester als ‘glasmeker’ wordt aangeduidtGa naar voetnoot(1). Wordt, door de glasramen van Conches, dan misschien toch een Lichtstraal geworpen in de duisternis, die acht jaren van Aldegrever's beslaan - de jaren van 1541 tot 1549 - omgeeft? Heeft hij zich toen - of al eerder - in de ateliers van den Antwerpschen glasschilder opgehouden, werken voor hem uitgevoerd en geplaatst? We weten het niet, maar misschien is het stellen dezer vragen niet geheel zonder nutGa naar voetnoot(2). Zeker is het dat de koor-ramen van Conches ook uit een oogpunt van glasschilderkunst, wel bijna op één lijn geplaatst kunnen worden met de beste ramen in Hoogstraeten. De vensters der Notre-Dame te Châlons-sur-Marne heb ik reeds in mijn eerste Vellert-artikelGa naar voetnoot(3) genoemd. Ik vermeldde daar dat in het timpaan van één der ramen, dat 1527 gedateerd was, twee letterteekens te zien waren, waarvan ik het eerste, dat veel overeenkomst had met de omgekeerde D J der groteske van 1522, als Dirick Jacobsone Antverpiensis, het andere een V met een huismerk, als Vellert meende te mogen lezen, omdat ook overigens de stijl van het raam een toeschrijving aan den Antwerpschen meester wettigde. Het raam, dat hier wordt afgebeeld (Fig. 18) geeft in drie boven elkaar geplaatste reien van vier vakken elf episoden uit het Leven van Maria te zien, terwijl het twaalfde vak de verschijning van de Tiburlijnsche Sibylle aan Keizer Augustus bevat. De onderwerpen komen vrij wel overeen met die in het eerste eveneens 1527 gedateerde raam en de onmiddellijk daarop volgende, in Cambridge. Vooral de vakken der Geboorte en van Maria's eerste Tempelgang kunnen we met de teekeningen waarin Vellert hetzelfde gegeven behandeld heeft, goed vergelijkenGa naar voetnoot(4). Alles is wat stijver, wat archaischer dan Vellert zich in die teekeningen toontGa naar voetnoot(5). Toch geloof ik wel dat dit op rekening van de glasschilders mag geschoven worden, want de compositioneele overeenkom- | |
[pagina 113]
| |
sten, en de wijze waarop Dürer's voorbeelden weer verwerkt weiden zijn toch, evenals sommige fraaie landschapachtergrondjes, wel heel typisch voor den meester. Ik heb dan ook wel hoop dat mijn schijnbaar wal gezochte interpretatie der groote, in goud-geel gebrande monogrammen in het timpaan, niet geheel verworpen zal worden. Ook de vier figuren van Deugden en de engelen in dat timpaan hebhen toch minstens een Vellert-karakler. De episoden der Geboorte van Christus en van de Aanbidding der Koningen zijn uit het verband gelicht en, in grootere composities, in een volgend raam geplaatst waarin ook, waarschijnlijk veel latei-, het Avondmaal van Christus was ondergebrachtGa naar voetnoot(1). Terzijde van dit Avondmaal was daar dan nog een voor mij onverklaarbare voorstelling aangebracht van twee sierlijke, geaffecteerd staande en druk gesticuleerende mannen met, op den achtergrond, een zich voor zijn vee bukkend grijsaard. Vooral deze laatste figuren zijn, voor mijn gevoel, voor Vellert typisch. Ook echter in de Geboorte en de Aanbidding der Koningen zijn veel vergelijkingspunten met dergelijke composities van den meester: vooral de aardige levendige achtergrond-figuurtjes, maar ook die witgebaarde staande koning, kennen wij reeds van andere werken. Een zéér opvallende overeenkomst met dergelijke figuren boven in het raam van Karel van Lalaing in Hoogstraeten vertoonen de vier sierlijk staande naakte engelfiguurtjes in het timpaan, onder den zegenenden Christus. Het laatste en derde raam (afb. 19) met episoden uit het leven van Maria heeft, beneden, over de geheele breedte, het Sterfbed van Maria met donateur en donatrice en, boven, van links naar rechts: het Ziekbed Van Maria, haar Verheerlijking en haar Begrafenis. Ook deze episoden hebben, naar ik meen, onloochenbare overeenkomsten met Vellert's andere versies van dezelfde thema's, al zijn ook hier verscheidene figuren voor hem wal archaisch-stijf. Zoo meen ik dat de vergelijking der Verheerlijking van Maria hier en in Lüheck toch wel overtuigend is, en ook de lange apostelfiguren die Maria's lijkbaar dragen, en trouwens heel deze scene, met de grijnzende ter aarde gevallen JodenGa naar voetnoot(2), pleiten, naar mijn meening, al heel sterk voor den Antwerpschen schilder. Vermoedelijk zijn de ramen met episoden van het leven van Christus niet door het Antwerpsche atelier voltooid, misschien ook zijn ze niet gespaard gebleven. Slechts één timpaan met de Hemelvaart van Christus is nog van dezelfde hand als de door mij aan Vellert toegeschreven werkenGa naar voetnoot(3). | |
[pagina 114]
| |
De lange en verre reis is volbracht. Ik hoop dat, bij het turen naar al die bonte schijven, onze oogen niet al te zeer zijn vermoeid noch verblind, en dat het beeld van den Antwerpschen schilder is verscherpt, niet vervaagd. Misschien zal zich dat beeld, door de kracht der tegenstellingen, nog wat kunnen verduidelijken, wanneer ik elders de glasvensters bespreek, die Vellert's tijd- en stadgenoot, Aert Orlkens van Nymegen, voor de Onze-Lieve-Vrouwenkerk van Doornik schilderde.
N. Beets. |
|