* * *
Ik zou een paar bladzijden schrijven bij het hiernevens afgebeelde werk van Frans Huygelen. - Huygelen was een vakman vóór hij zich een kunstenaar noemen dorst. Marmer, steen, ivoor hebben voor hem geen geheimen. Hij kon ‘kappen’ vóór hij aan scheppen denken zou. En wanneer hij daartoe gerijpt was, wist zijn hand zonder falen de vormen uit het blok te slaan, die er, zooals ieder waarachtig kunstenaar weet, voor hem in verborgen liggen. Zijn hamer scandeerde het ‘Sesame’ dat de ziel van het marmer zou ontsluiten.
Men heeft, tien of vijftien jaar geleden, zijn werk wel eens ‘wat materieel’ genoemd. Geen nood! Het was een materialiteit van goed allooi; zij bereidde den weg voor tot vergeestelijking op heel wat zekerder wijze dan waar vergeestelijking gezocht werd in schraalheid en gebrekkigheid van vorm.
De hierbij afgebeelde werken zijn natuurgetrouw, in dien zin dat ze ons een machtige impressie van het leven geven. Maar ze zijn alles behalve een copie der werkelijkheid. Op één der foto's die ik onder oogen had, maar die hier niet is afgebeeld, was de kunstenaar zelf naast een zijner bustes gaan staan. Hij was dus ‘natuurgetrouw’ door de camera opgevangen. Naast hem het levenlooze marmer. Maar zie! Dat marmer leefde, ademde, keek, bewoog, zou gaan spreken... Hij zelve was, in vleesch en been, levenloos, doodsch, en, met zijn welnemen, heel leelijk. Dáár ligt het verschil tusschen de interpretatie en de mechanische weergave der natuur, tusschen het kunstwerk en de fotografie.
Alle kunst, zij weze Egyptisch, Grieksch, middeleeuwsch of modern, is eerst dan werkelijk groot, wanneer het leven er in klopt en ademt. Alle rijkdom van gedachten en gevoel blijft steriel, wanneer hij zich niet in levende vormen te uiten weet. Stylisatie en synthese bestaan er niet in, de natuur te verstarren en te verarmen, maar er het meest wezenlijke van te vatlen en te doen spreken, en uit haar overvloed de vormen te kiezen waarin onze eigen gevoelens en betrachtingen zich het volledigst kunnen uitspreken.
Dit heeft Huygelen gevoeld en begrepen, onbewust misschien in zijn vroeger werk, waar hij, in zijn worsteling met de stof niet steeds boven het stoffelijke uitkwam, - maar met groeiende overtuiging naarmate zijn kunst rijpte en zich verhief.
Esperanza heet hij een zijner bustes; er is, zooals meermaals bij hem, Hellenistischen invloed van het goede soort in te bespeuren; maar alleen in het bijkomstige. De geest, de ziel van zijn werk is geheel van onzen tijd; het is minder abstract dan het antieke; er loopt een warmer rilling door het vleesch; de zenuwen zijn, zoo niet gevoeliger, dan toch prikkelbaarder; niet de stralende hemel van den Olympus welft er zich boven, maar de zware, benevelde lucht die wij dagelijks inademen. De Oudheid heeft den glimlach niet gekend, die ontluikt op die lippen, en glijdt als een rimpeling over den