Onze Kunst. Jaargang 18
(1919)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 146]
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondentenTentoonstellingenAmsterdamVereeniging tot bevordering der graphische kunst Stedelijk MuseumVan alle beeldende kunsten is de z.g graphische degene, die bestemd is het meest te komen binnen het bereik van het groote publiek. Toch zijn de ets, de litho en de houtsnede niet zoo populair als het schilderij. Men kent de uiterlijke techniek minder goed en begrijpt niet de eischen van een kunstvak, dat dikwijls met het mindere van zijn middelen het meerdere bereikt, omdat het min of meer onbewust vertrouwt op de onmisbaarste aller factoren in kunst: de phantasie. Dit is verwonderlijk, omdat men toch in een veel-lezend land als het onze veel graphisch werk onder de oogen krijgt. De aesthetische smaak is in dit opzicht vooral slecht geoefend, en daarom schijnt het mij een goed werk, dat er een Vereeniging is gesticht, die geregeld tentoonstellingen zal inrichten. Met deze eerste belangrijke verzameling van 238 graphische werken van 31 kunstenaars is zij verrassend goed geslaagd. Het is te hopen dat het succes evenredig zal zijn aan de aesthetische waarde. [Men kan zich hier met een betrekkelijk minimum van geld een maximum van schoonheid koopen]. Een bijzondere hulde wordt gebracht aan F. Hart Nibbrig († 1915), wiens litho's wel den weg naar het hart des volks hebben gevonden. Er hangen hier o.m. enkele kalenderprenten (4-11). Oude bekenden zijn M. Graadt van Roggen (ets, droge naald en litho), D. Harting, G.C. Haverkamp, Toon de Jong, S. Moulijn (litho), Dirk Nijland (houtsnede), Jan Poortenaar, M.W. van der Valk, J.G. Veldheer en L.O. Wenckebach, - die ook nu geen nieuwen kant van hun talent vertoonen. De eerste verrast evenwel altijd weer door de eenheid van het aesthetisch-gevoelige en technischbekwame van zijn handwerk, terwijl men b.v. bij werk van v.d. Valk het impressionistisch natuur-gevoel in een vrijwel lukraak tasten en een ten naastenbij van de techniek voor lief moet nemen. W. Degouve de Nuncques stelt, hoe sympathiek wij zijn zeer naif-gevoelig werk ook vinden, onzen zin voor humor op een te harde proef. Zijn Nocturne (15) is waarlijk te mal om ‘au sérieux’ te worden genomen. En toch, deze veel te naïeve voor onzen overbewusten tijd, kan in een litho als ‘La Fuite’ iets van bijbelsche verbeelding geven. Ach, het is slechts ‘iets’; maar dat is al een bijzondere verdienste. Hoeveel wereldwijzer is niet de andere ‘genoodigde’: de Vlaming W. Paerels, niet slechts in zijn figuur-, maar ook in zijn natuurstukken, b.v. in de vlugge zwier der ‘Schuiten in de Waal’ (23), aesthetisch geschat een meesterstukje. Doch vooral de derde genoodigde, de Vlaming Walter Vaes, komt schitterend voor den dag met een groote reeks etsen, zinnebeeldige diervoorstellingen, vol tragischen humor. Een zeer gelukkige gedachte was hier de vereeniging van Hollandsche en Vlaamsche kunst: het blijkt hoe na verwant zij aan elkaar zijn. R.N. Roland Holst toont veel decoratieven zin in zijn ontwerpen, die in monumentaal verband met bouwwerken zijn gedacht en daar eerst tot hun recht kunnen komen. Vrijer als kunst, maar toch met het monu- | |
[pagina 147]
| |
menteel-decoratieve als moment in de schepping, niet zoozeer als bewuste bedoeling, was steeds veel van het werk van J.Th. Toorop, en blijkt hoe langer hoe meer ook dat van Lodewijk Schelfhout, die op gelukkige wijze den invloed van Toorop ondergaat en geestelijk verwerkt. Schelfhout's ‘Golgotha’ (II) (163) heeft tragische kracht, waarin een gothische vormrest modern-spiritueel is uitgewrocht. (Vgl. de Cathedralen. 164). Een andere nieuwe kracht van beteekenis in daarmee verwanten zin is G.A.H. van der Stok. Het zijn archaïstische figuren en ideeën (b.v. Sterrebeelden), die nieuwe toepassing zoeken. De houtsneden ‘Sagittarius’ en ‘Het nieuwe Liedje’ zijn door haar monumentalen eenvoud zeer suggestief. [Jammer dat Konijnenburg, een verwante geest, die van afzondering houdt, ter vergelijking ontbreekt]. Dit decoratieve zoekt toepassing in architectuur om beter begrepen te worden, omdat het kan opgaan in de algemeene idee. Daarom vindt het niet zooveel begrip en dus waardeering als de z.g. vrije of absolute kunst. Het klassieke en nochtans modern-gevoelige etswerk van Graadt van Roggen b.v. vond zijn weg wel naar menig kenner zoowel als naar menig dilettantisch amateur, al zullen de laatsten wellicht niet het ‘Oude Huis bij Barbizon’ (67) verkiezen. Anders is het met de diep-persoonlijke geestelijke kunst van Toorop, hoe overweldigend zijn roem den laatsten tijd ook over het volk is uitgebazuind. Waarlijk een bazuingeschal, dat den geestesheld aankondigde, die reeds vele jaren zijn overwinningen behaalde. Toch komt de erkenning nog vroeg genoeg. En nu ziet men velen zich buigen over het fijn psychisch-uitbeeldende portret van Hugo Verriest (van 1913). Deze velen - er zijn intellectueele krachten van den eersten rang bij - leggen een bekrompen vooroordeel eerst nu af, en zeggen: teekent aldus die Toorop, en is dat nu... die groote edele Vlaming, die... Het is mij niet bekend of het waas, dat daarbij misschien voor de oogen komt, verzinnelijking is van den avondnevel, welke over Vlaanderen heentrekt, of wel de ochtendnevel, die de dageraad van een betere toekomst nog verborgen houdt. Men zou het aan Hugo Verriest zelf moeten vragen, - in zijn levensavond ziet hij misschien de geboorte van een nieuw Vlaanderen, met een nieuwe schoonheid. D.B. | |
AntwerpenEug. van Mieghem (kunstverbond)Dat we, nu de oorlog eindelijk achter den rug is, de onvermijdelijke oorlogskunst ook in ons land te voorschijn zien komen, is een feit dat ons niet verbazen moet. Het geweldige gebeuren moest ook op kunstenaarstemperamenten een diepen indruk hebben achtergelaten, om het even of ze daadwerkelijk aan den strijd op de fronten deelnamen, of het lijdensbestaan onder vreemden dwang in het bezette land doorworstelden. En we zien van beide soorten overal nu bij de vleet. Toch treft het, dat in dien tamelijk eentonigen overvloed, slechts zeer zelden de getuigenis van een werkelijk diepe emotie kan worden vastgesteld. Hetgeen we tot nu toe zagen, blijft, op enkele zeer zeldzame uitzonderingen na, gewetensvol maar tamelijk machinaal, meer verstandelijk dan gevoelig werk. Het werk van Van Mieghem is een van die uitzonderingen. Een zeer bizondere kunstenaarsfiguur... Een van die welke het leven met scherpen, diep-ontledenden blik beschouwen, niet verwijlend bij de oppervlakte. Hij neemt daardoor juist een eigen plaats in, ook omdat zijn temperament weinig of geen affiniteiten vertoont met de traditie der Vlamingen, doorgaans meer bekommerd om den bloei van kleuren en vormen. Hij is verwant aan de groote Fransche teekenaars van het ras der Steinlen's en Forain's. waaraan hij heel veel te danken heeft, aan den eersten vooral, wiens werk in dit van dezen Antwerpenaar heel wat herinneringen heeft gelaten. Technisch gesproken althans, want van de steeds wat humanitaire strekkingen die er bij Steinlen wel altijd hebben ingezeten, en van de scherpe sarcastische bitsigheid die het kenmerk is | |
[pagina 148]
| |
van Forain's teekeningen, is bij Van Mieghem slechts zeer zelden iets te ontwaren. Zijn ‘tranches de vie’ zijn rake observaties uit het leven van armoezaaiers, burgerluidjes en straatjanhagel, maar hij geeft ze weer alleen om het type, om het pittoreske der groep, om het karakteristieke der silhouëtten, om het bizonder gebaar of de treffende houding, en zelden overvalt hem daarbij de neiging tot filosofeeren of tot betoogen. Ook hier, in zijn merkwaardige tentoonstelling van oorlogsteekeningen, ingericht door het kunstverbond. Zijn typen van Duitsche militairen zijn veel minder karikaturen dan exacte weergaven of interpretaties der werkelijkheid. Hij heeft hen gezien en bestudeerd, den loggen, paffigen bierbuik met zijn kippige oogjes boven zijn prutsneusje, dat verdwijnt in de groezige viezigheid van een belabberden baard; den ‘schneidigen’ Feldwebel; den ‘Herr Doctor’, kunsthistoricus voorzeker, ‘der gelehrte Deutsche Offizier’, ‘furchtbar eingebildet’, die de Belgische kunstschatten inventariseerde en de rampzalige museumassistenten terroriseerde, het soort waarvan men zeggen kon, ‘qu' ils traitaient sur nous, chez nous et sans nous’; den zieligen burgervader in Landsturmdracht; den verweesden boerenjongen in zijn te nauwe of te breede ‘feldgrau’, de duizend en éen typen die de lange bezetting ons leerde kennen, en waarvan Van Mieghem het groteske zag en vastlegde, zonder karikaturaal te worden. Hij heeft ze vervolgd met zijn scherpkijkenden blik, op de straat, in café's en bar's, in de bordeelwijk, waar beestdronken soldaten tegen de gevels leunen, waar ‘Sankt Leutnant’ smoeslief doet tegen verdachte schoonheden. Waar hij met opzet satirisch wordt, blijft hij meestal goedlachs en zijn spot is meestal niet bitter maar van een joviale verachting, zooals in die geestige, rake teekening, waar men de opstellers van een activistisch blad, triestige beroemdheden uit een triestigen tijd, in dronken kameraadschappelijkheid arm aan arm met twee pinhelmen ziet zwijmelen; in het haast geweldige 3 Februari 1918 waar de opgewonden menigte met stokken en vuisten omhoog als een zwarte dreigende massa opdringt om een activistischen vaandeldrager. | |
[pagina 149]
| |
Maar tragisch weet hij te zijn in zijn bijna visionaire dingen, waar hij gekwetste soldaten als hopeloos gelaten slachtvee, met een paar zwarte trekken en eenige sobere kleurtoetsen aangrijpend karakteriseert; doch vooral in zijn teekeningen van bedelaars en ondervoede kinderen vóor de poorten en aan de groezelige tafels van openbare soepbedeelingen; dramatisch ook in zijn schilderijen en diepgevoelde schetsen van vluchtelingen tegen een achtergrond van brand en puinen. Aan de beste bladzijden der Assiette au Beurre-teekenaars herinneren zijn symbolische teekeningen als La fin de la bête, waar een forsche proletariër het symbool van den militaristischen dood met pinhelm en laarzen aan de galg hijscht; als Heraus! waar de gehate vijand wijdbeens vlucht voor de razende menigte van volksvrouwen en werklieden, die hem met bezems en stokken op de hielen zitten; als in dit andere prachtige ding waar de banneling van Amerongen en de paradeheid van Wieringen, zij aan zij aan de galg bungelend, een laatste hulde ontvangen van lugubere raven. Van Mieghem's oorlogswerk behoort tot het allerbeste in dit genre, en handhaaft zich volkomen naast dit der gekende en veelbesproken buitenlanders. Daarom verdient deze belangwekkende artist heel wat meer dan het weinige waarmede hij zich in zijn stille afgetrokkenheid tot nu toe tevreden stelde. | |
Jakob Smits (kunstvebbond)De eerste groote kunstgebeurtenis sinds 1914! Belangrijk allereerst om het feit dat we ons verheugen mogen om de nimmer versagende werkkracht van dezen geweldigen arbeider. Zijn productie, overvloedig en rijk-verscheiden, waarvóor men eenmaal in verwonderde, maar laattijdige bewondering zal staan, heeft hij slechts éen keer onderbroken: 't was, toen vier jaar geleden de oorlog over dit land als een donkere wolk neerstreek, en Smits, die evenzeer een diep voelend mensch is als een groot kunstenaar (zijn beide dingen niet onafscheidbaar?) zijn tijd en zijn kracht ging besteden aan het lenigen van den nood, waarin de nederigen en armen rond hem verkeerden. En 't was juist op het oogenblik dat hij zoekende was naar nieuwe middelen, naar zuiverder kleurcombinaties, naar een nog meer vereenvoudigde synthese van lijnen en vormen, betrachtend het grootsche, het monumentale, zonder in zijn heftig glanzend koloriet ook maar iets prijs te geven van het somptueuze dat zijn vroeger werk karakterizeerde. Na de jaren van oorlogsellende, is de drang tot schilderen hem ten slotte toch weer de baas geworden. Met razende drift is deze eeuwig begeesterde weer aan den arbeid getogen. De productie van die enkele maanden volstond om een tentoonstelling in te richten van een wondere homogeniteit. Hier weer, zooals vroeger, werk van uiteenloopenden aard, van diverse inspiratie; religieuze onderwerpen, een Pieta van aangrijpende tragiek, een Christus met een verrukkelijken groep boerenkinderen, tegen den witten achtergrond van een lage hofstede, onder een Bijbelsch gouden hemel, bij een paar marechaussees met harenmutsen, het eenvoudige, naïeve volksgevoel opgevoerd tot een episch gedicht van machtig dreunenden slag; een Annunciatie, waar Maria, een schamel boerenvrouwtje naast haar spinnewiel, nederig het hoofd buigt vóor den witten engel, die de deur van het arme Kempische huisje opent op een glanzend verschiet van lachende velden onder een stralenden hemel, frisch en sterk. Het land der Kempen met zijn donkere mastbosschen, zijn molens en zijn lage hoeven, heeft Smits dieper en intenser dan wie ook gevoeld, en de ziel van het boerenvolk heeft hij er harmonisch mee saamgeweven. Iets heel aparts in zijn oeuvre is zijn oorlogswerk, tragische visioenen van romantisch maanverlichte slagvelden en puinen, een vreemde impressie van Antwerpen bij avond, een door de Duitschers gestrafte stadswijk, waar de dreigende silhouet van een plompen soldaat eenzaam omwaart, en waarboven een zoeklicht door den diepdonkeren hemel priemt met pijnlijke schrilheid. Een suggestief portret van Clémenceau - ‘herinnering’ noemt de meester het - geschilderd met brio en vastheid, tevens wonderlijk diep van psychologisch doorvoelen, en een talrijke reeks heerlijke rood-krijtteekeningen vervolledigden deze hoogst merkwaardige tentoonstelling. | |
Ach. van Sassenbroucke,een jonge van het oorlogsfront teruggekeerde schilder, bracht vandaar een ganschen oogst werk mede. Tevergeefs zocht men ook hier naar de uitdrukking eener diepe, oprechte aandoening. Het is picturaal, om het louter zinnelijke der kleur, gedane werk. Men vindt er niets terug van het tragisch grootsche, dat van deze angstwekkende tooneelen van verwoesting in alle natuuraspecten het meest treffend moet zijn geweest. Toch is dit werk niet zonder talent. Het is al veel wanneer een jong schilder getuigt van zijn zin voor kleurenbekoring. En dat van Sassenbroucke blijkbaar streed om zich los te maken van academische formules is een verdienste welke hem niet ontkend kan worden. Herinneringen aan Van Gogh's landschappen zijn hier duidelijk te onderkennen. Maar ook deze techniek die eigen was aan het geweldige revolutionnair temperament van den grooten neo-impressionist, kan ten slotte een doode formule worden, wanneer ze slaafs wordt nagevolgd. En tot welke onheilen men alsdan geraken kan, dit hebben ons zekere Duitsche, en ook andere, would-be modernen in de laatste jaren getoond. Het ware jammer dat een begaafd en eerlijk aangelegd talent als dit van Van Sassenbroucke op dezelfde wijze moest verstarren en ondergaan. Beloften als die welke hij uitdrukte in schilderijen als Sneeuw te Brugge en Fransch Kamp laten ons voorloopig het beste verhopen. A.D. | |
BrusselLentesalon (kon. maatschappij van schoone kunsten) in de zalen van den kunstkring juni-juli 1919Op deze tentoonstelling waren tal van verdienstelijke en enkele zeer goede stukken te zien. Is het een voordeel? Is het een nadeel?... Deze tentoonstelling vertoont weinig sporen | |
[pagina 150]
| |
van den oorlog. Voor mijn part ben ik eer geneigd er mij over te verheugen, in tegenstelling met sommige naïeve critici, die verwachtten dat zich in de kunst even groote schokken en omwentelingen zouden voordoen, als wij er op staatkundig en maatschappelijk gebied beleefd hebben en nog beleven. Ongetwijfeld zal de kunst den invloed dezer omwentelingen ondergaan, maar de geschiedenis bewijst dat die hervormingen zich slechts na een zeker aantal jaren voltrekken. Denken we bijvoorbeeld aan de Fransche Revolutie. Wat is er classieker, traditioneeler, conservatiever dan de letterkunde en de schilderkunst van dien tijd? De negentiende eeuw moest komen, tot omstreeks het jaar '30, toen de wereld betrekkelijk rustig en wijs geworden was, om een storm in de kunstwereld te verwekken, om den vorm, den geest en de strekking der schilderkunst en der literatuur omver te gooien, en de krachtige gisting van het romantisme te doen ontstaan. Deze Lente-tentoonstelling had even goed in 1915 kunnen plaats hebben, tenminste wat betreft den aard der tentoongestelde werken. Te nauwer nood herinneren enkele doeken of beeldhouwwerken ons door de behandelde onderwerpen aan de gebeurtenissen, de figuren of de atmosfeer van den oorlog. Maar deze onderwerpen werden door meesters of zelfs door talentvolle nieuwgekomenen op de meest normale, de meest traditioneele wijze behandeld. De snobs en de onrustigen die cubistische of futuristische uitingen verwachtten, even razend en verbijsterend als de akelige en bloedige saturnale waardoor Europa zichzelven voor lange jaren onteerd heeft, zullen bedrogen uitkomen. Het is een troostende gedachte, dat onze kunstenaars aan den universeelen waanzin hebben weerstaan, en zij doorgewerkt hebben met de kracht, de kalmte, de helderheid, die onontbeerlijk zijn tot het scheppen van waarachtige kunstwerken. Zij die zich hervormd hebben, die geëvolueerd hebben, gehoorzaamden enkel aan de logica van hun eigen temperament. Dit is het geval met Maurice Blieck, welke drie heldere, lichtende werken tentoonstelt, waarvan de factuur hem geheel eigen is, en die, al verschillen ze van zijn vorige manier, niets gemeens hebben met het pointillisme en neo-impressionisme waardoor zich slechts al te vele navolgers laten beïnvloeden. Zijn Nocturne aan de Theems is een wonderbaar stuk. Evenals Emile Claus, die een Moestuin bij morgen tentoonstelt, geeft hij slechts zijn eigen indrukken weer en zulks met de middelen, welke het best voor die vertolking passen. En evenals bij den zanger van Vlaanderen, doet de oprechtheid van den kunstenaar zich door de eerlijkheid van den technicus kennen. Laermans blijft bij zijn bekende manier; amper slaagt hij er in, ze nog hartstochtelijker te maken. En hoe goed past dien pathetischen en aangrijpenden trant voor het weergeven van menig hoekje van ons land, dat door den Geesel werd bezocht. Treffender synthese is niet denkbaar. Geen schijn van declamatie of melodramatisme. De bewonderenswaardige kunstenaar is tot in de ziel zelve van zijn landschap doorgedrongen, en heeft er den diepsten nood van doorvoeld. M. Langaskens heeft uit zijn gevangenschap in het kamp van Göttingen dramatisch en ontroerend partij weten te trekken. Zijn vier soldaten op een heuvel uitgestrekt en als opgesloten, zijn even smartvol als de landschappen van Laermans; er zweeft een hallucinatie over hun nood; zij schijnen eer een speelbaal van het noodlot, dan van de broedermoordende Barbaren. Ook hier niet de minste bluf, verwringing of komediantengrimas. Het is geteekend en geschilderd met de overtuiging en het vuur van een echt kunstenaar, van een waarachtig dichter. P. Paulus houdt alle beloften, die hij ons sedert jaren heeft gegeven. Hij is, na Constantin Meunier, de beste vertolker van het ‘Zwarte Land’. C. Montald behoort ook tot de kunstenaars welke hun kunst logisch vernieuwen, zonder afbreuk te doen aan de harmonieuse ontwikkeling hunner gaven. Hij bereidt ons verrassingen zonder ons te verbijsteren, hij verrijkt zijn repertorium, zou ik haast zeggen, maar zonder ons en vooral zonder zichzelf een rad voor de oogen te draaien. Op 't oogenblik schijnt hij terug te keeren tot het mysticisme onzer primitieven getemperd door een vage Breugheliaansche ironie. | |
[pagina 151]
| |
Naast Montald zou men Anto Carte kunnen noemen, een kunstenaar die vóór den oorlog niet onbekend was, maar die zich thans met meesterlijk gezag heeft geopenbaard; zijn twee schilderijen plaatsen hem dadelijk onder degenen, die met de meeste poëzie de schoonheid der nederigen vertolkten, in het heldenmoedige en tragische van hun leven. Een bijzondere vermelding verdient de portretschilder Jean Laudy, een waar psycholoog, een ‘liseur d'âmes’, zooals Barrès zou zeggen, een flink technicus en een sappig schilder tevens, wiens inzending dan ook zeer de aandacht trok. Vermelden we nog volgens onze aanteekeningen: een heel goeden Gilsoul, Herfstavond bij het Grand Trianon; twee flinke stukken van Henri Thomas; een Meisje uit de Ardennen van Leon Frédéric; het portret van kardinaal Mercier van Herman Richir; een bekoorlijk pastel van Leon Wolles; Weiden van J. Merckaert, een der beste schilderijen van dezen kunstenaar; portretten van Ph. Swyncop; een stevige en smakelijke Herman Courtens; een sneeuweffect van Taelemans; een sappig kermistooneel van Marten Melsen; kleurrijke Alfred Verhaerens; tenslotte bezienswaardige inzendingen van Frans Gaillard, Baes, Dumoulin, Werlemann, Smeers, Baltus, Juliette Wijtsman, Jamotte. Onder het beeldhouwwerk schoone bronzen van Victor Rousseau, nobele marmers van Frans Huygelen, portret-busten van Lagae, de Vreese, Samuel, Grandmoulin. Uit dit alles blijkt dat het Salon een bezoek - en meer dan één bezoek - verdiende. G.E. | |
Den HaagLeo Bakst kunsthuis KleykampDe Russische meester was aan weinigen tot nu toe in zijn oorspronkelijk werk bekend. Men kent Bakst uit de reproductie, dikwijls zelfs in zijn operadecors uit de foto. Nu het kunsthuis Kleykamp er de primeur van kon aanbieden, schreef niemand minder dan de Russische gezant een voorrede bij den catalogus. Hij prijst daarin Bakst zooals wij hem hier - niet leeren kennen. Van den kunstenaar der balletten zien we slechts de oorspronkelijke teekeningen der personages. Kostuumontwerpen, die wel werkelijk begonnen zijn om 't kostuum en om dat alleen. Het is duidelijk bij de beschouwing van al deze kleurteekeningen, dat Bakst zelf het meest toegewijd aan 't werk is, wanneer zijn voorstellingen het abnormale van lijn en kleur gaan naderen. Zijn overdrijving wordt af en toe kostelijk, als hij pompeus en bizarre mag zijn. Groene bloemen schildert hij graag op een kostuum. De kunst der dissonanten kan men zijn opvatting der kleuren noemen. Ongetwijfeld is deze tentoonstelling een nuttig voorproefje van Bakst's talent voor ons Hollanders; doch voldaan zijn we er niet mee. Men wil van dezen kunstenaar nog ander werk om te kunnen aanvaarden den invloed dien hij op tooneelgebied heeft gehad. | |
Leden-tentoonstelling; Pulchri studioEen opleving van kunst is er in Pulchri in deze blijde Meimaand, die elken dag mooi weer bracht en de bezoekers dus over de verleiding van het buitenschoon héén, heeft te lokken. Doch de tentoonstelling deed het want zij bracht veel goeds. Van der Maarel en Haverman stuurden van hun allermooiste arbeidsstalen, beiden een portret, van der Maarel in zware, broeiende klanken van brons impressionisme; Haverman in lichte tonen, als uit de meest moderne school ontstaan. Walter Vaes zond een zijner door verdiepte aanschouwing ontroerende stillevens. Appelen en peren tegen een witten muur afstekend, gelegd op een gelakt blaadje en nevens den stillen gloed van een Japansch pulletje. De waarde van zoo'n stilleven is het beste getoetst aan een landschap, waarmede het een pendant vormt. Dit landschap van van Oosterzee opent verre verschieten en is in zijn soort een goed staal doch van meer innerlijk leven blijven die paar appels en peren getuigen. Jan Sluyters heeft een naakt en een stilleven met verdorde zonnebloemen afgestaan; zijn naakt heeft de bekende moderne qualiteiten en het wrange blauw door dezen schilder zoo graag gebruikt, ontbreekt ook hier niet, zij het helaas in een te groot en ondoordringbaar vlak. Inzendingen van Coba | |
[pagina 152]
| |
Ritsema en Lizzy Ansingh zagen we wel eens van hooger gehalte. Isaäc Israëls toont zijn gracieuse Javaansche en een bizarren papegaaienman; Jurres zijn: Don Quichotte gesteenigd; van Konijnenburg een paar koppen in aanzet; Frans Hoogerwaard en Luijt stuurden omvangrijke, decoratieve arbeidsslukken in. Hoogerwaard toont zich er van nieuwen kant. Te naturalistisch is zijn: terugkomst van Olivier van Noordt, om als wandschildering de belangstelling lang vast te houden. Dijsselhof en Bauer leverden hun gewone productie, Moulijn een compromitteerend slecht naaktfiguur, dat hij Begeerte doopte en Eva reikend naar den appel voorstelt. Ook Willy Sluiter is niet gelukkig met zijn vrouwenportret. Ype Wenning's hut bewijst, dat de schilder een nieuwen kant is uitgezwaaid. | |
Pulchri studio werk der ledenSara Bisschop, de talentvolle dochter der schilderes Suze Bisschop-Robertson toont op de groepententoonstelling in Pulchri een viertal etsen, waarbij er een paar zijn, die van grooten aanleg getuigen. Een negerkop is door de nog zoo jonge kunstenares met goede hoofdpose, met uitdrukkingskracht eveneens weergegeven. De ets der maraboe's hoort eveneens tot het zeer goede. Het moet voor de moeder een voldoening zijn, haar kind dezen ernstigen kant van 't vak te zien dienen. L. van Dam van Isselt geeft in een mooi coloriet kleine gegevens als een paar madeliefjes in een tinnen kroes. Met de grootste toewijding zijn haar bloemenstudies gedaan, van onderwerp soms op 't randje van het gewild-naïeve af, doch breed gepenseeld, ruim aangezien in een vaak nobel kleurverband. Floris Arntzenius toont een gloedvol voorgedragen stilleven van herfstbloemen en Etienne Bosch komt ook al met bloemstillevens voor den dag. Arbeid, welke bij diepte van coloriet, aan gebrek aan compositie lijdt. De stillevens van Bosch lijken ons te vol. Cossaar heeft de hoofdgroep; er is een Londensche kerk bij, waarin de macht van 't massale oprijzen gelukkig is vertolkt. De schilder werkt nog altijd te veel met een schrille oker, waardoor het schilderij van den Sint Marco is mislukt. | |
Kunsthuis kleykamp haagsche meestersHet schilderij: Grief, van Matthijs Maris, het laatste op zijn atelier gevonden werk, waaraan de meester tot kort voor zijn dood arbeidde, vormt een belangrijk middelpunt voor de tentoonstelling, die tijdens de zomermaanden in dit kunsthuis is aangericht. De Haagsche School is er nog eens opnieuw met glorieuze stalen aanwezig. Jozef Israel's: Woekeraar, een joodsche vrek die zich heeft opgesloten met zijn geld in een kluisachtig hokje, dat van een binnenplaatsje licht krijgt, is een der hoogtepunten van Israels als van deze tentoonstelling. Van Neuhuys een schitterend binnenhuis en een misschien niet minder knap genrebeeld van moeder en zoon, die over de Enkhuizer courant gebogen liggen. Sterk komen op deze tentoonstelling der grooten uit de paar prachtige doeken van Suze Bisschop-Robertson. Men zou het den tijdgenooten wel toe willen roepen: beseft, wat ge nog bezit in deze schilderes. Het coloriet der oude huizen van den atelierhoek is overbluffend: het is àl temperament, drift en kracht in dienst gesteld van een heerlijke kleur voelend oog; Mauve, Willem en Jacob Maris, Briët, Weissenbach, mogen prachtig vertegenwoordigd zijn, er tusschen straalt met niet minder schittering Suze Robertson. ALBERTINE DRAAYER-DE HAAS. | |
LeidenDe SphinxBij de groep jongeren, waaruit dit gezelschap bestaat, sluiten zich telkens nieuwelingen, en niet van de minste krachten, aan. J. Frank en C. Feldmann kwamen beiden met een groep. J. Frank blijkt als een der velen, beïnvloede van Van Konijnenburg. Een paar koppen gaan al te sterk onder 's meesters suggestie gebukt. Een torenvalk en een vlinder, twee kostelijke paneeltjes zijn oorspronkelijk werk, de achtergrond is weer: van Konijnenburg Jammer, want in de toege- | |
[pagina 153]
| |
wijdheid der schildering van deze dieren ligt behalve veel liefde ook kunde. Feldmann's naam dient onthouden om de eerlijke weergave van een Axishert, sterk in 't verkort, haast van voren genomen. Een rulle, droge schildering, heeft allesbehalve in meesleepende voordracht doch analyseerend het beest overeind gezet, in een ongeflatteerd, waar beeld. Kamerlingh Onnes, de jonge, komt op deze tentoonstelling weer eens met een sterk impressionistische schets van mooi coloriet. Deze stelt Dwangarbeid voor. D. w.z. de schilder werd door het inwendige van een fabriek getroffen, door den klemmenden dwang der stalen machines waartusschen menschen, als gevat in een ijzeren gareel, arbeiden moeten. Voor een jong schilder heeft Kamerlingh Onnes dit fabrieksinterieur waardig-ervaren met veel ernst en gevoel weergegeven.
ALBERTINE DRAAYER - DE HAAS. | |
Musea & verzamelingenBrusselNa vier lange jaren nemen wij met ontroering de pen weer op, om een kort overzicht te geven van het leven der Brusselsche musea tijdens den oorlog. Zoo ze gespaard bleven van het tragische lot der verzamelingen, die dichter bij de vuurlijn gelegen waren, vond de Verlossing ze nogal overhoop gehaald en bitter weinig vermeerderd; en toch kenden de kunsthandelaars der hoofdstad in die jaren een buitengewonen voorspoed en zag men in onze verkoopzalen tal van wenschenswaardige zaken naar het buitenland verhuizen. Voor de wreede noodzakelijkheid van het dagelijksch brood offerden heel wat lieden hun familie-herinneringen op. Hollanders of opkoopers van Duitsche musea (zelfs de meest bescheidene) wisten voordeelige koopjes te doen. Meermaals hadden wij de gelegenheid om op die vertrekkende kunstvoorwerpen een weemoedigen afscheidsblik te werpen; België werd leeggehaald, zooals in de somberste dagen onzer geschiedenis. Overigens, beleefde ons land ooit somberder dagen? En we spreken niet eens van de verwoesting van kunstwerken - een der onverbiddelijke punten van het rekwisitorium, dat door de beschaafde wereld tegen de centrale rijken wordt gericht! In het Oude Museum besprak men met angst die opeenvolging van onherstelbare verwoestingen op het gebied der Schoonheid. Gesprekken waarin de esthetiek afwisselde met strategie, werden gevoerd door een ‘vrijwilligerswacht’ - overblijfsel der ‘burgerwacht’ van vroolijke gedachtenis - wier gelederen steeds verdunden totdat zij nog slechts een kern getrouwen telde, die zich elken Zondag vóór de ironische Allegorie der Vruchtbaarheid vereenigden! Schilders, beeldhouwers, kunstkenners betoonden daar hun toewijding voor de openbare zaak, en bewaakten de zalen, die door den overweldiger werden ontheiligd. We hebben er heel wat Moffen zien voorbijtrekken: de officier, met studentikoos doorkerfde wangen en uitdagend rinkelende sporen, vóór de luiken van het ‘Genter Altar’, (die voor 't Berlijnsch museum ‘bestemd’ waren!); de troep, die op stap gecommandeerd werd langs de kleine bronsjes van Constantin Meunier; ingeregen vorsten of potsierlijke Landsturmers, onder wier grauwe uniformen men soms een gewetensvol kunstgeleerde ontdekte. En er viel te filosofeeren over den verfijnden Barbaar, die geduldig catalogiseert wat hij gaat vernielen.... Bij de gedwongen heropening ten behoeve van het leger, en nadat de schilderijen na vele maanden (in 1915) uit de kelders waren te voorschijn gehaald - hadden we het incident der Duitsche opschriften, - ijdele bedreiging, maar voorspel der ‘activistische’ bedrijvigheid, welke in 1918 haar toppunt bereikte. Is het noodig den belachelijken en onschadelijken van Autryve, den te nauwer nood verschenen en verdwenen opvolger van Graaf Jacques de Lalaing te vermelden? Ook de tentoonstelling van Doe stil voort en zekere voordrachten kunnen we stilzwijgend voorbijgaan, om enkel nog te herinneren aan Gouverneur-Generaal von Bissing, die onder | |
[pagina 154]
| |
het spottend oog der standbeelden, en door zeldzame ‘gedwongen’ aanwezigen omringd, met praal enkele plechtigheden op kunstgebied ‘im Feindesland’ presideerde - wat dadelijk door de Over-Rijnsche pers en.... door den Heer Ray Nyst werd uitgebazuind! A.J. Wauters, de geestdriftige personnificatie van het Brusselsche Museum, samensteller der catalogi en geschiedschrijver der Vlaamsche schilderkunst, overleed gedurende die troebele tijden. Men zal elders beter hulde brengen aan zijn helderziend initiatief. Helaas! hoe leed hij onder de doordringende lucht der ongewenschten!.... Sommige documentaire werken werden ijverig voortgezet: de rangschikking der verzameling De Grez, der fotografieën (schenking van den Heer Dansaert) en der boeken (depot der bibliotheek Gauchez); aankoop der veilingscatalogen met aanteekeningen uit de nalatenschap van den expert Lampe, thans voor belangstellenden toegankelijk. De herziening der opschriften, ten uitvoer gebracht door de Heeren Hulin, Verlant en A.J. Wauters, bijgestaan door den Heer Fierens-Gevaert, - de waakzame behoeder van het Museum - bracht de toeschrijving der schilderijen op de hoogte der laatste vorderingen der critiek - zelfs van de Duitsche; want men kan de methode aanvaarden, al veroordeelt men de personaliteit van de 93 verslaafde intellectueelen en van hunne medeplichtigen. Wij stemmen in met de benaming, die voor onze primitieven werd aangenomen: School der oude Nederlanden, waardoor de ‘union sacrée’ van Vlamingen en Walen wordt bekrachtigd; (de benaming Vlaamsche School wordt dan voor de 17de eeuw gebruikt). Handteekeningen werden ontdekt: een Daniel Seghers, Bloemenkrans (No. 421) werd een van Thielen; en het Aanzicht van het Hof van Nassau (No. 123) werd een Theodoor van Heil, in samenwerking met Gillis van Tilborch, voor de aardige figuurtjes. Twee belangrijke werken werden uit de stoffige magazijnen voor den dag gehaald: een Graflegging van Palma Vecchio - dien ‘vieux Palme’ die deel uitmaakte van de verzameling der koningen van Frankrijk en zich hier bevindt sedert den oorsprong van ons museum (eerste zending uit Parijs); het was echter geheel vergeten sedert de jaren '60, toen het doek op ongelukkige wijze werd hersteld. In het schemerlicht der benedengalerij valt die beschadigde helft niet al te zeer meer op, en de blik blijft gevestigd op den schitterenden Nicodemus, die in profiel uitlost op een stuk Venetiaansch landschap. Een groote Christus aan het Kruis tusschen de H. Maagd en St. Jan, beschadigd paneel, dat voorzichtig zal worden hersteld, is zonder twijfel een Albert Bouts - een late vertolker van een compositie van Rogier van der Weyden (een andere bewerking, van klein formaat, uit de 15de eeuw, in het provinciaal Museum te Bonn, No. 320). Het legaat van Senator van der Kelen, uit Leuven, verschafte ons een prachtigen Verwee, en een reeks werken van Hendrik de Braekeleer; boven de kamers met goudleer of zware gordijnen behangen verkiezen we de banken van den tuin der Dikke Mee en het karakteristieke Landschap te Austruweel. De beeldhouwer De Groot bood den Staat zijn schoon portret aan, door Alfred Cluysesenaer (1868)Ga naar voetnoot(1). De steeds vrijgevige Heer Ch.L. Cardon, schonk het door hem geschilderde portret van Carlo Maratta, ter herinnering aan Baron Jacques Kervyn de Lettenhove, voor het Vaderland gesneuveld. De Heer van Bellingen, ten slotte, verrijkte het moderne Museum met den Gewonden Landsknecht van Eugène Smits, waarvan de bloedige tonen en vlammende weerschijnen zoo treffend het ijzingwekkende van den oorlog afschilderen. Onze 17de-eeuwsche Galerij dankt aan den Heer van Bellingen, onder het opschrift Sebastiaan Vrancx (ter vervanging van den Hollander Dirk van Delen) een Venetiaansch feest in een villa op het vasteland, een portiek met rocailleversiering, waar men tusschen de feestgangers de roode toga's van den Raad der X opmerkt.
* * *
De Musea van het Jubelpark hebben velerlei wederwaardigheden doorgemaakt: een diefstal eerst, met zijn nasleep van een ingewikkelde | |
[pagina 155]
| |
terugvordering; dan de overhaaste ontruiming van een deel van den rechtervleugel, bedreigd door de nabijheid van een Duitsch automobielpark. De verzameling Godschalk, aan het Museum gelegateerd, bracht er een aanzienlijk aantal kleine voorwerpen binnen: porcelein, zilverwerk, uurwerken, miniaturen, kanten. Wij betreuren den dood van Jean de Mot, Conservator der Grieksche en Romeinsche oudheden, op het slagveld gevallen toen de zege reeds in aantocht was! Hij was in alle kringen zeer gezien, want zijne kostbare gaven van kenner en zijn beminnelijke werkzaamheid strekten zich uit tot de kunst van het verleden, zoowel als tot die van het heden, waar hij evenveel van hield. Jean de Mot's vrienden, heel het land zullen nooit dit werkzame leven vergeten, dat met den heldendood werd bekroond! In de lente van 1918 ontving de historische galerij van het Museum, in een opstapeling van kisten, de schilderijen der kerken van Kortrijk; de Kruisrechting van van Dyck vond er den St. Maarten van Saventhem weer, die er sedert de eerste weken van den oorlog was opgeborgen. Toen, in de verwarring der bolshewistische Novemberdagen kwamen de kunstschatten uit het Noorden van Frankrijk aan, op trekschuiten vervoerd door duizend gevaren. De massa meubelen, boeken en archieven vond een onderkomen in het Paleis van Justitie. In de gangen en werkplaatsen van het Oude Museum stond middeleeuwsch houtsnijwerk naast busten van Carpeaux; Fénélon mijmerde er naast Dumas fils, de Hertog van Bordeaux bekeek den Prince impérial! In het Moderne Museum vond men prachtige wandtapijten en zoowat 3000 schilderijen van Rijsel, Valenciennes, Douai en La Fère, akelig opeengestapeld. Wat is er niet verloren en beschadigd, en hoe zwerfden de beroofden angstig-nieuwsgierig rond! Hier en daar in den warboel een Louis-XV of Empire pendule, waar onze vijanden, zoogezegd om het koper, zoo zeer op uit waren! Een dezer uurwerken ging, achter een kolom, hardnekkig door met tikken. En 't was aangrijpend, als het ratelen van een gewonde, die men onder een hoop dooden vergeten heeft. Maar ze werden verslagen, nietwaar? Wat zal er eeen ontzaglijke rekening te betalen vallen! ‘Ça leur apprendra à se servir de nos pendules’, zou Alphonse Daudet zeggen....
P. Bt. | |
KunstveilingenAmsterdamEen ongenoemde particuliere verzameling van moderne schilderijen werd door de firma Mak op 10 Februari in Amsterdam geveild. Wat hierbij zeker het meeste is opgevallen, waren eenige werken van Vincent van Gogh uit zijn Brabantschen tijd, o.m. het interessante schilderij, getiteld De Bloembollenvelden. - Dat Van Gogh's werk uit zijn vroegen tijd, vóór hij naar het buitenland vertrok, op de markt veel minder waarde heeft dan zijn latere schilderijen kon hier opnieuw blijken. Men betaalde voor zijn Pastorie-tuin f 4700; voor De Werksters f 3500; de Aardappelrooister f3100 en Oude Toren f 725. Verder deed op deze veiling no. 8. een aquarel van Bosboom, f 1700; een Courbet, f 2300; Sint-Bernardshonden van Eerelman, f 1100; een Winter van Gorter, f 1150; een Vrouwekop van Henner f 2900 en twee werken van Charles Jacque, 44 en 45: f 1400 en f 2200.
Een dag later, 11 Februari, verkocht de firma Frederik Muller de collectie oude schilderijen van J.D. Kruseman uit Den Haag en een zeer kleine verzameling moderne kunst uit het bezit van mevrouw Théd. Sternheim (La Hulpe bij Brussel). Ook hierbij kwam de naam voor van Vincent van Gogh, vertegenwoordigd met 7 nummers. En behalve Van Gogh vond men er twee schilderijen van Paul Gauguin en twee van Renoir. Wij kunnen niet zeggen dat dit alles werken waren waarmede deze groote namen op de beste wijze gerepresenteerd zijn; van Gauguin vooral was het aanwezige zeker niet in overeen- | |
[pagina 156]
| |
stemming met deze anders zoo uiterst belangwekkende kunst. Het stilleven was zelfs een vrij poover staal van Gauguin's kunnen. Van Vincent van Gogh ging het hier om latere werken, in Zuid-Frankrijk ontstaan, maar wij rekenen deze toch zeker niet tot het allerbeste van zijn later oeuvre. No. 6. zijn stilleven met een koffiekan, ging op deze veiling voor f 14.700; zijn Zelfportret voor f 6400; no. 7. Zonnig Grasveld voor f 9300; no. 8. de brievenbesteller Roulin voor f 13.000; no. 9. Les Amoureux voor f 17.000 en no. 10. Laan van het ziekenhuis te Saint-Rémy voor f 15.600. Van Gauguin bracht het Bretonsch meisje f 3800 op en het stilleven f 8000, terwijl het Vrouweportret van Renoir voor f 23.000 ging, en zijn Clown door een Hollandschen verzamelaar gekocht werd voor f 40.000. Alles dus buitengewoon hooge prijzen. Van de oude schilderijen werd het volgende genoteerd: No 1. Van der Ast Kinkhorentjes, f 1300; no. 2. Averkamp, De Visscher, f 2800; no. 5-8. Hendrik van Balen en Jan Breughel, vier fraaie paneelen, f 3500; no. 9. Pieter Baltens, Aanval op een convooi, f 2350; no. 11. Gerrit Bleker, jachttafereel, f 1200; no. 16. Pieter Claesz, stilleven met citroen, f 2300; no. 20. Antonie van Croos, De Kaag, f 700; no. 29. Allart van Everdingen, landschap in Zweden, f 1600; no. 37. Heda, stilleven, f 925; no 38. Gerrit Heda, stilleven, f 1025; no. 44. Gerrit Honthorst, het toilet, f 1000; no. 47 en 48. twee schilderijen van Jan Horemans, f 1100; no. 49. Van Hughtenburg, de veldslag, f 1400; no. 51. Karel du Jardin, de schilder, f 900; no. 53. Pieter Lastman, de dood van Abel, f 1000; no. 68. Jan Molenaer, vroolijk gezelschap, f 4700; no. 70. van denzelfden meester, feest in een boerenhoeve, f 2000; no. 78. Reinier Nooms, genaamd Zeeman, havengezicht te Amsterdam, f 1630; no. 98. Jan Steen, de beugelbaan, f 5200; no. 99. van denzelfden meester, de waarzegster, f 10.800; no. 100. van denzelfden meester, de koekenbakster, f 2600; no. 113 en 114. twee portretten van Van der Voort, f 12.000; no. 119. A. Willaerts, de baai, f 1100; no. 121. Jacob de Wit, schoorsteenstuk, f 3100; no. 124 Thomas Wyck, de ‘rarekiek’, f 700; no. 155. Willem Buytewech, in de herberg, f 2000; no. 156. Jan Fijt, jachtbuit, f 790; no. 166. Roelandt Savery, herberg in de bergen, f 1050; no. 168. Willem van de Velde, kalme zee, f 1800.
Spoedig daarna, 25, 26, 27 en 28 Februari veilde dezelfde Amsterdamsche firma twee groote collecties, in hoofdzaak bestaande uit porcelein en aardewerk. Het Chineesche blauw kwam uit de verzameling van P. Langerhuizen Lzn., die verder omvatte verschillend Amstel-porcelein, zilverwerk, bronzen, meubelen, klokken enz. No. 335. een groot Amstel-servies, bestaande uit 136 stuks, ging voor f 18.100; no. 336. een Amstel koffie- en thee-servies, f 2700; no. 337. een dito, voor f 4000; no. 342. een Saksisch koffie- en thee-servies van 43 stuks, f 1600; no. 343. een dito, f 1900; no. 344. een Saksisch koffie- en thee-servies van 42 stuks voor f 2050; no. 347. een Saksisch porceleinen tabaksdoos met goud montuur, Louis XV, f 1510; en no. 352. een Saksischen bonbonnière ging voor f 1100. Van alle voorwerpen de prijzen noteeren, zou hier te veel plaatsruimte nemen. Het Japansch en Chineesche porcelein en Delftsche aardewerk was verder afkomstig van de verzamelingen, J.D. Kruseman en P.F. Thomsen uit Den Haag. Hierbij behoorden verder oude en moderne schilderijen uit verschillende collecties. Inderdaad bood het porcelein en aardewerk een zeldzame keur, en de veiling genoot dan ook de belangstelling van zeer velen. Tot onzen spijt is het ons onmogelijk hier de lange lijsten van prijzen over te nemen.
Een veiling van teekeningen, gravures en etsen had 11, 12 en 13 Maart te Amsterdam onder leiding van R.W.P. de Vries plaats. Hier werd de verzameling van Mr. C.P. Donker, notaris te Hoorn en die van S. Wigersma te Leeuwarden onder den hamer gebracht. Belangrijke teekeningen behoorden tot deze collecties. In het algemeen, leek ons, zijn de prijzen laag gebleven. Wij noemen van de teekeningen o.m.: No. 3. Backhuysen, Admiraal-zeilen, f 100; no. 5. Van Battem, Landschap, f 151; no. 16. J. Brueghel, Rijnlandschap, f 265; no. 19. Jacques Callot (naar) twee teekeningen: Kruis- | |
[pagina 157]
| |
weg en Kruisiging, f 100; no. 21. Jan van de Capelle, Binnenwater, f 1150; no. 30. Lambert Doomer, Berglandschap, f 250; no. 31. Dusart, De herders aan de kribbe, f 300; no. 36. G. Flinck, Vrouwefiguur, f 300; no. 39. Marcus Gerards, Kasteel in Vlaanderen, f 150; no. 40. J. de Gheyn, 6 allegorische figuren, f 1000; no. 61. Philips de Koninck, Riviergezicht, f 125; no. 72. Jacob Maris, Stadsgezicht, f 140; no. 78. de Momper, Landschap, f 130; no. 95. Pieter Quast, Deftig gezelschap f 500; no. 103. Savery, Landschap, f 165; no. 123. E. van de Velde Gezelschap in een tuin, f 405; en no. 130. Cornelis de Visscher, Portret van een jongen man, f 225. ROGIER VAN DER WEYDEN (?) Madonna met het Kind.
(Veiling der verz. van wijlen Sir Francis Beaufort Palmer). Ten slotte was er 18 Maart bij Mak in Amsterdam weer een veiling van oude schilderijen, maar in het algemeen was hier weinig kunst van goede kwaliteit te vinden. Merkwaardig waren twee landschappen van Mancadam, wiens werk zeer zeldzaam is. J.Z. | |
[pagina 158]
| |
Een nieuwe Rogier van der Weyden.Op de veiling der verzameling van wijlen Sir Francis Beaufort Palmer bij Christie te Londen op 11 April werd de hooge prijs van vierduizend guinjes besteed voor een ‘Madonna met Kind’ op halflevensgrootte, toegeschreven aan Rogier van der Weyden. Het stuk was naar het heet door Sir Francis vijftien jaar geleden in Spanje gekocht, maar dat is al wat wij van zijn voorgeschiedenis weten. De voorstelling is niet nieuw, het is op eenige straks te noemen uitzonderingen na een getrouwe herhaling van de Moeder met Kind op het beroemde schilderij ‘St. Lukas teekent het portret der heilige Maagd’ in de Oude Pinakothek te München, Het is een herhaling op gelijke grootte en in zoo voortreffelijken staat en frissche kleuren, dat men geneigd zou zijn aan een moderne copie te denken, indien nadere en nauwkeurige beschouwing en vergelijking niet deed besluiten, dat het een uitstekend bewaard oud werk is. Dat dit ook de meening is van den kunsthandel wordt bewezen door den hoogen prijs, waarvoor de heer Shoebridge het thans na harden eindstrijd met de firma Colnaghi en Obach verwierf. Het paneel, dat in een oude Gothische lijst is gevat, is 66 cM. breed en 80 cM. hoog. De verschillen met de Madonna-groep van het Münchensche schilderij zijn de volgende: In den doorkijk tusschen de twee pseudo-Corintische zuilen ziet men in den tuin vóor den stadsmuur in het gras twee liggende witte hazewindhonden [in het verkort, gelijk b.v. Geeraard David ze uit te beelden placht] en op de kanteelen een pauw op de plaats waar te München het zoo karaktervolle menschenpaar het uitzicht beschouwt. Het stadstafreel is achter den iets nader gebrachten en daardoor hoogeren muur verscholen en alleen de heuvels en de in het water weerspiegelde rotsen aan den einder zijn te zien. Afgaande op eenige vroeger gemaakte losse aanteekeningen, die ik thans moeilijk kan verifieeren, is op het schilderij te München de mantel der Madonna van blauw fluweel en is het onderkleed donkerpaars, - hier zijn deze kleederen bruin en groen. Verder hebben de Madonna en het Kind op het thans geveilde schilderij beiden een krans van gouden stralen rond het hoofd. Dit zijn de eenige verschillen. Het thans voor het publiek gebrachte schilderij doet wederom het onopgeloste vraagpunt herrijzen of de toeschrijving van het schilderij te München aan Van der Weyden wel de juiste is. Naar men weet bestaan er goede herhalingen van te Petrograd, te Boston, te Madrid (in het vroegere klooster der heilige Drieëenheid) en in de verzameling Wilczek, terwijl Lord Penrhyn te Londen een stuk bezit dat zeer na staat aan het Münchensche Lukas-stuk en toegeschreven wordt aan Dirk Bouts. Volgens Hulin is het schilderij in de Hermitage het origineel en volgens Friedländer dat te München. Mogelijk brengt het thans geveilde paneel, dat naar ik meen nog niet door de Van der Weyden-kenners gezien is en waarvan hier een afbeelding is bijgevoegd, de oplossing van dit vraagstuk weder een stap nader. J.R. VAN STUWE Hzn. Londen, 12 April. | |
Een ongekende Nicolaes MaesNicolaes Maes in zijn schoonsten tijd evenaarde zijn leermeester Rembrandt in de sobere schoonheid zijner opvatting, in de treffende effecten van donkerbruin en oud-ivorig wit en den ongemeenen rijkdom zijner kleuren, inzonderheid een lichtend diep scharlakenrood. Men kent zijn palet en zijn manier uit schoone stukken in het Rijksmuseum ‘Het Gebed zonder Eind’ en het ‘Peinzende Meisje’, uit ‘De Droomster’ te Brussel. Dat is de Maes van vóór 1665 of '70, vóór een onzalige populariteit hem verleidde tot zwierige doch kunstelooze mode-portrettuur, dewijl... ‘inzonderheid de jonge Juffrouwen meer behagen namen in het wit dan in het bruin,’ zooals Houbraken met drogen humor opmerkt; - een kunstsoort die aan Jordaens bij Maes' bezoek aan Antwerpen den hartgrondigen uitroep moet hebben ontlokt: ‘Bruer ik heb deernis met ou, ben dy me van die Martelaren?’... Neen, het is niet de ‘pourtretschilder’ Maes, dien wij liefhebben, maar de afbeelder van nederige tafereelen uit het burgerlijke binnenhuis, liefst één persoon, een oude of jonge | |
[pagina 159]
| |
vrouw in peinzing of in vroom gebed. Zij zijn te weinig in getal en elk nieuw-ontdekt stuk uit dien tijd en van zijn hand is een verheugende aanwinst: zóo de Nicolaes Maes uit een niet-genoemde verzameling, die op Vrijdag 30 Mei bij Christie werd geveild en voor 1930 guinjes aan de firma Sulley & Co werd toegeslagen. De zorgelijke oude vrouw van het ‘Gebed zonder Eind’, van het kleine schilderij in het Louvre Le Bénédicité (No. 2454) en van Brussel (No. 279) is hier bijna levensgroot en sluimerend afgebeeld, gezeten aan een tafel met scharlaken tafelkleed. Haar magere hoofd steunt op de linkerhand en in de rechter, rustend op een geopenden statenbijbel, heeft zij haar bril. Zij zit onmiddellijk op den voorgrond en is van voren gezien te halven lijve als te Amsterdam en ook hier hangt een sleutelbos aan een spijker binnen haar bereik. Onderwerp en opvatting zijn identiek met die van de Slapende Kantwerkster te Brussel (No. 279), welke naar men weet in 1885 voor 66000 francs van Gauchez te Parijs voor het Museum werd aangekocht. Het Londensche stuk is minder uitvoerig van détails en kleiner van afmetingen (67 bij 62.5 cM.), doch maakt zoo mogelijk nog treffender en rechtstreekscher indruk. Van de geschiedenis dezer schilderij weten we slechts dat zij te Bath moet zijn tentoongesteld geweest. Daar het anoniem verkocht werd, is de kans niet groot er meer van te weten te komen.
Londen, 31 Mei. J.R. VAN STUWE Hzn. | |
Boeken en tijdschriftenLe portrait-miniature illustré par la collection de S.M. la Reine des Pays-Bas par Frits Lugt Amsterdam, P.N. van Kampen & fils, 1917. prix: relié fl. 6.75; broché fl. 5.75.De Koningin der Nederlanden bezit een uitgelezen verzameling miniaturen, welke naast juweeltjes van onschatbare waarde als het portretje van Holbein en enkele vroege Engelsche stukjes, ook werken van de meest representatieve miniaturisten van later tijd bevat. Het is mogelijk om de heele ontwikkeling van dit teedere kunstvak aan de hand der hier vertegenwoordigde kunstenaars te doorloopen. Dit deed Frits Lugt in deze studie. Wetenschappelijke arbeid bedoelde hij hiermede niet te leveren; hij gaf geen beschrijvende catalogus der verzameling, maar een causerie, die hij trachtte door tusschenvoeging van tallooze anecdoten voor het groote publiek aantrekkelijk te maken. Vulgarisatie-werk wordt ons hier dus geboden; maar vulgarisatie-werk van goed allooi; er ligt een degelijke kennis van het onderwerp aan ten grondslag, waarvoor wij gaarne onze waardeering uitspreken; en het was ongetwijfeld ook juist gezien om een zoo ‘mondaine’ kunst, als de miniatuurschildering, in haar milieu te plaatsen, en te doen uitschijnen wat rol zij in het huiselijke en galante leven onzer voorouders heeft vervuld. Wellicht laat de schrijver zich wat al te gemakkelijk verleiden tot uitweidingen, niet enkel over de kunstenaars waar het om gaat, maar ook over de geportretteerden, en lezen we soms heele paragrafen die er wel een beetje met de haren zijn bijgehaald. Maar het gekruide sausje, waarmede deze kunsthistorische schotel den algemeenen lezer wordt voorgezet, nemen we gaarne voor lief, waar het in den grond toch gezonden kost blijkt te zijn. In één opzicht zijn wij het echter met 's schrijvers opvatting van een vulgarisatiewerk niet eens. Bronnen vermeldt hij niet; wij geven toe dat dit in een studie als deze storend en pedant kan schijnen; maar dan hadden wij toch aan het begin of aan het slot een korte bibliografie over het onderwerp verwacht; immers behoort het doel van een werkje als dit niet alleen te zijn, kennis en goeden smaak te helpen verspreiden maar ook tot verdere studie op te wekken en daartoe den weg te wijzen; wij betreuren dat dit hier niet is geschied. De afbeeldingen in het boekje - waarvan de prijs ons, tusschen haakjes, vrij hoog schijnt - bewijzen eens te meer hoe moeilijk het is om het delicate van een miniatuur in autotypie weer te geven. En wat de plaatjes | |
[pagina 160]
| |
in kleur betreft... het publiek verlangt die nu eenmaal, en wil maar niet beseffen dat het onder den bedrieglijken schijn van wetenschappelijk-getrouwe weergave, reproducties te zien krijgt, die maar heel zelden bij benaring een indruk van het origineel vermogen geven, en dit maar al te vaak schreeuwend vervalschen. P.B. | |
DoodsberichtenCharles MertensTe Calverley-Leeds overleed op 20 Februari l.l. de Antwerpsche schilder Charles Mertens. Hij was geboren op 14 April 1865. Met hem verdwijnt een der interessantste kunstenaarsfiguren der schoone plejade, welke onmiddellijk volgde op Henri de Braekeleer en Jan Stobbaerts, wier traditie zij, althans in hare beste vertegenwoordigers, op waardige wijze voortzette. Van allen was Mertens de meest sympathieke. Hij was een dier vroegrijpe talenten, die, op een ouderdom dat anderen nog moeizaam zoekende zijn, reeds verbaasde met werk van ongewone knapheid en zekerheid. Het ging hem dan ook heel vroeg voor den wind, en door toedoen van zijn meester Charles Verlat, werd hij reeds op 21 jarigen leeftijd, tot leeraar aan de Antwerpsche Academie benoemd. Wel mag het terloops worden aangestipt dat, waar anderen van oneindig veel minder talent dan hij, het tot aanzienlijke ambten wisten te brengen, Mertens zich tot het laatste toe tevreden moest stellen met een tamelijk inferieure teekenklas. Van meer belang was de plaats die hij innam als kunstenaar in de beweging van '80 tot heden. Mertens was vooreerst een der bizonderste krachten van de interessante groep De XIII, waaruit de schoonste figuren van de laatste periode groeiden. Meer bepaald echter blijft zijn naam verbonden aan de beweging van Kunst van Heden, waarvan hij een der stichters was, en waar zijn rijpste werk werd tentoongesteld. In de evolutie van zijn kunst zijn heel wat diverse wendingen te onderscheiden. Begonnen als een navolger van de Braekeleer, draagt zijn eerste arbeid de sporen van een invloed, die zoo diep inwerkte, dat hij nog lang nadien en zelfs tot het einde toe te onderkennen valt. Maar ondertusschen gaat zijn aandacht ook naar andere strekkingen, en er is een tijd dat hij, vooral in zijn talrijke portretten, getuigenis geeft van een onverholen bewondering voor Engelschen en Schotten. Zijn zeer buigzaam talent uitte zich in landschappen en interieurs, figuren en genrestukken, van een zeldzaam gloeiend koloriet, portretten van een treffende voornaamheid en een psychologische diepte, en tevens van een verbazende virtuoziteit en een alles overtreffende knapheid van teekening. Als etser laat Mertens een aantal niet onbelangrijke bladen na, en zijn decoratief werk, het zolderingpaneel in de tooneelzaal der Vlaamsche Opera te Antwerpen, geldt in onze op dit gebied tamelijk arme kunst, als een prestatie van beteekenis. Charles Mertens was lid van den Beheerraad van het Koninklijk Museum van Schoone Kunsten alhier. Typisch voor de Antwerpsche toestanden is het, dat ditzelfde Museum geen enkel representatief werk van hem bezit. Het gezamenlijke werk van dezen te vroeg ontslapen kunstenaar zal nog dit jaar, te zamen met dit van Jan Stobbaerts, in een tentoonstelling vereenigd worden. A.D. | |
VariaEen ernstige waarschuwingOp 17 Februari werd door het lid van het Engelsche Lagerhuis, Majoor Hayward, aan den Postmaster-General gevraagd of het hem bekend was, dat een postpakket met etsen van Rops, gezonden naar een handelshuis in schilderijen te Londen, door de postbeambten was aangehouden en door ambtenaren van het Postkantoor was vernietigd op grond van de overweging, dat eenige dier etsen voorstellingen van oneerbaren aard te zien gaven, en zoo ja, of hij bekend was met de plaats, | |
[pagina 161]
| |
die Rops onder de moderne etsers inneemt en of hij zich om een mogelijk verlies voor de Natie en voor de Gemeenten te voorkomen in verbinding zou willen stellen met de beheerders der Britsche nationale en gemeentelijke musea om hen op de hoogte te stellen van het gevaar, verbonden aan de verzending door de post van zekere kunstwerken of de reproducties daarvan in hun respectieve musea. De Postmeester-Generaal, die het sarcasme van den lastigen vrager met ambtelijke onverschilligheid negeerde, antwoordde dat inderdaad een dergelijk pakket in Juni van verleden jaar in de Nederlandsche mail gevonden was, dat de ambtenaren, die het onderzochten, bevonden hadden dat enkele platen van een oneerbaar (obscene) karakter waren en dat daarom, gezien clausule zooveel van de Postwet, het geheele pakket was vernietigd. Daar de betreffende bepalingen in de Post-gids staan afgedrukt, achtte hij het onnoodig bizondere stappen te nemen om deze regulaties onder de aandacht van particuliere personen te brengen... Hierop is commentaar natuurlijk overbodig, maar thans heeft de Postmeester Generaal in een geschreven antwoord op een tweede vraag medegedeeld, dat de vernietiging van het geheele pak etsen, omdat enkele van oneerbaren aard waren, in overeenstemming is met het gebruik dat zijn Departement had ingevoerd met bedoeling den handel in zedenkwetsende en obscene waren per post tegen te gaan. Het was hem bekend dat Rops' etsen belangrijke technische verdienste bezitten en zeer hooge prijzen maken ‘maar’, zeide hij, ‘het feit dat een onbetamelijke afbeelding het werk is van een vermaard kunstenaar, maakt het niet minder verwerpelijk van het standpunt der openbare zedelijkheid.’ Volgens de Postkantoorsregulaties mag geen schadeloosstelling worden betaald voor een pakket, dat iets bevat, dat niet wettelijk door de post verzonden mag worden. In een supplementair antwoord merkt hij op, dat er geen bizondere kunst-opleiding vereischt wordt om te kunnen uitmaken of een artikel zedenkwetsend of oneerbaar is en dat de beoordeeling wordt gemaakt door hoofdambtenaren van groote en algemeene ervaring. Men zij dus gewaarschuwd. De hoofdambtenaren van het Algemeen Postkantoor te Londen waken voor het zedelijk welzijn der Britsche bevolking. Zij zijn beschermd door wettelijke bepalingen, mogen niet alleen al wat (naar hun oordeel) met de eerbaarheid strijdt verbeurd verklaren, maar desnoods voor een waarde van tien- of honderdduizend gulden aan vernietiging prijs geven omdat een of meer voorstellingen (naar hun oordeel) niet oirbaar zijn. Het zij dan zoo, maar de haren rijzen mij te berge als ik mij de mogelijkheid indenk dat b.v. Rembrandt's teekeningen eens in de handen van die kunstelooze arbiters mochten geraken. Want Rembrandt van Rijn heeft wel eens rare dingen geteekend en als die er tusschen waren, ging onverbiddelijk de geheele verzameling in het vuur.
Londen, Maart. J.R. VAN STUWE Hzn.
|
|