De lijst der voor echt erkende schilderijen van Jacob Glimmer (wiens naam ook Grimer geschreven wordt) is zeer kort, en omvat niet eens een dozijn werken, meest van kleine afmeting: te Weenen een Landschap, get. Jacob Gri F. 1553, met figuurtjes van Gillis Moslaert; te Budapest de Vier Jaargelijden, de Winter is get. J. GRIMER fecit 1575; te Antwerpen een Gezicht op het Kiel, met vele figuren, get. Jacq. Grimer F.A. 1578 (volgens den Catalogus); te Prang: een Kerkfeest, met talrijke figuren, gemerkt met het monogram en het jaartal 1583; te Antwerpen (op het Steen) Kerkfeest te St. Joris Winghe, get. JACOB GRIMER fecit 1586; te Frankfort a/M, in het Städelsche Institut een Landschap, get. met het jaartal 1588; in de verz. Goldschmidt aldaar een Landschap met figuren.
De schilder, wel bewonderd maar in het buitenland niet beroemd, wegens de zeldzaamheid zijner werken, was echter tijdens zijn leven vermaard. Vasari zegt van hem (1568): ‘Voor 't schilderen van fraaie landschappen hebben Jacopo Grimer, Hans Bol, en anderen, alle van Antwerpen, hunne gelijken niet, maar ik kon niets naders over hen te weten komen.’ En Carel van Mander vertelt ons in 's kunstenaars ‘leven’ (1604):
‘Hy dede veel ghesichten van Landtschappen nae 't leven, ontrent Antwerpen en elder, en is soo uytnemende gheweest in Landtschap, dat ick te som deelen geen beter en weet, soo levendigh en aerdigh was hy in zijn Lochten, de schoonheyt der selver in 't leven waernemende, en voorts in alle dinghen seer eyghentlijk het leven volghende, 't zy in huysen, verre Landtschap, oft voorgronden, en was seer veerdigh in zijn werck... Hy is t'Antwerpen gestorven; zijn edel wercken zijn verdienstlijck by den liefhebbers over al in grooter weerden ghehouden.’
Dit is juist: Rembrandt zoowel als Lastman bezaten werken van Grimmer. Het wezen zijner kunst is uitmuntend door van Mander beschreven, en zijn getuigenis maakt het nog duidelijker, dat het hier afgebeelde werk als een karakteristiek en bijzonder goed staal van zijn expressieve kunst mag worden beschouwd.
G.J. Hoogewerff.