Onze Kunst. Jaargang 20-21
(1922)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een nieuw document voor de geschiedenis der beeldjes van Jacob van Gerines
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den rythme en hunne vredige bewegingen groepeerden. De meester die ze op een fijne, nerveuse en stevige manier modeleerde, heeft ze geheel ontroerd nagelaten, allen nog tintelend van een innerlijk en geheimzinnig leven, maar in het archaïsme van hun bevalligen opschik en in de ingetogenheid hunner afgemeten gebaren blijven zij stilzwijgend en bewaren het geheim hunner afkomst. De studie van een handschrift, berustend op de Kon. Bibliotheek te Brussel, geeft, dunkt ons, de oplossing van dit problema; ten einde dit gemakkelijker te kunnen doen, schijnt het ons niet overbodig om de gegevens nog eens bondig uiteen te zetten.
* * *
De geschiedenis van het praalgraf, opgericht voor Lodewijk van Male door Philips den Goede in de Kapel van Notre-Dame de la Treille in de Sint-Pieterskerk van Rijsel, staat in nauw verband met die der bronzen van Amsterdam, want het zijn de teekeningen van dit praalgraf die ons toelaten de beeldjes als werken van Jacob van Gerines te herkennen. Door Dom Bernard de Montfaucon, in het derde deel van zijn Monuments de la Monarchie françoise (1731)Ga naar voetnoot(1), werden er voor het eerst eene reeks zeer slechte gravuren van uitgegeven; noch de datum der oprichting, noch de naam van den maker, noch het grafschrift werden vermeld. In het jaar VII (1798) heeft Millin, in tome V van zijn Antiquités nationalesGa naar voetnoot(2) eveneens het praalgraf van den Graaf van Vlaanderen weergegeven, door meer nauwkeurige gravuren dan die van Montfaucon ten opzichte van de proporties en het evenwicht der beeldjes, maar den stijl nog meer verwaarloosd. Zijn publicatie komt in den grond overeen met die van zijn voorganger, met bijvoeging nochtans van eenige voorname toelichtingen; ten eerste bevindt zich hierbij een copij van het grafschrift; vervolgens een van een opschrift gebeiteld aan het voeteneinde van het ligbeeld, waaruit de datum der oprichting van de grafstede blijkt - 1455 - en waarin de naam van den maker vermeld wordt, die, door verkeerde tekstlezing, hier Jacques de Germes geworden is. Ten slotte, in een meer nabijliggend tijdperk, heeft A. Pinchart in zijn Archives (1860-1881)Ga naar voetnoot(3) documenten verzameld niet alleen aangaande deze graftombe, maar ook over die, welke de graaf voor zichzelf wilde doen oprichten en die hij in 1374 bij André Beauneveu bestelde. Men weet dat dit ontwerp | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
begonnen maar niet voleindigd werd, en dat de noodige bouwstoffen evenals de beeldhouwwerken die in het inventaris van het kasteel van Rijsel in 1388 zijn vernoemd, en waarschijnlijk daarvoor bestemd waren, verdwenen; daardoor kwam het dat Philips de Goede den wensch van zijn overgrootvader vervulde: ‘Je esliz ma sépulture en li église collégiale de Saint-Pière de Lille, en la chapelle de Nostre Dame à le Traille, là où en ycelle chapelle bon samblera à mes exécuteurs, et veul que par-dessus mon corps soit faicte une tombe par l'ordenance de mesdis exécuteurs, telle comme bon leur semblera.Ga naar voetnoot(1) JACOB VAN GERINES: De Beeldjes van het Nederlandsch Museum te Amsterdam.
In tome II der Archives (1863) had Pinchart reeds enkele aanteekeningen op den maker van het door den hertog bestelde gedenkteeken bijeengebracht; in 1866, schreef hij over hem eene gedocumenteerde studie, waarin hij de voornaamste data der loopbaan van den meester-gieter en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
koperslager aangeeft, alsmede eene korte beschrijving van de twee groote graftomben die hij op bestelling van Philips den Goede uitvoerde: dat van Lodewijk van Male, te Rijsel en dat van Johanna van Brabant in de kerk der Carmelieten te Brussel, - en verving hij den naam onder denwelke hij tot dan toe gekend was, door zijn waren naam: Jacob van Gerines, deze waarschijnlijk door hem en zijn voorzaten aangenomen, naar het dorp Gérin, nabij DinantGa naar voetnoot(1). De graftombe van Lodewijk van Male bestond uit een massief blok marmer met nissen, waarin vier en twintig beeldjes in geel koper, de nakomelingschap van den graaf voorstellend, waren geplaatst; op de hoeken bevonden zich de kleinere figuurtjes der vier evangelisten, en de tafel van het mausoleum ondersteunde drie groote liggende beelden in brons; het waren deze van Lodewijk van Male, van zijne vrouw en van zijne dochter, Margaretha van Vlaanderen, die met Philips den Stoute, hertog van Burgondië huwde. Wanneer Millin de Antiquités nationales uitgaf waren de figuren van het gedenkteeken reeds in den smeltkroes geworpenGa naar voetnoot(2), tot op dit oogenblik, was de graftombe nog niet beschadigd; wij hebben er het bewijs van in de teekeningen, die Millin zelf ervan liet maken, vooraleer de beelden er af genomen werden. Met de afbraak der St. Pieterskerk, in 1806, werd het overblijfsel van het mausoleum naar het stadhuis gebracht, en deze ruïnen zelf zijn later verdwenenGa naar voetnoot(3). Keeren we terug tot de beeldjes in het museum van Amsterdam. Zij kwamen er in December 1681; de stad kocht ze van een zekeren Pieter de Vos, wiens vader, ingezetene dier stad, kort daarvoor gestorven was, wat veronderstellen doet, dat de door zijn zoon nagelaten bronzen van hem afkomstig waren. De stad had ze gekocht daar men te dien tijde dacht er eene reeks van Hollandsche graven en gravinnen in te herkennen, en tot in 1888 werd deze vereenzelviging niet tegengesproken. Rond dit tijdstip bemerkte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Graftombe van Lodewijk van Male, eertijds in de St. Pieterskerk te Rijsel.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De RoeverGa naar voetnoot(1), archivaris der stad Amsterdam, in de schetsen van de graftombe van Lodewijk van Male, gepubliceerd door Montfaucon, figuren die gelijkenis toonden met het type der beeldjes in 't museum, en poogde deze te vereenzelvigen met behulp van deze teekeningen. Het gelukte hem er vier te herkennen, die sindsdien vernoemd worden onder de namen van: Maria van Burgondië, dochter van Philips den Stoute, Hertogin van Savoye; Margaretha van Savoye, zijne dochter, echtgenoote van Lodewijk van Anjou, Koning van Napels en van Sicilië; Maria van Burgondië, dochter van Jan-zonder-Vrees, gehuwd met Adolf van Cleef, en Jan van Cleef, hun zoon. De studie van De Roever is hervat en volledigd geworden door Prof. SixGa naar voetnoot(2); deze heeft in 1896 de tien beeldjes van het museum uitgegeven en heeft al wat men over hunne afkomst wist verzameld en de vereenzelvigingspogingen voortgezet. Hij heeft vier andere beeldjes herkend, de thans genoemde: Philips van Nevers, Anna van Burgondië, dochter van Janzonder-Vrees en echtgenoote van den Hertog van Bedford, Jacoba van Beieren en Philips de Goede. Twee dezer beeldjes zijn nog onbekend: het eene een keizer voorstellend, het andere een figuur met de snoer van de Orde van den H. Antonius. Zij zijn niet kunnen herkend worden omdat zij hunne tegenhangers misten in de reeks der bronzen van de graftombe van Lodewijk van Male. De afmetingen dezer twee figurenreeksen, die van Amsterdam en die van Rijsel komen bijna overeen. De silhouëtten zijn gemakkelijk te herkennen, maar eigenaardig is het dat de gebaren en de houdingen van de beeldjes in het Rijksmuseum de tegenovergestelde zijn van die der graftombe. Aanvankelijk dacht men, zooals de HH. Six en Schmidt-DegenerGa naar voetnoot(3) hebben verondersteld, dat deze omkeering voortkwam uit de door Montfaucon en Millin gebruikte gravuren, die de figuren in spiegelbeeld hebben voorgesteld, daarbij de volgorde van het monument bewarend, - wat nochtans weinig waarschijnlijk was, immers, zoo een van de elementen der teekening in omgekeerde richting gemaakt werd, zou het ensemble vermoedelijk wel op dezelfde wijze zijn weergegeven. Wij bezitten thans het bewijs, dat deze haast onaannemelijke verklaring niet juist is. Het geldt een origineel document, toehoorend aan de Kon. Bibliotheek van Brussel: het is het Hs II 1862, gecatalogeerd onder den titel van ‘Mémoriaux d'Antoine de Succa’Ga naar voetnoot(4) en waarin teekeningen voorkomen, welke geheel, zonder omkeering, overeenstemmen met de gravuren van Montfaucon en Millin. De schrijver van dit manuscript, Antoine de Succa, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was teekenaar en genealoog der aartshertogen Albert en Isabella. In 't begin der XVIIe eeuw werd hij door zijne meesters gelast in de Nederlanden te reizen om er de afbeeldsels van prinsen en andere voorname personages, die er bewaard gebleven waren, op te zoeken, en in 1602 teekende hij de graftombe van Lodewijk van Male met al zijne beelden en beeldjes; het was zoo goed als een reeks portretten. De meeste dezer hebben niets meer dan eene commemoratieve waarde, maar allen zijn ze door wapenschilden en opschriften gewaarmerkt. Succa wijdt acht bladzijden van zijn manuscript (fol. 77, ro tot fol. 80vo, uitgezonderd fol. 77vo) aan de penneschetsen die hij naar de graftombe maakte. De bladzijden voorbehouden voor de vier-en-twintig beeldjes die rondom het gedenkteeken werden geplaatst, bevatten elk vier figuren, uitgezonderd de laatste bladz. die er maar drie en een vage silhouëtte heeft. Bij elke teekening gaat een bijschrift dat naam en titel van den persoon, somtijds zijn huwelijk en zijne verwantschap vermeldt. Alleen de onafgemaakte schets en het figuur dat bij Millin en Monlfaucon den naam van Jan van Cleef draagt, heeft geen tekst. Het fol. 77 ro van het manuscript is gewijd aan de ligbeelden en draagt verscheidene opschriften die we hier overschrijven:
‘La tombe De Loys de Male, et sa fem̅e et fillie 8 pieds de haut Marguerite de brabant, Loys de Male, Margerite de flandre.
Ceste tombe a fait Le tsexcelent et tspuissant pri̅ce phe̅ par la grace de dieu duc de bourgone, de loth̅r de braba̅t et de lembourc conte de flandres d'artois et de bourgone palatin de hainaut de hollande et de Zeelande et de Namur, marquis du St Epi̅re Sr de frise de Salins et de Malines. En ramenbrance de ses pdecesseurs en sa ville de bruxelles p. Jacsques de Gerines bourgois dicelle et fut parfaite en lan 1455. cecy est escript aux pieds de Loys de Male en bas du lion.
Cy • gisent • haulx • et • puissans • prince • et • princesses • Loys • Conte • de • flandres • duc • de • brabant • conte • d'Artois • et • de • Bourgonie • palatin • seign̅r • de • Salins • conte • de • Nevers • et • de • Rethel • et • seign̅r • de • Malines • Margarite • fille • de • Jehan • duc de Brabant son espeuse. Et Margarite de flandre leur fille. Espeuse de très haut et très puissant • prince • Phelippe • fils • du • Roy de france, duc de bourgonie • Les • quels • tspasserent • A scavoir ledit conte Loys le 9 Jour de Janvier lan 1383. Ladite Marguerite de Brabant l'an 1368. Et Marguerite leur fille, le 16 iour de mars 1404, des quels phe̅ duc de Bourge et marguerite de flandres sont procrees les princes et princesses Dont Reputations sont entour ceste tombe et plusieurs aultres. Cecy est escript alentour de la tombe de loys de Male, à lille en leglise de St. pierre en la chapelle de nr̅e dame de la traillie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ces trois figures sont d'une longue gettée en bronse et à la leste du cuesin deux anges qui tienet les armes de loys à scavoir un heaume sortant un demy lion eleve et des aultres mains des anges tienent les escusons des armes des fem̅es.’ (Aan de voeten van Margaretha van Brabant, op een schild:) ‘Ces armes sont a sa teste’.
Succa vermeldt het Latijnsche opschrift niet, weergegeven door BaertGa naar voetnoot(1) en wat Jos. DestréeGa naar voetnoot(2) aanhaalt als gegeven zijnde door Montfaucon, schijnt deze, evenmin als Millin gekend te hebben. Men gelieve op te merken dat Succa, meer vertrouwd met het Gothische alphabet dan degenen die na hem gekomen zijn, den naam van den grafmaker behoorlijk heeft ontcijferd. Zijne teekeningen vormen voor het monument van Rijsel, en dientengevolge ook voor de bronzen van Amsterdam, een zeer kostbaar document, van veel meer waarde dan de uitgaven der twee schrijvers der XVIIIe eeuw. Eenerzijds hebben wij te doen met een teekenaar van beroep, gelast met eene officieele zending die hij zonder twijfel uiterst nauwgezet volbracht heeft - anderzijds zijn het schrijvers met weinig of geen artistieken smaak, waarvan er een, Montfaucon, niet eens de graftombe gezien heeft, en er zich toe bepaald heeft om de platen van zijn werk te laten graveeren naar teekeningen die een broeder Benedictijn uit Franche-Comté, Dom Ambroise d'Audeux, hem gestuurd had. Zeker moeten wij bij de schetsen van Succa rekening houden met een bepaalde wijze van vertolking, - het is iemand uit de xviie eeuw die een monument der xve eeuw weergeeft - maar de overzetting is niet van dien aard, dat het algemeen karakter der beeldhouwwerken zou uitgewischt zijn; in elk geval benaderen deze reproducties veel dichter den stijl van het werk dan deze van Montfaucon en Millin. Als weergave der figuren zijn zij beter; bovendien hebben zij het voordeel van ouder te zijn: ze dagteekenen van meer dan een eeuw vóór het werk van Montfaucon, 't is te zeggen uit een tijdperk waarin de graftombe naar alle waarschijnlijkheid nog geen enkele wijziging had ondergaan, terwijl er later veranderingen werden aan toegebracht. Deze veranderingen zijn aan 't licht gekomen door de vergelijking tusschen de teekeningen en de platen van Montfaucon en van Millin, - parallel die nog niet getrokken werd, - alhoewel Quarré-Rey- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bourbon reeds in 1888, aangetrokken door hetgeen betrekking had tot de Rijselsche oudheden, enkele blaadjes van het manuscript van Brussel, in verband met de graftombe van Lodewijk van Male publiceerde, en ze allen in 1900 uitgaf met hef bijgevoegde inventaris der andere in denzelfden bundel aangehaalde figuren, maar zonder zich met Jacob van Gerines noch met de bronzen van Amsterdam bezig te houden.Ga naar voetnoot(1) Philips de Goede.
Indien de gegevens van Montfaucon en Millin betreffende de vereenzelviging der beeldjes die rondom het mausoleum geplaatst zijn, overeenstemmen, dan zijn zij in strijd met die van Succa. Men zou zeggen, dat tusschen het tijdstip waarop de teekenaar der aartshertogen zijne schetsen maakte, en dit waarop de eerste der twee schrijvers der xviiie eeuw zich op zijn beurt met het monument van Rijsel heeft beziggehouden, de beeldjes verplaatst zijn, en daarna willekeurig door andere vervangen zijn, zoodat alle wapenschilden en opschriften, die onder de nissen gegrift waren, daardoor onjuist zijn geworden. Op de twee en twintig door Succa vereenzelvigde figuren, zijn er maar vijf, die men onder denzelfden naam bij Montfaucon en bij Millin terugvindt: het zijn Philips de Goede, Kavel de Stoute, Margaretha van Savoye, echtgenoote van Lodewijk van Anjou, Jacoba van Beieren, en Margaretha van Burgondië, hertogin van Guijenne. De twee eerste personages, Philips de Goede en de graaf van Charolais, dragen een halssnoer van het Gulden Vlies en de kleederdracht der Orde, wat allen twijfel onmogelijk maakt. Margaretha van Savoye was de echtgenoote van den Koning van Napels en van Sicilië; deze droeg op zijn tulband een kroon, die hem als onderscheidingsteeken diende.Ga naar voetnoot(2) Wat Jacoba van Beieren en Margaretha van Burgondië betreft, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die geen enkel bijzonder zinnebeeld droegen, is het zeker aan een gelukkig toeval te danken, dat zij hare eenzelvigheid zijn blijven behouden. Wonderlijk is het, dat de door Succa aangehaalde figuur, als zijnde deze van Jan-zonder-Vrees en die eene karakteristieke muts op het hoofd heeft, waarmede de hertog altijd wordt afgebeeld, noch door Montfaucon, noch door Millin, die er het beeld van Antonius van Burgondië van maakte, is herkend geworden. Vooral Montfaucon, die op pl. XXX van zijn tome III eene redelijk goede teekening van Gaignières weergeeft van een portret ‘naar het leven’ van Jan-zonder-Vrees, had de vergissing die hij beging kunnen bemerkenGa naar voetnoot(1). Maar deze twee schrijvers hebben zich enkel gehouden aan het lezen van de opschriften en van de wapenschilden der nissen, die alsdan geen enkel verband meer hadden met de beeldjes die er terug waren ingezet. Er zijn heel veel opmerkingen van dien aard te maken: de verder opgenomen tabel, waarin de aanduidingen van Succa en van de twee schrijvers, die hem voor de figuurtjes van Rijsel volgden, naast deze door Prof. Six voor de overeenstemmende bronzen van het Nederlandsch museum worden geplaatst, maakt verdere uitweiding overbodig. Wij zullen echter nog aanstippen, dat volgens de gegevens van Succa, alleen de Amsterdamsche beeldjes, Philips de Goede, Jacoba van Beieren en Margaretha van Savoye gedoopt, hunne namen behouden, terwijl de verdere figuren, die men had meenen te herkennen, andere personen voorstellen. Men weet niet hoe de in Holland bewaarde beeldjes in het bezit kwamen van dien Pieter de Vos, waarvan ze destijds gekocht werden. Prof. Six heeft. bij zijne opzoekingen naar het monument dat ze hadden versierd, vele graftomben bestudeerd zonder er in geslaagd te zijn, de plaats van een hunner te ontdekken, en naar de hypothese waar hij ten slotte toe gekomen is, zouden deze figuren afkomstig zijn van de gevelversiering van het oud Amsterdamsch stadhuis. Voorheen waren zij ook al eens aangeduid als hebbende deelgemaakt van de inwendige versiering van dit gebouw, en zoo komt het misschien, dat Prof. Six hun een dergelijke bestemming heeft toegeschrevenGa naar voetnoot(2). Maar wanneer men deze reeks bronzen beeldjes beschouwt in denzelfden geest en afmetingen uitgevoerd als de reeks figuren die men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rondom de kostbare, door Philips den Goede aan zijne voorzaten opgerichte graftomben aantreft, aarzelt men om hun oorsprong elders te zoeken, dan bij een monument van denzelfden aard. Indien het beeldjes in steen of in hout betrof, zou twijfel minder groot zijn; maar deze zijn van hetzelfde metaal als die welke door Jacob van Gerines voor de vorstelijke graven van Rijsel en Brussel gemaakt werden, en, uitgezonderd twee hunner, gelijken zij zoo goed op de kleine beeldjes van Rijsel, dat hunne toeschrijving aan denzelfden meester algemeen wordt aangenomen. Deze beschouwingen brengen ons ertoe te gelooven, dat deze bronzen veeleer ter versiering eener graftombe, dan wel voor een of ander gebouw bestemd waren. Jan van Kleef.
Onder de door Prof. Six bestudeerde grafmonumenten bevindt zich dat van Johanna, hertogin van Brabant, voltooid in 1458, dat in de Kerk der Carmelieten te Brussel opgericht werd, en waarvan de teekening hem - ten onrechte - twijfelachtig voorkwam, want het is op grond van nauwkeurige documenten, dat Pinchart het vanaf 1866 aan Jacques de Gerines heeft toegeschreven. Maar Prof. Six heeft geen vrede genomen met de veronderstelling dat de Amsterdamsche beeldjes van dit grafmonument zouden kunnen afkomstig zijn, daar het slechts in 1695 vernield werd, dus ongeveer vijftien jaar nadat de beeldjes aangekocht werden. Trouwens zooals de feiten het aantoonen neemt zulks niet weg, dat deze beeldjes vroeger van de graftombe kunnen genomen zijn en schijnt het dat dit juist wel het geval is. Inderdaad, zoo het monument pas in 1695 bij het bombardement van Brussel vernield werd, dan had het vóór dien datum reeds belangrijke wijzigingen ondergaan. De gravure van ButkensGa naar voetnoot(1) 1641, door Le Roy in 1729Ga naar voetnoot(2) heruitgegeven, die het monument weergeeft, bewijst dat het tusschen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den datum zijner voltooiïng en dien der opschriften omgewerkt was. De tekst der betaling aan Jacob van Gérines, voor het maken van de voor deze graftombe bestemde beelden, is door Pinchart gepubliceerdGa naar voetnoot(1); evenwel is het nuttig en belangrijk, die nogmaals te herdrukken daar hij de bijzonderheden van het werk en de namen der kunstenaars die er aan medewerkten vermeldt; onder hen komt de stadsschilder van Brussel, Rogier van der Weyden voor. Sinds Pinchart daarenboven dit document heeft doen kennen, en van den origineelen Vlaamschen tekst een beknopte Fransche vertaling gaf, is deze vertaling weer in andere studies verschenen, zooals ze in zijn eigen werk voorkomt, d.w. zonder den verklarenden tekst die zich bovenaan de rekening bevindt, waardoor deze weinig duidelijk wordt, en met eene drukfout, die door lezing van den Vlaamschen tekst, die in een nota op de vorige bladzijde geplaatst is, weer kan worden opgehelderd. De Vlaamsche tekst stemt overeen met het geschreven document, dat zich in het Rijks-Archief te Brussel bevindt (Recette générale du Brabant, 1er octobre 1458-30 septembre 1459. Registre no 2419-2o; fol. XCV ro). De betaling die hij aanhaalt, als zijnde gedaan aan een der medewerkers van Jacob van Gerines, (Jan de le Mer) is vijftien en niet 95 kronen, zooals in de Fransche vertaling door een zetfout verkeerdelijk voorkomt. De verbetering der aan Jan de le Mer betaalde rekening, voor de beeltenis van den Jongen Willem van Brabant, en voor de herstelling der door Jacob van Gerines geleverde beeldjes, met andere woorden, de laatste toets aan de beeldjes vooraleer ze gegoten werden, kent aan dezen laatste alle belangrijkheid van het werk toe, daar hem 60 kronen betaald werden; alleen de belooning toegekend aan Rogier van der Weyden, die hier met het kleuren belast werd, was belangrijker. Ziehier de oorspronkelijke tekst van het document, naar het handschrift verbeterd en volledigd:
‘Tombe van de hertogin Johanna.
‘Peteren Blonde, rentmeester generael van Brabant d'welck hy, ter ordinantie ende bevele myns genedichs ende by wetene, advise, goetdunckenen van heeren Jaune van Edingen, heere tot Kestergate, ridder, rait kemerlick hoofmeester ende ammans van Bruessel myns voirscreve genedichs heeren, betailt heeft diversen persoenen, voere d'werk van eenre tomben ende des dair aen cleeft, die mijns voirscreve genediche heere heeft doen setten in den hoogen choer, bynnen den goidshuyse van den vrouwen bruederen in der stadt van Bruesele voirscreven, voir den hoogen outair, aldair boven die sepulturen van wylen vrouwen Johannen, hertogynne van Lothier, van Brabant ende van Lymborch, saliger gedachten, ende Willemen van Brabant, soen wylen hertogen Anthoenis, die hy hadde van wylen vrouwen Elisabeth van Gourliz, zynres gesellynnen, die onder die voirscreven tombe begrave liggen, in der manieren hierna verclairt: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ierst, Jacoppe van Gerines, geheten die cooperslagere, voir die beelden van den voirscreven wylen vrouwen Johannen; item, van den tween indelen die de wapenen houden staende boven aen 't hooft van den voirscreven tomben, ende van der xxiiij ploranten staende beneden ommegaens der voirschreven tomben, by den voirscreven Jacoppe gelevert, die somme van lx cronen, te xxiiij st. 't stuck. [gelyck die byden voirscreven heren Janne aenden voirscreven Jacoppe bevoirwairt hadden geweest valent.... lxxii l. vlemsch. Janne de le Mer, beeldesnyder, voir zijnen loon van te hebben gesneden ende gelevert die heelde van den voirscreven Willemen van Brabant, mit oic te hebben gerepareert die voirscreven andere beelden by den voirscreven Jacoppe gelevert, die somme van xv cronen. [gelyck die voirscreve here Jan dair af aen hem oic geconventschapt hadde qui valent ten voirscreve pryse van xxiiii scellinghen...... xviii l. vlems. Meesteren Rogiere Van der Weyen, schildere, voir zynen loon van te hebben die voirscreve beelde by den voirscreven Jaccoppe ende Janne de le Mer gelevert, gestoffert van schilderien bevoirwaert ende gecomentschapt als voere, die somme van c cronen qui valent ten voirscreven pryse van xxiiii scellinghen 't stuck...... cxx l. vlems. Claese Vits en de Aernde Van den Wouwe, scrynmakers, voir hueren loon van te hebben gemaict die voirscreven tombe...... xxx croonen. Janne de Greve grofsmet voir zynen loon van te hebben gemaict ende geleidt die yseren tralien staende ommegaens der voirscreve tomben wegende xic ysers ten pryse van een lelyart elck pondt valent...... xli v.s. vlems.Betaelt tween cruydewageneers voir hueren loon van te hebben gehailt die voirscreven beelde tot meesters Rogiers ende die gevuert tot in 't voirscreven clooster, etc. Anna van Burgondië, hertogin van Bedford,
Betailt heeft voir lx ellen lynen lakens dair 't cleet dat op die voirscreve tombe leeght, ende die rocken van den ingelen afgemaict zijn:...... vj lib. VI. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Denselven, dat hy betailt heeft eenen schildere voir synen loon van te hebben 'tvoirscreve cleet, die rocken van den ingelen ende 't raem gestoffeert van schilderien:...... xlij s. Vl. Comen tsamen alle die voirscreven partien ter sommen van iijcj liv. vii s., te xl grooten vlemsche 'tpont,... met behoirlike quitancie van den voirscreven Jacoppe van Gerines, Janne de le Mer, meesteren Rogier Van der Weyen, etc.’Ga naar voetnoot(1)
Het betalingsbevel dateert van 24 September 1459. Deze rekening geeft eene vrij volledige beschrijving van het monument, en opmerkelijk is het, dat nauw verband bestaat tusschen opvatting en schikking dezer graftombe, en die van Rijsel. Noch de eene noch de andere graftombe is ter eere van een enkel personage opgericht. Te Rijsel zijn er drie ligbeelden; te Brussel zijn er twee: Johanna van Brabant en haar achterneef Willem, zoon van Antonius van Bourgondië, gestorven in 't jaar zijner geboorte, 1410. Het aantal beeldjes is hetzelfde: elk monument telt er vier en twintig; aan het hoofdeinde der hertogin, evenals aan het hoofdeinde van Lodewijk van Male, ondersteunen twee engelen een wapenschild. Maar op de gravuur van Butkens en in de beschrijving die hij van het monument geeft, wordt er noch van het beeld van den jongen Willem, noch van de engelen gesproken, en is het aantal beeldjes ook niet meer hetzelfde: er blijven er maar twintig over, zeven aan de zijkanten, en drie aan elk der andere zijden. ‘La tombe est longue de dix pieds, large de huict et haute de quatre. Tout à l'entour l'on voit vingt petites figures, sept de chasque côté, trois à la teste et trois aux pieds, représentant autant de Princes et de Princesses de la maison de Bourgogne ou alliés à icelle, aiant chascune ses armoiries dépeintes embas à ses pieds. La figure de la Duchesse est richement parée à l'antique revestue du manteau Ducal coloré des armes de Brabant et de Limbourg escartelées’.Ga naar voetnoot(2) De veranderingen aan het graf der hertogin zijn te verklaren door het feit dat de kerk der Carmelieten te Brussel van 1578 tot 1585 als Protestantsche kerk diende. De beelden die er zich bevinden, werden toen beschadigd, hetgeen doet veronderstellen dat het mausoleum van Johanna van Brabant ook te lijden heeft gehad. Succa, die een kostbare bron is voor wat het monument van Rijsel aangaat, is even nuttig voor dat van Brussel. Inderdaad, hij heeft het in 1602 geteekend, dus niet heel lang na de godsdienstonlusten; de schets die hij er | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van maakte, en die, naar wij meenen, nog niet gepubliceerd werd, is eene der meest verzorgde van zijn bundel. Het is, bij ons weten, het eenige document dat de graftombe zoo volledig weergeeft.
Margaretha van Savoye, gemalin van Lodewijk van Anjou, koning van Napels en van Sicilië.
De ligbeelden van de hertogin en van den jongen Willem komen er op voor. Boven het kind bevindt zich een helm met dekkleed; de voeten van Johanna rusten op twee honden, maar er zijn geene engelen aan haar hoofdeinde, - zij werden waarschijnlijk door de Calvinisten weggenomen, - en de enkele nissen der praalkist die men ziet, zijn ledig. Men zou gelooven dat, zoo de beeldjes er hadden ingestaan, Succa ze zou hebben geteekend, evenals hij die van Rijsel heeft geteekend. Men ziet er echter geen spoor van. Zouden zij vernield zijn geworden? Dat is mogelijk, maar men kan ook veronderstellen dat zij er eenvoudig uitgenomen zijn. Het is mogelijk dat sommige hunner later teruggevonden werden; het kan ook zijn dat men er andere heeft moeten maken; in ieder geval werd hun aantal gewijzigd. Overigens weet men met zekerheid uit een oude oorkonde, dat het monument eene belangrijke restauratie onderging in 1607. Het geldt hier het uittreksel eener rekening van dit jaar, waarin sprake is van eene som van IIIc pond XVII stuivers van XL grooten, betaald door de aartshertogen Albert en Isabella ‘à bon compte de ce que cousterait la réparation et renouvellement de la tombe de la sépulture de feue madame Jehenne, duchesse de Brabant, enterrée au coeur de l'église des Carmes audit BruxellesGa naar voetnoot(1)’. Maar nogmaals: indien men zelfs dit document niet gekend had, zou het gemakkelijk geweest zijn, door de gravure van Butkens te bestudeeren, vast te stellen dat het praalgraf hermaakt was. Het is waarschijnlijk dat, bij deze herbouwing, de beeltenis van den jongen Willem van de graftombe verdween. Het monument was vooral aan Johanna van Brabant gewijd, en haar beeld alleen bleef bewaard. Deze beeltenis geleek | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sprekend, zooals de teekeningen van Succa het trouwens aantoonen, op deze van Margaretha van Vlaanderen. De houding der liggende figuur, de houding der aan hare voeten rustende honden, de details en de plooien van het kleed, alles is zoodanig hetzelfde, dat eenzelfde model voor de twee figuren schijnt te hebben gediend. Deze gelijkenis steunt onze hypothese, dat het graf van Brussel nagenoeg eene herhaling was van dat van Rijsel. Het beeld der hertogin heeft bestaan tot aan de vernieling van de kerk der Carmelieten, want aan sommige eigenaardigheden der kleedij kan men op de slechte gravuur van Butkens het door Succa in 1602 geteekende afbeeldsel herkennen. Trouwens, behalve de Calvinistische troebelen, waaronder het beeld echter niet leed, zou geen enkele omstandigheid de verdwijning kunnen verrechtvaardigen voordat de kerk zelf vernield werd. De aldus teruggevonden geschiedenis van het mausoleum van Johanna van Brabant, toont aan dat de lotgevallen van het monument, de veronderstelling dat de Amsterdamsche beeldjes ervan afkomstig zouden zijn, aannemelijk maken. Prof. Six heeft getracht, met behulp hunner overigens weinig leesbare wapens, de kleine figuurtjes te herkennen, die men op de gravuur van Butkens aantreft. Maar deze prent, uitgevoerd na de restauratie van 1607, kan ons echter over het monument zooals het oorspronkelijk was niet inlichten. Welke personages kan men rond het graf der hertogin geschaard hebben? Niet hare nakomelingen, aangezien zij zonder nakomelingschap gestorven is, maar wel hare klein-neven en hare achter-neven, d.w.z. de kinderen en kleinkinderen harer nicht Margaretha van Vlaanderen, die gehuwd was met Philips den Stoute. In ieder geval schaart zich het geslacht van Burgondië, evenals te Rijsel, rond de afgestorvene. Trouwens, met behulp van de teekeningen van Succa herkennen wij in het gevolg der bronzen beeldjes van Amsterdam twee dochters van Philips den Stoute en van Margaretha van Vlaanderen: Margaretha van Burgondië, echtgenoote van Leopold IV, hertog van Oostenrijk; drie klein-dochters: Jacoba van Beieren, dochter van Margaretha van Burgondië, - Anna, hertogin van Bedford, dochter van Jan-zonder-Vrees, - en Margaretha van Savoye, dochter van Maria van Burgondië; twee klein-zoons: de eene, de groote hertog van het Westen, Philips de Goede; de andere, Jan IV, hertog van Brabant, zoon van Antonius van Burgondië en echtgenoot van Jacoba van Beieren, - en eindelijk, het onder den naam van Jan van Cleef verkeerdelijk aangeduid personage dat, óf Philips van Nevers óf zijn zoon Karel is, 't is te zeggen, nogmaals een der zonen of klein-zonen van Philips den Stoute en Margaretha van Vlaanderen.Ga naar voetnoot(1) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De overblijvenden zijn de Keizer en de ridder van St Antonius. De identiteit van dezen laatste laat geen den minsten twijfel: het is wel degelijk Willem IV, graaf van Henegouwen, die het insigne draagt van de in 1382 door zijn vader Albrecht van Beieren gestichte ordeGa naar voetnoot(1). Zijne aanwezigheid in den groep van het huis van Burgondië is gerechtvaardigd, door die van al de leden zijner familie: zijn vrouw Margaretha, zijn eenige dochter Jacoba en zijn schoonzoon Jan IV van Brabant. Jan IV, Hertog van Brabant. Catharina van Burgondië, gemalin van Leopold van Oostenrijk.
Wat de keizer betreft, deze kan Lodewijk van Beieren zijn, grootvader van Willem IV, of nog waarschijnlijker, een der keizers uit het huis van Luxemburg. Inderdaad telde de gravin Johanna, door haar huwelijk, drie keizers in de familie: Hendrik VII († 1313), de derde van dien naam in dit huis, en grootvader van haar man - Wenceslas van Luxemburg; - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Karel IV († 1378), broeder van Wenceslas, en Wenceslas II de dronkaard († 1419), zoon van Karel IV, afgezet in 1400. Wenceslas II heeft Johanna overleefd; hij was de neef van haar man, en dientengevolge, zou het van zelfsprekend zijn, hem tusschen de eigen neven en nichten der hertogin te zien, maar zijne onttroning wegens onwaardigheid, doet twijfel ontstaan over zijne latere afbeelding als keizer; misschien zou het beter zijn de beeltenis van Karel IV in het kleine bronzen beeldje van het Nederlandsch Museum te herkennen; hij had aan den vader van Johanna, Jan III, de Gouden Bul van 1349 toegekend, en ontsloeg Brabant van al de vreemde rechtsmachten, die van de keizerlijke abdij van Nijvel een hertogelijk leengoed gemaakt hadden, en die ten bate van haar man Wenceslas, het graafschap Luxemburg tot hertogdom had verheven en het de voorrechten der Luxemburgsche Gouden Bul verleende. De beeldjes van Amsterdam zijn eene herhaling van die der graftombe van Lodewijk van Male, maar zooals wij het reeds opmerkten zijn al hunne houdingen in omgekeerde richting weergegeven. Deze omzetting buiten beschouwing gelaten, is de lijn der silhouetten geheel dezelfde en blijft alleen maar één belangrijk verschil op te merken: hoe komt het dat Philips de Goede, die wel de mantel van de Orde draagt, de halsketting van het Gulden Vlies, welke hij te Rijsel wel draagt, hier niet om heeft?Ga naar voetnoot(1) De afwezigheid van dit snoer is moeilijk te verklaren. Prof. Six veronderstelt dat deze bronzen vóór de stichting van de Orde (1430) gemaakt werden. Wij gelooven dat echter niet, ten eerste wegens den stijl der figuren en ook omdat het zeer waarschijnlijk is dat de bestelling tot het vervaardigen van het praalgraf van Johanna van Brabant, voltooid in 1458-1459, aan Jacob van Gerines gedaan werd, nadat hij dat van Lodewijk van Male in 1455 had afgeleverd. Men kan aannemen dat het monument van Rijsel het meesterwerk van den kopergieter was. Terwijl hij voor dit werk eene som van twee duizend gouden kronen, van acht-en-veertig grooten Vlaamsch ontving, kreeg hij voor de graftombe van de hertogin van Brabant maar zestig kronen, van vier-en-twintig stuivers per stuk. Wat wij van dit laatste mausoleum weten, doet veronderstellen dat de kunstenaar er zich in herhaalde, dat hij er den opzet van zijn meesterwerk gereproduceerd heeft en dat hij er een zeker aantal beeldjes, die voor dit laatste gediend hadden, voor gebruikte. De omgekeerde bewegingen bij de Amsterdamsche beeldjes vastgesteld, zou | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wellicht te verklaren zijn door het streven om eene al te slaafsche herhaling der bronzen van Rijsel te vermijden, maar het valt moeilijk te zeggen waarom de halsketting der Orde van het Gulden Vlies op het gewaad van den stichter der Orde ontbreektGa naar voetnoot(1). Margaretha van Burgondië, Hertogin van Beieren, Gravin van Henegouwen.
Jacoba van Beieren. * * * | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zooals we reeds hebben gezegd, wordt de toeschrijving der Amsterdamsche beeldjes aan Jacob van Gerines algemeen aanvaard. De Heer Schmidt-Degener heeft den door Philips den Goede aangestelden kopergieter als een gewoon werkman willen voorstellen, die de ontwerpen van verschillige kunstenaars uitvoerde; het zouden zijn: Jan van Eyck; een leerling van Claes Sluter, (misschien wel Claes de Werve); en ten slotte Rogier van der Weyden. Bovendien zouden de bronzen, volgens deze theorie, oorspronkelijk geene leden van het huis van Burgondië hebben voorgesteld, maar wel de Zeven Deugden, te weten: Innocentia, Castitas, Humilitas, Misericordia, Diligentia, Sobrietas en Patientia. Philips de Goede en de Keizer zouden eene investituur voorstellen: die van den hertog van Burgondië in de hoedanigheid van graaf van Holland, en die welke hier Jan van Geef genoemd wordt, zou maar een bijkomend figuur zonder beteekenis zijn. De Heer Schmidt-Degener is zelfs zoover gegaan, in de figuurtjes personen uit de omgeving van Jan van Eyck, n. 1 Arnolfini (Diligentia), de vrouw van Arnolfini, Johanna van Chenany (Sobrietas) en de vrouw van den meester, Margaretha, te willen herkennen. Laten wij in het voorbijgaan aanstippen, hoewel deze opmerking van ons doel afwijkt, dat de heer Schmidt-Degener van het portret van Bonne d'Artois, dat in het Kaiser-Friedrich museum te Berlijn bewaard wordt, het portret maakt van de vrouw van Arnolfini. Dit paneel, de repliek van een verloren gegaan origineel van Jan van Eyck en geschilderd in 1425, draagt het opschrift: ‘Dame Bonne Dartois la Duchesse de Bourgongne’, - en het is geauthentikeerd door eene teekening in den bundel van Arras (wellicht herkomstig van Simon Leboucq), gemaakt naar hetzelfde origineel, en als opschrift dragend: ‘Bonne d'Arthois, ducesse de bourgongne fille du cōte den 2e fem̄e de Ph̄l le bon’Ga naar voetnoot(1). Wat de vrouw van Jan van Eyck betreft, deze zou vertegenwoordigd zijn door het beeldje, door de teekening van Succa gekend als Anna van Bedford, zij zou Humilitas voorstellen en zou Rembrandt als model gediend hebben voor de figuur van Asnath op Jacob's Zegen, in het museum te Cassel. Om van de vrouw van Jan van Eyck, die wij uit het portret in het museum van Brugge kennen als een koele, bedachtzame burgervrouw, het beeld der Humilitas te maken, en om het prototype der Asnath van het Casselsche museum in het kleine bronzen beeldje van Amsterdam te herkennen, moet men nogal wat goeden wil aan den dag leggenGa naar voetnoot(2). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Graftombe van Johanna van Brabant en van Willem van Brabant, zoon van Antoon van Burgondië, eertijds in de kerk der Carmelieten, te Brussel.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De andere overeenkomsten die de Heer Schmidt-Degener tusschen de figuurtjes en eenige der werken van Jan van Eyck en Rembrandt wil doen aanvaarden, zijn zeer vernuftig gevonden, maar toch weinig overtuigend, en het is moeilijk zijn conclusies aan te nemen, waarvan er eene aldus geformuleerd is: ‘La Hollande, jusqu'ici indûment privée d'une oeuvre de Jean van Eyck, peut maintenant admirer chez elle un des meilleurs et des plus harmonieux efforts du grand maître réaliste et mystique et, en même temps, un glorieux résumé de tout son art. Voilà donc Jean Van Eyck statuaire. Evidemment Hubert le fut également: leurs figures peintes auraient pu le faire soupçonner. D'ailleurs, l'épitaphe de Jean Van Eyck, très probablement composée en 1442, semble curieusement insister sur ses qualités de statuaire: après la comparaison conventionnelle avec Phidias et Apelles, elle le met de pair avec Polyclète: Arte illi inferior ac Policletus erat’.Ga naar voetnoot(1). Zonder te willen nagaan welk denkbeeld men zich in 1442 van Polykletes kon vormen, of tot hoeverre de vergelijking van den Vlaamschen meester met dezen beeldhouwer minder conventioneel kon zijn, dan die welke men met Phidias en Apelles maakte, zouden wij er ons willen bij bepalen te zeggen, dat, hoe moeilijk de theorie van den geleerden directeur van het museum van Rotterdam in haar geheel ook weze, men vreezen mag dat zij een beetje subjectief zal gevonden worden. Wanneer men zich aan de rationeele, critische studie dezer reeks bronzen beeldjes houdt, dan is het onbetwistbaar dat zij voorstellen, en van eerstaf hebben voorgesteld: personen met een ter dege bepaalde identiteit, die bijna allen, zooals het opschrift van het graf van Rijsel het zegt, afstammelingen van Lodewijk van Male zijn. Wal de toeschrijving der bronzen aan Jacob van Gerines aangaat, wij hebben geen enkele reden om deze in twijfel te trekken. Hij alleen wordt in het door Philips den Goede in 1454 uitgevaardigde betalingsbevel vermeld, en in de zeer uitvoerige rekening van de graftombe van Johanna van Brabant vindt men geen enkele aanduiding die zou kunnen doen veronderstellen, dat hij naar het ontwerp van een ander kunstenaar zou hebben gewerkt. Het verband dat zou kunnen gevonden worden tusschen zijn werk en dat van Jan van Eyck en Rogier van der Weyden, is een tijdsverband. Voor de eerste maal vernoemd als ‘coperslagere’ in een cijnsboek van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Brussel tusschen 1372 en 1399, is Jacob van Gerines ingeschreven in de broederschap van St-Jacob van Compostella in 1405Ga naar voetnoot(1). Een andere koperslager van Brussel, Jan van Gerines, komt in dezelfde godvruchtige vereeniging voor van af 1390 Waarschijnlijk is het de vader van Jacob van Gerines. Deze maakt deel uit van het magistraat in 1428, wordt ontvanger in 1453; in 1443 is hij ‘gesworen lantmeter van Sonien’, en in 1457 vervult hij ‘d'officie van den lantmetere in Brabant’. Hij verlaat dit ambt in 1459. In 1450 bestudeert hij de helling van den grond vanaf het dorp Anderlecht tot aan de woning van Philips den Goede, die op den Coudenberg te Brussel gelegen was, om te onderzoeken of de mogelijkheid bestond er de wateren eener bron heen te voeren, en gaat hij naar Brugge om den hertog den uitslag van zijn onderzoek bekend te maken. Hij ontvangt van dezen eene belooning van veertig frank. In 1451 is hij kerkmeester in de kerk van O.L. Vr. ter Kapelle. In 1455 voltooit hij de graftombe van Lodewijk van Male, en in 1458-59 die van Johanna van Brabant, en hij sterft omstreeks denzelfden tijd als Rogier van den Weyden, tusschen den 1n October 1463 en den 30n September 1464. Zijn zoon, die denzelfden naam droeg als hij en priester was, is als koperslager in de documenten vermeld. Wil men in deze vermelding meer zien dan een eenvoudigen bijnaam, te wijten aan het beroep van zijn vader, dan zoekt men te vergeefs naar een werk van den zoon. De graf- en beeldenmaker, die door Philips den Goede gebruikt werd, heeft dus in denzelfden tijd als de twee groot-meesters der primitieve schilderschool geleefd. Zijne kunst is evenals de hunne een logisch gevolg van de aan het einde der xive eeuw begonnen evolutie, en maakt deel uit van dezelfde realistische hergeboorte. Op deze wijze wordt het feit begrijpelijk, dat men in zijne figuren Eyckiaansche hoedanigheden of een familietrek met zekere typen van meester Rogier ontdekt: de werken die men vergelijkt behooren tot denzelfden tijd en tot dezelfde omgeving - het Hof van Burgondië - en geven dezelfde kleederdrachten weer. Maar tot de artistieke verwantschap, welke zonder het individueel karakter der bezieling uit te sluiten, nochtans uit een dergelijke nabuurschap en een dergelijken samenloop van omstandigheden voortvloeit, beperkt zich het verband dat men tusschen het werk der beide schilders en dat van Jacob van Gerines kan ontdekken. Hem blijft de eer van zijn zoo fijn gevoeld en oorspronkelijk werk. Februari 1920. Marguerite Devigne. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overzicht der identificaties
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|