Onze Kunst. Jaargang 18
(1919)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |
Kunstberichten
| |
Den HaagPulchri Studio.De Hollandsche Teekenmaatschappij heeft van Van Konijnenburg en Toorop belangrijken nieuwen arbeid. Niet minder dan twaalf groote werken van Van Konijnenburg vinden we aanwezig, waarvan een enkel slechts eerder werd getoond. Tot het meest belangrijke van den meester rekenen wij de | |
[pagina 53]
| |
anatomische leekeningen, verder zijn er die van den dans, beurtelings: Dans der jonkheid, Ritueele dans, Krijgdans en Heksendans genaamd. De Kruisafname van Van Konijnenburg kan ons niet boeien. Al te veel ontbreekt hier eenig sentiment. Doch dáár, waar de meester om het verwekken van een gevoelsindruk niet schijnt te denken doch geheel en al zich geeft aan de beschouwing van den bouw der menschelijke organen zooals die in het inwendige van 't lichaam nevens elkaar liggen in een harmonie van lijnen, lukt het hem ons te vervullen met ontzag voor dezen aanblik die even geducht is als aandoenlijk. Een sterk symbolische teekening is zijn Fataliteit, waarin menschenlichamen opkomen uit de vergetelheid om er weer in te verdwijnen. Te sterker en schooner wordt deze symboliek, wanneer men de Oostersche verbeeldingszin in dienst van het Katholicisme van Toorop er nevens ziet. Doch Toorop is, in meer ongezochten vorm schooner vertegenwoordigd dan met zijn Drie bruiden. In ‘de Oosterlanders’ kunnen wij weer een paar dier krasse mannenportretten bewonderen zooals wij ze in de Apostelbeeltenissen zagen. Het portret eener Katholieke vrouw treft voorts door zijn statige voordracht in de koele kleurengreep. Kleine schilderijen, kleurig als email, zijn als moderne primitieven ontsproten uit brandenden godsdienstzin. Tholen, de eenvoudige, is vertegenwoordigd met een knap geteekende boot, Jan Sluyters met zijn naakten en Rouville met een meesterlijk portretje van een klein meisje dat zich aan schrijfoefeningen waagt. Albert Roelofs, de mondaine allure kwijt, begint met voortreffelijke portretten. Mankes toont zijn witte ganzen, met dit peinzende erin, dat elk door hem ontworpen dier kenmerkt. Haverman toont met zijn groep hoe de ware meester zich uiten kan met weinig middelen. Stroobord en krijt zijn voldoende om menschen uit te beelden smaakvol, levende en levendig. Van wijlen Thérèse van Duyl-Schwartze is een bloeiend vrouwenportret aanwezig, dat ons met weemoed stil doet staan, nu deze hand geen nieuwen arbeid meer zal geven. Albertine Draayer-de Haas. | |
LondenTentoonstelling marcel jefferysIn de Mansard Gallery werd in den afgeloopen zomer een enkel-tentoonstelling van den Belg Marcel Jefferys gehouden, wiens ongemeen werk we voor den oorlog te Brussel jaar na jaar konden bewonderen in den Salon, in Kunst van Heden en onder de Onafhankelijken, wier eerenaam hij zich meerder waardig toonde dan de meesten. Want Jefferys met zijn eenvoud en ernst, zijn zinnelijke liefde voor licht en gevoeligheid voor kleur is een kunstenaar die - wát hij ook danken mag aan zijn grooten voorganger Claus - nimmer zijn eigen kijk verloor en rijpte met den tijd, tot hij in zijn laatste phase is geworden tot een ziener, wiens aandoeningen worden tot verheugenis voor al wie in harmonie van kleur en in blijde zonbesprankelde tafreelen smaak en behagen schept. Licht, lucht en meer licht; luchtig en toch immer met ernstige zorgvuldigheid getoetst, is zijn werk immer zichzelf, immer gezien met eigen kunstenaarsblik en vastgelegd in de verf van zijn eigen kenmerkend palet. Ziet het broze zomerlicht van den stralenden avond en de sterke schijn van blank-lichtende sneeuw, zonlicht op bloemen in vensternis, op Japansche preciosa, zon op Versailles en op een Brusselsche foor, op Scheveningen en een Hollandsche stad, Turner'sche lichtspiegelingen op de Theems, Whistler'sche lichtwemelingen van welkende kleur, - hier is werk van vele jaren en phasen! Kapitale oudere stukken als ‘Sous les Arbres’ (19) en ‘Le Théatre des Singes’ (34) en opmerkelijk-spontane impressionistische portretten in buiten-atmosfeer (14 en 62) van den laatsten en rijpsten tijd. De cataloog der negentig schilderijen en veertig aquarellen, heeft een voorwoord, waarin zijn lof wordt gezongen tot voorlichting van den Britschen bezoeker. We leeren eruit, dat veel van zijn werk in openbare en | |
[pagina 54]
| |
bijzondere verzamelingen werd opgenomen, dat hij medailles verwierf en tot sociétaire werd verkozen van de Société Nationale des Beaux Arts de Paris en tot lid van de Kon. Maatschappij voor Schoone Kunsten te Brussel. Het laat ons koud, even koud als zijn arbeid ons verwarmt en tot dankbaarheid stemt. En de lichte wrevel over zoo ijdellijke prijzing gaat verloren in de bekoring die ons omvangt als wij ons wenden naar het verblijdende werk aan den wand. J.R. van Stuwe Hzn. | |
KunstveilingenLondenDe Drummond - collectieOp de verkooping van de Drummond-collectie bij Christie heeft de Frans Hals 25,500 guinjes opgebracht, een prijs die een denkbeeld geeft van het aanzien waarin de Nederlandsche oude meesters staan. Herrinnert men zich Hals' groep van tien personen, het familie-potret dat de National-Gallery in 1908 van Lord Talbot aankocht? Zij betaalde er 25,000 pond voor en daar ging een luid protest tegen op, omdat de prijs te hoog werd geacht en dreigde voor drie jaar de geheele regeeringssubsidie aan de nationale verzameling te verzwelgen indien het publiek niet te hulp kwam. Te hoog! Zie het bijgaand portret van den Bommelerwaarschen patricier Joseph Coymans, heer van Bruchem en Nieuwaal, dat nog een twintigduizend gulden meer opbracht en vraag dan of drie ton gouds te veel kan zijn voor een werk, dat in een openbare verzameling dagelijks aan talloozen het geluk schenkt van zijn stralende schoonheid? Het thans geveilde portret is van een man vol karakter, hoogheid en aangeboren zwier, wiens wil de kommerlijkheid der zorgen overwon en die den ouderdom niet vreest. Het dateert van 1643, hetzelfde jaar van de Nicolaas Tulp uit de Six-Collectie. In zijn voorname waardigheid herinnert het aan de ‘nobleman’ in Buckingham Palace, dat van vroegeren datum is. Voor Engeland is de prijs van 25,500 guinjes een ‘record’ voor Frans Hals, niet echter voor Amerika waar in 1910 op de Yerkesveiling in de American Art Galleries te New York, het portret van een oude dame 130,000 dollars opbracht. Dit is het portret met de eigenaardige knobbeljichtige handen. In 1834 ging het te Amsterdam voor 160 gulden! Zulke koopjes zijn niet zoo zeldzaam als men denken zou. In 1772 werd het Hals-portret van Pieter van der Morsch (thans in de Northbrook-verzameling) te Leiden voor 15 gulden verkocht, in 1820 te Amsterdam voor 10 en in 1841 voor f 15.50 Het portret van Johannes Acronius door Hals thans in het Kaiser Friedrich Museum te Berlijn bracht in 1786 drie gulden op en bijna honderd jaar later, in 1884 om precies te zijn, bracht een Hals-portret zestig gulden op, dat in 1913 bij Sotheby uit de Glanusk-collectie door den heer Preyer te Amsterdam voor negenduizend pond zou worden aangekocht. Intusschen is het thans verkochte portret ongetwijfeld het belangrijkste van Frans Hals, dat in de laatste jaren op de kunstmarkt is gekomen. Vóór het bij Christie kwam werd het met een aantal schilderijen van dezelfde verzameling in Barbizon House door den heer Croal Thomson geëxposeerd en maakte daar reeds een diepen indruk. Toen het bij Christie op den ezel werd geplaatst, applaudisseerden de menschen, een spontane uiting van bewondering, die goed deed. Ingezet door 5000 guinjes, welk bod onmiddelijk werd verdubbeld, klom het met duizend tegelijk en daarna kalmer tot 25000 (Knoedler) waarna het voor 25000 guinjes het eigendom werd van den handelaar Agnew. Het is afkomstig uit de verzameling van Lord Glenesk (Glanusk?) en Sir George Drummond moet er indertijd 10,000 pond voor hebben betaald. Het is beschreven en afgebeeld in Bode's Frans Hals, 1914, Deel II, plaat 131, en be- | |
[pagina 55]
| |
schreven in Hofstede de Groots Catalogus, Deel III No 169. FRANS HALS: Portret van Joseph Coymans.
Op dezelfde veiling werd Pieter de Hoogh, voor het zeer hooge bedrag van 7.600 guinjes aan de firma Knoedler toegeslagen. Het is een nogal donker stuk, maar van de stille distinctie en soberen eenvoud, het Hollandsch binnenhuis eigen. Er is in de houdingen der beide personen op het voorplan, de vrouw en de biddende knaap met hun lichtgebogen hoofden, een nederigheid die bij de Hoogh tot grootheid werd. Zonlicht gloeit en trilt op de vloersteenen en tintelt over de huizen buiten. Het is een wonderbaarlijk mooi en innig schilderij. De man buiten het raam is éven zichtbaar. Ik mis hem in elke beschrijving van het schilderij, zelfs in Hofstede de Groot's Catalogus, (Deel I, No. 10). Ook dit stuk heeft zijn geschiedenis. In 1750 werd het in ons land verkocht voor... vijftiggulden. Later kwam het in de beroemde verzameling van Baron Verstolk van Soelen, in 1839 werd het op de veiling-Milmay voor 2800 guinjes verkocht en thans voor bijna vijfduizend meer. Verdere prijzen (in ponden): Ludolf Backhuysen, Hollandsche oorlogsschepen, 420; Jan van Goyen, Riviergezicht met veerboot, 650; Jacob Gerritz, Cuyp, Twee kinderen, 1100; Bartholomeus van der Helst (? Miereveld), Vrouweportret, 630; Aert van der Neer, Landschap, 180; Pourbus, Mansportret, 346; Jan Wijnants, Landschap met | |
[pagina 56]
| |
figuren van Adr. van de Velde, 375. En ten slotte, het waarschijnlijk ten onrechte aan Van Dijck toegeschreven portret van Koningin Henrietta Maria, af komstig uit de verzameling van den heer Gavet, die het van Isabella, koningin van Spanje verwierf, 3885. *** Op 26 Juni, den eersten dag der verkooping, werden naast een aantal schilderijen uit de Barbizon-school eenige zeer mooie stukken van moderne Hollandsche meesters uit de Haagsche school geveild. De meeste zijn welbekend en alle bewijzen den gevoeligen kunstzin van den Kanadeeschen verzamelaar. Thijs Maris' Herderin met twee geiten (afgebeeld in Onze Kunst, Febr. 1919, blz. 41), werd door den heer Croal Thomson voor 3600 guinjes gekocht, Jacob Maris' Hutje in de duinen (met dreigende lucht) 1500 gs. (Gooden en Fox), een kleine Koestal van Willem Maris voor 450 gs. (Neyhuys), Mauve's Ploegende Boer (met blauwe kiel) - een kapitaal stuk - 2500 gs. (Taylor) en Weissenbruch's Hollandsch dorp van 1893, 450 gs. (Peacock). Joseph Israëls' Jeugd en Ouderdom van 1872, veelmaals gereproduceerd en ten toon gesteld (een zeer oude visscher, die een kind in tafelstoel met speel-soldaatjes vermaakt), ging voor 4.800 gs. (Wallis en Zonen) en een Weide met Koeien van Emile van Marcke, den Franschen Hollander en leerling van Troyon, voor 1000 gs. Voorts (in ponden), Bosboom, Stadsgezicht Amsterdam, 315; Kerk-interieur, 440; Jongkind, Riviergezicht, 336; Avondlandschap, 200; Albert Neuhuys, Binnenhuis, 378; In het Atelier, 163; Albert Roelofs, In het Atelier, 50.
* * *
Rembrandt's Honderdguldensprent, een mooi exemplaar, bracht 210 guinjes op. Hierbij moet vermeld dat enkele dagen te voren, ook bij Christie, een zeldzaam exemplaar van dezelfde ets (tweeden staat) uit de verzameling van Earl Spencer voor 720 guinjes door de firma Colnaghi en Obach in Bond Street werd gekocht.
Londen. J.R. van Stuwe Hzn. | |
Boeken & tijdschriftenLouis Gillet l'art Flamand et la France. Paris, G. van Oest & cie, 1919Dit boekje, een herdruk van een artikel der Revue de Paris van 1 Mei 1918, is niet anders dan een Fransch-nationalistisch propagandaschrift, dat bewijzen wil dat Frankrijk en België op het gebied der beeldende kunst steeds door innige banden verbonden werden, en dat, zooals vanzelf spreekt, de bevruchtende rol in deze betrekkingen vooral toekwam aan Frankrijk en bijzonderlijk aan Parijs. De schrijver betoogt o.a. den Parijschen oorsprong van de kunst der van Eycks: volgens hem vindt men in de Très riches Heures van Chantilly: ‘ce livre fait à Paris pour un prince français,’ heel het Vlaamsche genie en heel de kunst der van Eycks! Wat deze thesis waard is, - waar-over ik nooit geredetwist zou hebben indien ze niet, (in redelijker bewoordingen, overigens) door een ernstiger criticus dan de Heer Gillet ware vooruitgezet - dit heb ik aangetoond in mijn studie over den oorsprong der Vlaamsche Kunst der 15e eeuw, welke in dit zelfde nummer verschijnt. Het artikel van den Heer Gillet is zoo schitterend en hol als een academische redevoering: de schrijver heeft er in het minst niet naar gestreefd om zijn onderwerp te bestudeeren, en daarvan wordt het bewijs van de tweede bladzijde af gegeven. Hij schrijft: ‘La première action de la Prusse après le traîte de 1815 fut de s'emparer du retable de Gand. Le vénérable chef d'oeuvre d'Hubert et de Jean van Eyck, ramené de Paris dans les bagages de l'armée, se trouvait à Bruxelles entre les mains d'un brocanteur. Les Alliés d'alors sempressèrent de le dépecer. Quatre panneaux furent acquis par le | |
[pagina 57]
| |
Musée de Berlin; deux autres demeurèrent à Bruxelles. On ne rendit à Gand que les lambeaux du chef d'oeuvre.’ Nu behoefde de Heer Gillet, om de waarheid te kennen, eenvoudig het standaardwerk over de van Eycks te openen - het werk waar niemand buiten kan, die hun kunst wil bestudeeren: het boek van James Weale (dus het boek van een ‘allié’ en niet een dier afschuwelijke Duitsche werken waarmee een nationalist als de Heer Gillet uit plichtsbesef onbekend zou willen blijven). Alleen de middenpaneelen van het polyptiek werden in 1794 naar Parijs gevoerd, de luiken waren te Gent verborgen gebleven, en de bisschop weigerde ze later in te leveren; na den eindelijken val van Napoleon werden de middenpaneelen aan België teruggegeven ondanks het heftig verzet der Fransche regeering, en weder op hun plaats opgesteld den 10n Mei 1816; enkele maanden later, in afwezigheid van den bisschop, verkocht de vicaris-generaal, de Eerw. Heer Le Surre, een Franschman, de luiken voor 3000 gulden, aan een kunsthandelaar. Ziedaar hoe de ‘alliés d'alors’ het meesterwerk in stukken hakten! Het zou wreed zijn om verder aan te dringen. Maar de Heer Gillet oefent zijn ambacht uit. Het is wonderlijker dat een uitgever, wiens fonds slechts bij hooge uitzondering een Vlaamsch boek bevat, de middelen vond om juist van dit werkje - ondanks de duurte van papier en drukloon - ook een Vlaamsche uitgave te doen verschijnen. Dit feit alleen zegt genoeg over de strekking dezer uitgave.
J. Mesnil. | |
Beasts and men folktales collected in Flanders and illustrated by Jean de Bosschere London, William Heinemann NewYork, Dodd, Mead & co. [z.j. 1918]. Price: 12 shillings 6 pence netVerleden jaarGa naar voetnoot(1) bespraken wij de door de Bosschere verluchte Christmas Tales of Flanders. Thans ligt weer een nieuw deel in denzelfden geest vóór ons, ditmaal in hoofd-zaak gewijd aan dierenvertelsels. Eer we overgaan tot de bespreking der illustraties, waarom het ons te doen is, moet ons een opmerking over den tekst van het hart: de samensteller of vertaler heeft gegrasduind in de folkloristische bundels van Pol de Mont, Alfons de Cock e.a., maar waar hij de vorige keer hunne namen in een voorwoord radbraakte, worden zij nu in het geheel niet meer genoemd; dat is eenvoudiger; hoe het echter te verzoenen is met Matth. 22: 21 mogen de uitgevers beslissen. Een andere vergissing lijkt het ons, om tusschen de korte verhaaltjes waaruit dit boek is samengesteld, verschillende episodes uit den Reinaert in te vlechten. Dat is te veel of te weinig. Het gaat niet aan, om zoo maar een brok uit een meesterstuk van dit gehalte te hakken, om er een reeks verhaaltjes mee aan te vullen. Wil men den Reinaert illustreeren - uitstekend, maar dan neme men het werk in zijn geheel, zonder coupures, maar ook zonder bijvoegsels die er niets mee te maken hebben. Er ware hier stof geweest voor twee afzonderlijke uitgaven, elk op zichzelf voortreffelijk; wij betreuren het dat de kans, om deze te verwezenlijken, door deze halfslachtige combinatie is verkeken. We bedoelen hiermee geen verwijt, maar een compliment aan het adres van den illustrator. Wij zien hem gaarne aan het werk, en twee boeken, door hem geïllustreerd, zijn ons liever dan één. Er is in zijn werk een onmiskenbaren vooruitgang merkbaar. Verschillende dingen, die ons in zijn vorig boek min of meer hinderden zijn hier verbeterd. Er is b.v. veel meer eenheid in zijne illustraties gekomen; hij is minder weifelend, zekerder van zichzelf geworden. Wel blijven de kleurenplaten, typografisch gesproken, altijd min of meer een hors d'oeuvre, dat niet organisch versmolten is met de rest van 't boek - maar dat is nu eenmaal moeilijk te vermijden. Een verdere stap op den weg naar eenheid ware te doen, door alle kleurenplaten op dezelfde afmetingen te houden, en ze niet nu eens lang en smal, elders kort en breed te maken, en ze allen door een gelijkaardige, hoewel niet identieke, omlijsting te omringen. De tekstillustraties en versieringen hangen thans goed | |
[pagina 58]
| |
samen, en de eenmaal gekozen typen worden overal volgehouden. Dat de teekenaar zich van vreemde invloeden zou hebben ontdaan, kan men niet zeggen. Bij de reeds naar aanleiding van zijn eerste boek genoemde, zou men er gemakkelijk nog een half dozijn kunnen voegen, waaronder de Russische balletten niet de minst sprekende zijn. Maar hoe meer invloeden hij op zich laat inwerken, hoe meer die elkaar neutraliseeren en hoe sterker, ten slotte, zijn eigen persoonlijkheid op den voorgrond treedt. De Bosschere is een satiricus; hij steekt den draak met zijn helden, met zichzelf en met zijn publiek. En 't merkwaardigste van al: wij laten ons gewillig voor den gek honden, wij nemen het hem niet kwalijk, en het amuseert ons bovenmate. Hij zegt ons: ik zal ulie nu eens een beer, of een leeuw, of een haan laten zien, zooals ge er in uw levensdagen nog geen aanschouwd hebt. En inderdaad vertoont hij ons het wonderlijkste schepsel, dat echter ondanks zijn buitensporige vormen overtuigend als beer, leeuw of haan is gekarakteriseerd. Hij heeft ons beet, de oolijkert, en lacht in zijn vuist om onze tronies, die hem gapend aanstaren; maar een oogenblik later aarzelt hij niet, om in eigen schamelheid te doen blijken, hoe hij zelf, evengoed als wij, de speelbal is van zijn ongebreidelde fantazie. En juist die fantazie is een kostbaar en welkom element in de Vlaamsche kunst van onzen tijd. Nooit heeft dit element geheel ontbroken, sedert onze middeleeuwsche verluchters de randen van vrome handschriften met fratsen en pask willen verlevendigden; maar het werd wel eens al te zeer op den achtergrond gedrongen door de massa onverdroten uitbeelders der platte realiteit, die thans voor een deel in de onverkwikkelijke uitgroeisels van het impressionisme zijn verdwaald. Bij de Bosschere laait en sprankelt die fantazie weer op als een vuurwerk - en wij scheppen er behagen in, wij verheugen er ons in, omdat er weer eens uit blijkt dat die oude geest, waaraan wij zoo menig meesterwerk danken, allerminst dood is. Maar fantazie alléén is niet genoeg. Men kan die in even groote mate bezitten, maar er geen weg mee weten. Dáár zit hem de knoop. Willen en kunnen zijn twee; van dit simpele axioma is men niet steeds genoegzaam doordrongen; en de Bosschere kàn; hij beheerscht vorm en kleur; hij heeft de macht om te uiten wat hij in zicht heeft, om zijn meest extravagante visioenen op het papier te zetten. Nog is zijn werk niet vrij van zekere slordigheden en tekortkomingen, die wij reeds in zijn vorig boek opmerkten; maar zij zijn meer een gevolg van overhaasting, dan van gebrek aan talent; dat hij beter kan, blijkt uit de groote kleurplaten, waaraan hij bijzondere zorg besteedde; hier vertoont hij zich dan ook op zijn best, en hier wordt hij dan ook, in dit heel bijzondere genre, voor zoover ons bekend, door geen ander Belgisch kunstenaar overtroffen. P.B.
| |
[pagina 59]
| |
VariaEen nieuwe frans Hals?Het oude huis Sotheby te Londen of als men de firma haar vollen naam wil geven, Sotheby, Wilkinson en Hodge, houdt zich voornamelijk bezig met kunstvoorwerpen, oudheden, prenten en boek-verkoopingen, doch bij uitzondering worden er soms na de teekeningen en prenten wel eenige schilderijen geveild, hoewel zelden stukken van veel belang. Zoo gebeurde het dat Dinsdag 6 Mei wederom een dergelijke verzameling onder den hamer kwam, waarbij een stuk was dat doorging onder den naam van Nicolaes Berchem en zijn zelfportret heette te zijn. Die toeschrijving was blijkbaar te danken aan het feit dat aan de achterzijde van het doek een plakbriefje was gehecht, waarop in verbruind, ‘early-Victorian’ handschrift de naam Berchem bleek te zijn geschreven. Hoe nu tot de waarheid te komen? Een portret van Berchem kan het zijn, want sinds de heer Schmidt-Degener in den Rembrandt van den Hertog van Westminster de trekken van den schilder H.M. Sorgh ontdekte hebben wij geen erkende afbeelding van Claes Berchem meer. En, al lijkt het raar, Berchem heeft portretten geschilderd, als men tenminste John Smith gelooven mag, die in zijn eigenaardig-ouderwetsch Engelsch met stelligheid zegt: ‘Berghem has painted a few portraits of the size of life; but such works bij his hand possess little interest, as their chief merit consists in the freedom and dexterity of the execution and a sparkling display of colour.’ Wat zegt hij, van weinig belang? Zie het portret hier tentoongesteld maar aan! Deze jonge man met zijn breedgeranden hoed en effen halskraag over het donkerblauwe buis, zooals hij daar staat in gemakkelijke houding met gele handschoenen in de linkerhand, die jonge man is van een zwierige schildering en van een toonschoonheid, die ons herinneren aan... En nu komt de twijfel boven. Onder de dikke laag vernis over dit nimmer verdoekte, nimmer gekuischte levensgroote portret, verschuilt zich een stuk van hooge kwaliteiten. Aarzelend zeggen we Hendrik Pot of Judih Leyster maar we denken aan een grooter meester. Zou het Frans Hals zelf kunnen zijn? Op den veilingsdag is het druk bij Sotheby in Bond Street. De handelaars die op de kijkdagen het schilderij reeds doorloopend belangstelling hadden betoond zijn aanwezig, maar houden hun wijsheid voor zich tot het oogenblik van handelen zal zijn aangebroken. Het stuk wordt op den ezel geplaatst en de auctionaris oppert aarzelend. ‘Wat zal ik zeggen? Honderd pond? Net maar om te beginnen...’ ‘Tweeduizend,’ biedt zonder bedenken de Piccadilly-expert Buttery, slecht dinger maar goed kenner. En met vijfhonderd pond tegelijk klimt de prijs. Op 10000 pond, een enorm hoog cijfer voor een toch altijd nog speculatief stuk trekt de Bond Street-handelaar F. Sabin zich terug. Dan wordt het tempo langzamer en op twaalfduizend pond geeft de heer Buttery zich gewonnen en wordt de nu algemeen aan Hals toegeschreven jongeling het eigendom van een ongenoemde firma voor wie een zekere ‘Dr. C.A. Brown’ dien dag de bieder was. Toen kwam het uit, dat vier bekende handelaars allen de overtuiging hadden (en hebben) dat het stuk een Hals is. Rest mij nog te vermelden dat het doek 90 bij 71 cM. groot is en dat de ‘country gentleman’ of provinciaal die het stuk ter veiling had aangeboden een reserve-prijs van... vijfenzeventig pond op het schilderij had geplaatst en alzoo thans meer dan een ton rijker is, dan hij had bevroed.
Londen, Mei. J.R. van Stuwe Hzn.
| |
[pagina 60]
| |
Naklank uit IeperenDe Times bevatte onlangs een omstandig verhaal van een jongen Britschen officier, die in 1915 onder zwaar Duitsch bombardement met prijzenswaardigen ijver twee Vlaamsche Meesters van omstreeks 1600 uit de Sinte Martijn te Ieper redde, het eenige dat de bommen hadden gespaard. Daar ze twintig voet hoog aan den muur hingen, was de taak niet gemakkelijk. Twee soldaten hielpen hem de schilderijen van den muur te lichten met stukken gasbuis, die door het Duitsche vuur van de muren gebrokkeld waren. Hij sneed ze daarop fluks uit de kaders, vouwde ze op en borg ze in een grooten zak, dien.... hij een tijdlang als matras gebruikte. Zoodra de officier - luit. Daniels, R.A. - met verlof naar Engeland kwam, gaf hij de Belgische autoriteiten kennis van de redding. Aan den heer Lambotte beloofde hij na den oorlog de stukken aan Koning Albert te zullen teruggeven. Hoe mooi en goed klinkt dit alles, hoe aangenaam en hoopvol. Maar laten we ons geen illusies maken: de ontgoocheling komt. De twee ‘large Flemish Masters, dated 1600’ zijn waardeloos maakwerk, waarschijnlijk uit het begin der vorige eeuw. Ik heb ze nauwkeurig beschouwd en bevonden, dat ze beide van dezelfde hand zijn. Een ervan is geteekend Desrenaux. Zij stellen voor de Aanbidding der Herders en de Kruisafneming en zijn van de soort, dat men in zoovele Belgische kerken vindt, zuiver muurbedekking. Het is zeer begrijpelijk, dat zij twintig voet hoog hingen. Voorts dient vermeld dat het opvouwen en als matras gebruiken, ze hun laatsten schijn van waarde heeft ontnomen. Het is jammer van de moeite.
Londen. J.R. van Stuwe Hzn.
|