Onze Kunst. Jaargang 20-21
(1922)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
Het Congo-monument door Thomas VinçotteIn het Park van het Jubeljaar, te Brussel, werd onlangs een gedenkteeken onthuld, gewijd aan de eerste Belgische baanbrekers in Congo. Het is het belangrijkste en volledigste monument in beeldhouwwerk van het land. Reeds elders hebben wij er de harmonische opvatting en de forsche uitvoering van geprezenGa naar voetnoot(1), doch nu het houten omhulsel gevallen is willen wij het nogmaals beschouwen in al zijn eenvoud en adel, zooals het spreekt tot de massa, zooals het baadt in het licht en de schaduw van het trillende geboomte. Het grondplan vertoont een naar voren gebogen lijn. Dit is, voor werken van dien aard, wel de beste schikking, omdat zij het oog in slaat stelt het geheel met één blik te omvatten, en de verhoudingen, de hoedanigheden van rythme en evenwicht te beoordeelen; wij zouden die schikking ook wenschen voor het monument van den Arbeid van Constantin Meunier: de groote scheppingen de Nijverheid, de Mijn, de Oogst en de Haven gevat in een sobere architectuur, zouden als de strofen zijn van een heerlijk gedicht, gescandeerd door de statige figuren van de Moeder, den Grijsaard, den Werkman, den Puddler en den Mijnwerker en bekroond door de hoopvolle figuur van den Zaaier. Vinçotte heeft de decoratieve waarde van de gebogen lijn ten nutte gemaakt, en er alle mogelijke partij uitgetrokken; met zorg heeft hij gestreefd naar het sierlijke evenwicht der massa's, welke tegen elkaar opwegen en het oog een indruk geven van rust en volkomen stabiliteit. Hij heeft dit grondplan ontworpen en gewild. Men weet, namelijk, dat de opdracht tot het uitvoeren van dit monument hem in andere voorwaarden gegeven werd, dan doorgaans gelden voor officieele bestellingen. Men heeft geen dier wedstrijden uitgeschreven, waaraan geen kunstenaars van zekeren rang en zekeren leeftijd nog deel nemen, omdat zij zulks beneden hunne waardigheid achten, en liefst de vrije hand laten aan jongere talenten, die soms rijk zijn aan beloften, maar niet | |
[pagina 30]
| |
steeds genoegzaam gevormd zijn om werken van blijvende beteekenis uit te voeren; doch men heeft met oordeel een vanouds beproefd kunstenaar uitgekozen, wiens loopbaan, veredeld door een voortdurend streven naar eerlijkheid en oprechtheid, een dergelijke bekroning verdiende. Men had vertrouwen in hem, en hij heeft dit vertrouwen gerechtvaardigd; en, om dit vertrouwen nog meer te bevestigen, heeft men hem vrij gelaten in de leiding van heel de onderneming, en heeft de bouwmeester Acker uitsluitend volgens zijne aanwijzingen gewerkt. Midden in het halfrond, door het voetstuk beschreven, opent zich het bekken eener fontein. Daarbij is een jonge, slanke en gespierde neger, die den Congo verpersoonlijkt, behagelijk uitgestrekt in het hooge, tropische gras; maar die figuur heeft niets van een gewone, koude allegorie: het is inderdaad een portret, ter nauwernood iets gewijzigd en gestyliseerd ten behoeve van zijn decoratieve rol. Zoo ook is het gras om hem heen buigzaam, dichtgewassen, sappig, en bruist en siddert het in den wind. Nabij den neger slingert een krokodil zijn geschubd lichaam. Dit brok vormt een soort voetstuk voor de massa van het monument en tevens is het als een inleiding tot het historische verhaal, dat zich hooger ontvouwt, als een begeesterend tafereel van het vruchtbare en prachtige Afrika, met zijn rijkdommen en heimelijke gevaren. Boven dit paneel ontrolt zich dus een grootsch hoog-relief, dat een overzicht geeft van de geschiedenis der Belgische bedrijvigheid in Congo; deze lange, beweeglijke fries, wordt door de eenvoudige lijnen der architectuur omlijst. Van rechts naar links trekt een optocht van negers met hunne vrouwen en kinderen voorbij; zij richten hunne schreden tot een groep figuren, die hen afwachten en ontvangen. Deze figuren zijn magistraten en rechters, welke hun werk van vrede en rechtvaardigheid volbrengen te midden van de onwetende bevolking. Een missionaris vergezelt de zwarten, en heft het kruisbeeld boven hunne hoofden, ten teeken dat naast de pogingen der burgerlijke overheid, ook de godsdienst zijn vertroosting brengt. Zoo worden in die groote, gemeenschappelijke actie, de rollen verdeeld, zooals ook herinnerd wordt aan de middelen, door België aangewend om de levensvoorwaarden te verbeteren van het volk, waarvan het de toekomst in handen genomen had. Dit relief vormt ook een tafereel, - afgewisseld en verlevendigd door de beweging der golvende, voortschrijdende schare. Het zijn geen onbeweeglijke, poseerende figuren; het is een menigte met veelvuldige en afgewisselde bewegingen. Aan 't einde van den optocht, rechts, bukt zich een neger om den last op te heffen, dien hij dragen moet; hij slaat ongeveer in de houding van den Discobolus; zijn gestalte is gebogen, gespannen, zijne spieren zwellen; zijn gebaar duurt slechts één oogenblik, hij gaat zich weer oprichten en zijn weg vervolgen, maar al het zwierige en slanke in deze beweging heeft de beeldhouwer vastgehouden. Met juistheid heeft hij het verschillende uitzicht weergegeven van de stoffen, de huid, de vaste oppervlakten, de beweeglijke | |
[pagina t.o. 30]
| |
THOMAS VINÇOTTE: Hel Congo-Monument.
(Details: Het Vaderland. - Congo). (Park van het Jubeljaar, Brussel). | |
[pagina t.o. 31]
| |
THOMAS VINÇOTTE: Het Congo-Monument. (Detail: de Belgische werking in Congo).
(Park van het Jubeljaar, Brussel). | |
[pagina 31]
| |
diepten van de gewassen, en zoo heeft hij zijne techniek in het oneindige afgewisseld. Men moet de oppervlakte van een werk als dit relief gezien hebben, zooals het, hoogst correct, door een bekwaam ‘praticien’ werd afgeleverd, en zooals het daarna geheel door de hand van den meester zelf werd hervat en hertoetst, om te begrijpen wat de kennis van den ‘stiel’ bij een beeldhouwer aan de waarde der conceptie toevoegen kan. De kunstenaar die zijn werk heeft laten aanleggen, maar die in slaat is het zelf te voltooien, neemt er de bevroren oppervlakte van weg; hij bewerkt het, zet het accent en uitdrukking bij, doet het spreken, en geeft het in één woord een ziel. Vinçotte is éen en zeventig jaar oud, en onttrekt zich gaarne, met een vermakelijke en wat ondeugende luiheid, aan de vermoeinissen van recepties en plechtigheden, maar aan vuur en ijver in zijn werk heeft hij niets verloren. Sedert 1911, toen het werk hem werd opgedragen, door de oorlogsjaren heen - toen de meester zich, onder het oog der Feldgrauen met een model in zijn houten loods kwam opsluiten en er in slaagde om de bitterheid zijner gedachten onder den zwaren arbeid met den beitel te vergelen - van toen af heeft de meester niet opgehouden zijn werk te volmaken. Wij hebben hem met onvermoeide nauwgezetheid de buigzame lijn van een silhouët zien verbeteren, naaktpartijen en draperieën zien hertoetsen, en ook werken in de achtergronden, die hij vol atmosfeer en kleur wenschte. De rol van scheppend kunstenaar is hem niet voldoende: hij is ook de ‘praticien’ zijner werken, d.w.z. de ontwerper en de uitvoerder tevens. En, bij het beschouwen van het Congo-Monument heeft men dan ook niet dien indruk van ontgoocheling, dien ons zoo vaak bevangt bij goed opgevatte werken, welke echter uitgevoerd werden door werklieden, die niet geven konden wat ze niet in zich hadden; men voelt dat dit monument algeheel toebehoort aan den meester die het heeft ontworpen, die het heeft bedacht, en die het heeft onderteekend na het, om zoo te zeggen te hebben medegeleefd. Het hoog-relief, dat zich over heel de breedte van het gedenkteeken uitstrekt, wordt aan beide uiteinden geflankeerd door groepen waarin de meest ontroerende en meest roemrijke feiten uit de geschiedenis van Belgisch Congo worden herdacht: de veldtocht van Dhanis tegen de slavendrijvers en de opoffering van sergeant de Bruyn. Met een vlugge en juiste beweging steekt Dhanis den sabel terug in de scheede, den voet rustend op het hoofd van een Arabier dien hij verslagen heeft, en die het ras der handelaars in menschenvleesch vertegenwoordigt; in den achtergrond, boven zijn hoofd, wiegen en ritselen groote bladeren van wortelboomen. Het is een mooie, stevige, expressieve en flink op haar beenen staande figuur. De tweede groep is rustiger en toch dramatischer. De actie wordt hier slechts voorgevoeld en in het mysterie waarin zij verscholen blijft, wordt zij ook tragischer. Luitenant Lippens is neergezakt, de hand geklemd om den schouderriem van den sergeant die hem ondersteunt; terwijl de gewonde, | |
[pagina 32]
| |
THOMAS VINÇOTTE: Het Congo-Monument.
(Detail: groep Dhanis). (Park van het Jubeljaar. Brussel). | |
[pagina 33]
| |
THOMAS VINÇOTTE: Het Congo-Monument.
(Detail: groep Sergeant De Bruyn). (Park van het Jubeljaar, Brussel). | |
[pagina 34]
| |
het hoofd achterover, zijn krachten verliest en zijn lichaam laat hellen, rust De Bruyn met de knie op de rots, waarop de stervende gezeten is, en houdt zijn geweer hij den loop, gereed om het als een knots te zwaaien. Hij handelt niet, maar wacht het oogenblik der handeling af. Groote, diep uitgesneden palmblâren overwuiven hem; om hem heen raadt men het kreupelhout met zijn hinderlagen, met zijn loerende negers, hun aanstaande sprong, de nuttelooze strijd.... en met ontroering denkt men aan den ongeweten en bovenmenschelijken moed van dien kleinen Vlaamschen sergeant, van dien voorganger onzer ‘Jassen’.... Naast deze tragische figuren van zoo hooge beteekenis, moest ook de gedachte, waarvoor deze helden hun offer brachten, worden gesymboliseerd. We zien dan ook het Vaderland, in een soort apotheose verschijnen op het bovengedeelte van het monument. Het is een jonge vrouw met edele vormen, een zacht gelaat, zich neerbuigend tot een geknielde negerin, welke haar jongstgeborene, als in een wieg in hare armen vooruitsteekt. Een ander negertje, tegenover zijne moeder, heft zich op om Belgica bloemen aan te bieden. Deze groep is de eenige, die in dit ensemble een eigenlijk allegorisch karakter heeft. Elders heeft Vinçotte, om de heldendeugd van onze landgenooten te verheerlijken, op synthetische wijze werkelijke gebeurtenissen weergegeven. Aldus heeft het monument niets van het koud-conventioneele van zoovele werken van dien aard. Het beschavingswerk der eerste colonisten van den Congo wordt verheerlijkt door heelden van een bepaalde beteekenis, die werkelijke feiten in herinnering brengen waarvan de roem nog geenszins verzwakt is. Deze opvatting is nieuw, zooals ook, in het levenswerk van Vinçotte, de wijze nieuw is, waarop dit werk werd behandeld. Het gedenkteeken is in Franschen steen uitgevoerd, en natuurlijkerwijze is de behandeling ook breeder dan in marmeren beeldhouwwerk. Het schijnt echter wel dat in dit werk, dat zijne lange en vruchtbare loophaan bekroont, Vinçotte, meer dan vroeger, zijn eigen persoonlijkheid heeft willen vertoonen, die krachtiger en vuriger is, dan hij het doorgaans heeft willen bekennen. Hiermede zij niet gezegd, dat hij zich steeds geweld zou hebben aangedaan. Meestal heeft hij zich boven alle beslommeringen in zake stofuitdrukking verheven, en streefde hij er enkel naar om zijne visie in haar wezenlijkste trekken vast te houden. Zie, bij voorbeeld, zijn laatste borstbeelden van Koning Leopold II en van de Koningin Maria-Henrietta; zie ook zijne veel vroegere werken, zooals het Geitenbokje in het Museum te Antwerpen, het bas-relief der Muziek, aan den gevel van het Museum te Brussel, het Standbeeld van Anneessens op de Eontainas-plaats te Brussel, en van veel later tijd, de tweespannen op den gevel van het Antwerpsch Museum, en het fronton van het Paleis des Konings te Brussel, dat door de ongunstige belichting van den gevel zoo weinig tot zijn recht komt. In al deze beeldhouwwerken, en in een groot aantal van die heerlijke portretten, die Vinçotte een zijner minst | |
[pagina 35]
| |
betwistbare aanspraken op het meesterschap verleenen, is de factuur vlot, trillend, gespierd. Maar nergens is ze dit meer dan hier, waar de zeer ver gedreven behandeling van zekere onderdeelen nog meer uitkomt door de gewilde soberheid hunner omgeving. Ook draagt dit, door zijne beteekenis en zijn belang waarlijk definitieve werk, een treffenden stempel van frischheid en leven. De kunstenaar, die het, na vruchtbaren en door een rechtmatigen bijval bekroonden arbeid, voltooid heeft, legde er zijn warmste uiting in van geestdrift en overtuiging, gelukkig als hij was om zijn kunst in haar hoogsten bloei te laten ontluiken. Wij begroeten dit monument dan ook als een der heerlijkste beeldhouwwerken waarmede ons kunstpatrimonium in den tegenwoordigen tijd werd verrijkt, en wij brengen met zoovelen, hulde aan hem, die door de meest bevoegden beschouwd wordt als een meester die ons land tot eer strekt en die, door de eerlijkheid en de gestadigheid zijner inspanning, zijn plaats verdient naast Constantin Meunier en Jef Lambeaux, de groote voorgangers onzer hedendaagsche school. Marguerite Devigne. |
|