Onze Kunst. Jaargang 18
(1919)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 137]
| |
Willem Kalff
| |
[pagina 138]
| |
bij de bewerking van het vloeibare metaalGa naar voetnoot(1). Merkwaardig is de versiering van de porseleinen kom op een der schilderijen in het Berlijnsche Museum, het decor bestaat nam, uit gepolychromeerd email; dit gepolychromeerd email is iets wat zeer zelden voorkomt, wellicht alleen op een stuk in het South-Kensington Museum. Bespraken we hierboven het onderwerp van Kalff's schilderijen, zoo heeft men thans de wijze te beschouwen, waarop dat onderwerp behandeld is. Kalff's kunst is veel meer een kunst van uiterlijkheid dan van groote diepte. Om die uiterlijkheid is zij echter belangrijk. Kalff's stillevens zijn rustiger dan die der meeste Hollandsche 17de-eeuwsche stillevenschilders. Men krijgt dien indruk ten eerste omdat er in vergelijking met die der andere, bijv. met de Heem, een gering aantal voorwerpen op Kalff's schilderijen voorkomt, ook doordat er door Kalff zeer weinig details weergegeven worden in vergelijking met de tal van bijzonderheden op stillevens als bijv. die van Mignon. Het gevoel van rust, dat uit Kalff's stillevens spreekt en dat soms zelfs tot een zekere strakheid komt, wordt echter voor een groot deel veroorzaakt door den onderlingen stand der voorwerpen op zich zelf en ten opzichte van elkaar. Zooals reeds bij de vroegere werken ter sprake kwam, staan de voorwerpen bij Kalff gewoonlijk rechtop; bij voorkeur plaatst Kalff lange voorwerpen in elkaars buurt of oversnijden hun vormen elkaar. Een uitzondering hierop maken de blauw porseleinen schalen met vruchten, die meestal schuin staan (op den voorgrond), zoodat de inhoud zoowel als de kleur en binnenteekening van de schaal te zien is. Soms zijn de voorwerpen in twee rijen opgesteld, waarvan de achterste dan gewoonlijk uit doorschijnende voorwerpen als glazen, bokalen etc. bestaat, waardoor een aesthetisch effect verkregen wordt: het afsteken van verlichte voorwerpen tegen een donkeren achtergrond; meestal echter, vooral op latere werken, zooals we zagen, vormen de voorwerpen te zamen een driehoek, waarvan de grootste zijde van een der diagonalen van het paneel vormt, het overige deel van het schilderij blijft verder leeg. Bij een opstelling als de laatste bestaat de diagonale lijn gewoonlijk meer uit doorschijnende voorwerpen als glazen etc. Toch zijn Kalff's stillevens verre van stijf, ze zijn sierlijk, sierlijk steken de bloemen in de kan, hangt een tak bladen of horlogelint van tafel en schildert Kalff een citroenschil dan is die sierlijk gekronkeld, zelfs de randen toonen ronde vormen, ze zijn geschulpt. Men begrijpt | |
[pagina 139]
| |
P. CLAESZ.
(Museum, Cassel). G.W. HEDA.
(Rijksmuseum, Amsterdam). J.D. DE HEEM.
(Museum, Cassel). ABR. VAN BEYEREN,
(Museum, Brussel). W. KALFF.
(Museum, Berlijn). het beste de eigenaardigheden van zulk een citroenschil bij Kalff, wanneer men ze eens vergelijkt met citroenschillen bij anderen (afb.). Beschouwen we achtereenvolgens een citroenschil van P. Claesz, Heda, de Heem, van Beyeren en Kalff. We zullen dan zien hoe verschillend zoo'n schil weergegeven wordt door deze schilders. Bovendien vormen ze chronologisch een belangrijke reeks, want de citroenschillen van de twee eerstgenoemde schilders zijn uit de eerste helft der 17de eeuw en toonen andere eigenschappen dan die der drie andere. Ze zijn breed, dik en taai, met veel details, er valt een groot verschil tusschen het witte van den binnenkant en de geel-bruine kleur van den buitenkant te constateeren, ze vormen een slinger met slechts twee of drie bochten, en in het geheel zien ze er uit als een sierlijk geschreven sierletter. De citroenschil van P. Claesz is echter in vergelijking met die van Heda toch veel schilderachtiger weergegeven, het was den eerste meer te doen om de nuances op de oppervlakte - we zien bij hem dan ook slechts een klein gedeelte van den effen binnenkant, terwijl bij Heda het lineaire meer op den voorgrond treedt, waarom dezen dan ook juist gaarne den witten binnenkant weergeeft, waarbij immers de omtrek van grooter gewicht is. Tegenover de citroenschillen van Claesz en Heda staan die van de Heem, van van Beyeren en W. Kalff met | |
[pagina 140]
| |
hun grootere sierlijkheid, hun sterkere tegenstelling van licht en donker. Die van de Heem is dun en smal, ze krult zich telkens om en ziet er als een lint uit, de Heem toont noch een sterke voorkeur voor binnennoch voor buitenkant, het is hem te doen om het sierlijke liggen. Van Beyeren geeft ook een sierlijke citroenschil, maar deze heeft meer substantie, ze is daarbij breed, iets dikker dan bij de Heem, krachtig van beweging is de wijze waarop de bochten zich slingeren, waarbij dan eens een stuk van den binnenkant, dan van den buitenkant te zien komt; de schil is strak gespannen, nog vol krachtig sap hangt zij naar beneden, voorzien, nog stevig er aan bevestigd zelfs, van het puntje dat boven op iedere citroen zit; de randen zijn gekarteld. En tenslotte dan Kalff's citroenschil, ze is veel drukker, men kan zelfs van gemaniëreerd spreken, in vele bochten hangt zij spiraalvormig naar beneden, zoodat telkens een donker deel met een lichter afwisselt; bij voorkeur echter geeft Kalff de buitenzijde weer, slechts een enkel keer laat hij een stukje van den binnenkant zien. Aan de oppervlakte der schil geeft hij een groot aantal nuances van lichte en donkere stippen en vlekjes weer, de randen zijn geschulpt. Terwijl bij van Beyeren de geheele schil meer in een vlak ligt en de horizontale richting afwisselt met den verticalen stand, heeft die van Kalff grootere perspectievische verschillen tusschen eerst en laatst afgeschilde gedeelte der schil aan te wijzen; ook loopen de verschillende stukken evenwijdig aan elkaar en spiraalvormig naar beneden. Keeren we thans terug tot de verdere bespreking van Kalff's stilleven in het algemeen. Belichting en kleur zijn twee belangrijke factoren in zijn kunst. De voorwerpen staan bijna altijd in het halfdonker, soms in een nis, soms tegen een donkeren achtergrond aan en zijn zóó verlicht, dat het zou zijn alsof ze toevallig zoo bijeen in de ruimte van het interieur hadden gestaan, wanneer de compositie van het stilleven ons niet leerde, dat de samenstelling een opzettelijke is. De voorwerpen zelf geeft Kalff bij voorkeur vol glanzingen en glimlichten weer, en in de halfdonkere atmosfeer maakt dit des te meer effect. Kalff kiest gaarne voorwerpen, die van natuur reeds de eigenschappen van te glanzen bijzonder sterk hebben, zooals glazen, open horloges, nautilusschelpen etc. Houbraken, in het begin der 18de eeuw, roemt Kalff in het schilderen van dergelijke voorwerpen. Deze schrijver zegt van Kalff in zijn ‘Groote Schouburgh’: ‘Willem Kalff, die 't stilleven en voornamelijk goud- en zilverwerk, paarlemoer, horens en agate heften van messen zoo wonderlijk uitvoerig en natuurlijk wist te schilderen’. | |
[pagina 141]
| |
Het kleurenensemble van Kalff's stillevens wordt gewoonlijk gevormd uit een combinatie van geel en blauw (blauw porseleinen schotel, citroen en sinaasappel), waarnaast een zilver met oranje (kan met weerschijn van een sinaasappel); rood komt betrekkelijk weinig voor, groen meer; soms heeft men ook nog een vrij hard rose, in den vorm van een roos. Waren belichting en kleur dus van bijzonder gewicht op Kalff's stillevens, zijn kunst getuigt bovendien van een buitengewoon groote technische bekwaamheid. De groote technische bekwaamheid is een typische eigenschap van de meeste 17de-eeuwsche Hollandsche genreschilders, doch bij Kalff en Joh. Vermeer treden ze buitengewoon sterk op den voorgrond. Kalff schildert de oppervlakte van een citroenschil ruig en korrelig, hij zet overal op donker fond lichtere stippen en punten, schijnbaar op een min of meer zorgelooze wijze. Op eenigen afstand is het effect van deze wijze van doen buitengewoon suggestief en komt zij overeen met de wijze van werken bij Johannes Vermeer. De buitengewone vaardigheid, waarmee Kalff dergelijke lichteffecten weergeeft zouden er licht toe kunnen leiden in het virtuose te vervallen, zoodat dientengevolge de schilderijen levenloos zouden worden, doch Kalff's stillevens, hoe bekwaam technisch ook, zijn toch nooit dor van uitvoering. Terwijl Joh. Vermeer echter even groote, bijna gelijkvormige (ronde) en gelijkgekleurde stippen op eenigen afstand van elkaar geplaatst, aanbrengt, schildert Kalff ze verschillend van vorm, ze zien er wolliger van substantie uit en hun omtrek is weinig regelmatig; ook zijn de tegenstellingen der verschillend gekleurde stippels krasser dan bij VermeerGa naar voetnoot(1). Overeenkomst toont bovendien Kalff's kunst met die van Joh. Vermeer door de combinatie van geel en blauw; deze combinatie komt bij Vermeer o.a. voor op ‘De Brief’ in de collectie van der Hoop in het Rijksmuseum te Amsterdam en op ‘De Vrouw met de paarlen’ in het Berlijnsche Museum. Van het leven en de persoon van Kalff is - behalve wat we reeds aan het begin van deze regels meedeelden omtrent zijn geboortejaar en datum van sterven - weinig bekend. We welen dat Kalff als mensch in hoog aanzien stond bij zijne tijdgenooten. Houbraken is vrij uitvoerig over hem, hij roemt hem om zijn goed oordeel, zijn belezenheid en zijn hulpvaardigheid jegens de menschen; we hooren ook van dezen schrijver, wie de menschen waren met wien hij omging. | |
[pagina 142]
| |
Houbraken noemt Pot als Kalff's leermeester; hij vertelt verder hoe Kalff den schilder G. Verhoek bezocht, die evenals hij zelf aan jicht lijdende was en dat hij de kunstkoopers Hellemans en P.J. Zomer goed kende. Tenslotte verhaalt Houbraken hoe Kalff op een avond naar zijne woning gaande, in het donker viel, hetgeen den dood tengevolge had; den 3den Augustus 1693 weten we, werd hij begraven. Uit een andere bron vernemen weGa naar voetnoot(1), dat Kalff 9 Juni 1661 deel uitmaakte van een commissie - waartoe ook de schilders Allart van Everdingen, Jac. Ruisdael en Bar. Jacobsz behoorden - die ten doel had onderzoek te doen naar de echtheid van een schilderij. Kalff ontkende toen dat bedoeld schilderij door den zeeschilder Jan Porcellis geschilderd was. Ook op 16 Sept. 1653 had een dergelijk onderzoek plaats gehad (weer was het een zeestuk) waarbij Kalff eveneens onder de beoordeelaars was, terwijl ook Rembrandt het stuk gezien had en zijn instemming betoogdeGa naar voetnoot(2). Hoog in aanzien stond Kalff bovendien in het buitenland o.a. bij den Keurvorst van Brandenburg, die voor zich een verzameling willende aanleggen, de hulp hiertoe had ingeroepen van eenige Nederlandsche kunstenaren, waaronder ook Kalff. In het begin der 18de eeuw hadden Kalff's stillevens maar geringe waarde meer, zooals Houbraken uitdrukkelijk zegt, ook in de eerste helft der 19de eeuw apprecieerde men zijn stillevens maar weinig te oordeelen naar de prijzen, die zijn schilderijen op de veilingen opbrachten. Zoo zien we, als we alles te zamen vatten, Kalff als een schilder van stillevens, die volstrekt niet minder belangrijk waren als sommige portretten en bijbelsche voorstellingen van zijn tijd. In zijn kunst zijn de barokke elementen van de 2de helft der 17de eeuw duidelijk merkbaar o.a. in den vorm der voorwerpen, in de wijze, waarop hij citroenschillen weergeeft, in de verlichting. Ook bij van Beyeren waren barokke elementen aanwezig, zooals ik elders aantoonde (Onze Kunst 1918, Mei en Juni), doch waar van Beyeren altijd voornaam en grootsch is, is Kalff wel eens te uiterlijk, een weinig te sterk sprekend in kleur of techniek, druk pronkerig niettegenstaande de voorwerpen in een rustigen stand gegeven zijn. Had van Beyeren blijkbaar veel invloed uit het zuiden ondergaan - van Italianen en Vlamingen (Rubens), misschien ook van Franschen kant - bij Kalff merken we van dat alles niets. Beide echter, zoowel Kalff als van Beyeren blijken in nauw verband te staan met Rembrandt's kunst wat de belichting der schilderijen betreft. Kalff's | |
[pagina 143]
| |
kunst werd echter niet dieper door de bekendheid met Rembrandt's werk, het bleef vooral bij het overnemen van de uiterlijke eigenaardigheden der belichting. Zijn kunst hangt bovendien nauw samen met die van Johannes Vermeer wat de techniek betreft, zooals we hebben gezien. Meer dan de stillevens van Abraham van Beyeren, van wien geen leerlingen bekend zijn, terwijl we ook onder de 17de-eeuwsche stillevenschilders er geen vinden, die in zijn trant geschilderd heeft, blijken de stillevens van Kalff tot navolging aanleiding gegeven te hebben. De meeste van deze Kalffachtige stillevens, welke zich in verschillende musea, particuliere verzamelingen en in den kunsthandel bevinden, blijken bij nadere beschouwing het werk te zijn van een der beide van Streeks, van Jurriaen, die leefde van 1632-1687 of van Hendrik, die 1650 geboren werd en 1712 stierf. Op de werken, die door hen met hun naam zijn voorzien komen wel is waar dezelfde soort van voorwerpen voor als op die van Kalff - op marmeren tafels met Turksche kleeden staan, zooals bij gene, nautilusbekers, glazen, porseleinen kommen en zilveren borden, ook den donkeren achtergrond hebben hun schilderijen met die van Kalff gemeen, maar op hun schilderijen ziet men ook meestal een groote, dikbuikige, blauwporseleinen vaas met deksel, die bovendien een zeer eigenaardige blauw-groene tint heeft, terwijl we ook gladde, zilveren borden bij hen vinden, in de plaats van die met dikke bewerkte randen bij Kalff. Doch er is meer: scherper steken bij de van Streeks de verlichte voorwerpen af tegen den donkeren achtergrond en in vergelijking met de compositie van Kalff is die bij de van Streeks min of meer leeg te noemen: alle voorwerpen bevinden zich in één hoek van het schilderij. Technisch staan de schilderijen der van Streeks niet op dezelfde hoogte als die van hun voorganger, ze zijn veel gladder geschilderd, missen ook het glinsteren en de tintelingen, die Kalff's werk zoo pittig doet zijn, ook diens uiterlijke voornaamheid, en van geraffineerdheid is bij hen in het geheel geen sprake; uit hun stillevens spreekt een ingetogen deftigheid, strak en fijn is de teekening van de in min of meer doffe tinten geschilderde voorwerpen. Jurriaen van Streek, de oudste der twee, is tevens de belangrijkste. Volgens Houbraken was deze een uitnemend schilder. Hij maakte ‘gepluimde helmetten, boeken, brieven, speeltuigen en alles wat daartoe behoort, ook wel een dootshooft of iets diergelijk om het ten zinnebeeld van de vergankelijkheit des menschenleven te doen strekken, 't welk hij met zulk een goed oordeel 't zamen schikte, dat het een tegens het ander zijn behoorlijke werking deed, zijn licht en bruin wist hij wonderwel waar te nemen en hij had | |
[pagina 144]
| |
een stout penseel....’ Verscheidene van zulke stillevens kennen we van hem o.a. in Amsterdam, Rotterdam, Leiden, vroeger één in de coll. Rahr te Utrecht, in de verzameling Reuterkröld in Stockholm enz., maar hoewel er in de archiefstukken herhaaldelijk sprake is van een Vanitas, is ons een dergelijke voorstelling van Jurriaen van Streek niet overgebleven. Van Hendrik van Streek, de zoon van Jurriaen, bevinden zich stillevens in de musea te Schwerin en in de coll. de Stuers te Parijs. Deze Hendrik van Streek was, zooals Houbraken weet te vertellen, voornamelijk beeldhouwer, op later leeftijd ging hij in de leer op raad van M. Hondekoeter bij Emanuel de Witte, den bekenden schilder van kerkinterieurs. Ook de beide Luttichhuysen, Simon en Isaac, waren schilders in den trant van Kalff. (Simon 1610 te Londen geboren, stierf omstr. 1662, ook Isaac werd te Londen geboren in 1616). Zij schilderden vanitassen en andere stillevens, maar ook portretten. De oudste, Simon nam in 1653 deel aan de expertise, waarbij ook Kalff tegenwoordig was, zoodat dus hier een archiefstuk bewijst, dat er een zekere verhouding tusschen deze twee bestond, zooals we ook Treck in verband met Luttichhuys hooren noemen: in 1661 overschilderde laatste genoemde nam. een schilderij van Treck. Zijn stillevens bevinden zich in het Kaiser-Friedrich Museum te Berlijn (1649), verz. Eriksberg, Gumprecht, Gal. Nostitz (1649). S. Luttichhuys geeft gaarne op zijn stilleven een omvergeworpen kan weer, ook komt een zuil of gebeeldhouwde tafel meermalen voor. Van Isaac Luttichhuys is maar één stilleven bekend nam. dat uit de coll. Goudstikker van 1695 of 93. Tot de schilders, die zich min of meer bij Kalff's wijze van schilderen aansloten, behoort ook Barend van der Meer. Het stilleven uit de Hallwyck-collectie doet sterk aan hem denken wat betreft compositie; het rustige staan der voorwerpen en de schuinstaande kom, ook dat met de vele glazen te Würzburg doet aan Kalff denken, beide gaven bij voorkeur het glinsteren en tintelen van het licht op dergelijke voorwerpen weer. Een van zijn stillevens, dat zich bevond op de Utrechtsche tentoonstelling in 1890, is 1668 gedateerd, twee andere 1689 (te Würzburg en Weenen). Van zijn leven is ons verder niets bekend, dan dat hij 1683 te Maarsen in het huwelijk is getreden met Gertr. Dusart. Ook een enkel stilleven van Sant-Acker doet sterk aan Kalff denken nam. dat in de coll. de Stuers te 's Gravenhage en dat in het Rijksmuseum te Amsterdam. Op het laatste gaat een groote warmte in de kleur gepaard met een buitengewoon slordige teekening. | |
[pagina 145]
| |
Thans zijn we aan het einde der bespreking van de stillevens gekomen van Kalff en van die uit zijne omgeving; ik hoop er in geslaagd te zijn een eenigszins duidelijk beeld van hun werk voor oogen gesteld te hebben. IMA BLOK. |
|