| |
| |
| |
| |
Kunstberichten
van onze eigen correspondenten
Tentoonstellingen
Amsterdam
Tentoonstelling van oude kunst collectie Goudstikker in Artiet Amicitiae
Er waart een oude geest door de Arti et Amicitiae gewijde zalen! En oude, maar onverbleekte, roem straalt er van de wanden. Men waant zich niet, men wordt werkelijk verplaatst, in de 17de eeuw.
Het was een voortreffelijke gedachte deze schilderkunst ten toon te stellen in zalen, die men door meubileering en verdere aankleeding, een met die kunst overeenstemmend karakter gaf. Zelfs oude boekbanden op de tafels getuigden niet slechts uiterlijk van deze oude kunst, die onvergankelijk blijkt. Wat in Arti et Amicitiae nooit gelukt was, éénheid van geest der schilderkunst èn een architectonisch-decoratieve omgeving, is ten slotte de gelukkige uitkomst van een eenvoudige gedachte. Jacob van Ruysdael en Adriaen van Ostade vooral wenscht men te zien in een omgeving, waar het bruin van een gebeeldhouwde eikenhouten kast mede den toon aangeeft.
Deze Ruysdael (no. 57) geeft het kasteel ‘Kostverloren’ aan den Amstel weer, dat zoo vaak ook door andere kunstenaars der 17de eeuw, ook door Rembrandt, aan de vergetelheid is ontrukt. Het zonlicht op den weg, dat enkele figuren beschijnt, glanst wonderlijk mild in het midden van het landschap, waarvan de weemoedige romantiek zuiver in de stemming ligt van den somberen Mennoniet. Er is ook een Salomon van Ruysdael (no. 56), den te weinig gewaardeerden, van goede qualiteit, een landschap met een kudde koeien langs struikgewas en hoog geboomte, in warme kleur.
Twee Adriaen van Ostade's (nos. 45 en 46) zijn typische stalen van zijn bekende typische groote klein-kunst. Het tweede is bekend uit de collecties achtereenvolgens van Wassermann, Mary en Maurice Kann, een boerenherberg met een vijftal drinkende en vrijende dorpelingen; maar het eerste is in zijn eenvoudige en rustige samenstelling van kaartspelenden boeren weinig minder karakteristiek.
Verder ziet men een bijzonder mooi romantisch landschapje van Philip Wouwerman, vermoedelijk uit zijn middenperiode, waaraan ik de voorkeur geef boven zijn later glanziger en kleuriger werk, waarvan hier ook een staaltje is. Het crucifix, waarvoor een boer, zijn handen heffend, biddend knielt, en waarlangs een ruiter met eerbetoon voorbij rijdt, op een verheven stuk van een rotsachtig landschap, schijnt weinig Nederlandsch, maar nochtans Hollandsch is de fijnste atmospheer, de gemoedelijke aanschouwing en het meesterschap der schildering.
Het spreekt vanzelf, dat niet alles in deze collectie van eersten rang is, noch dat zij door louter meesters uitblinkt. Het is reeds verbazend, dat een kunsthandelaar zooveel voornaam schoons vermag te bieden. Doch in elke collectie zouden portretten als die van Van der Helst (26, 27), Maes (35, 36) en Bol (7) - in welk laatste Schmidt Degener de koningin Maria Louisa van Zweden heeft geïdentificeerd - een voorname plaats eischen, niet slechts om iets uiterlijks, dat nog van Rem- | |
| |
brandt's school getuigt en waarvan ook iets afstraalt op de 2 portretten van Von Sandrart (58, 59), maar ook om hun innerlijke waarde.
En zouden de zwierige kleine figuren, tevens portretten, van Conzales Coques (15) en Duyster (19), als 't ware tegenhangers, die behalve uiterlijke schittering van kleedij een fijne psychologische verdieptheid onthullen, ergens nalaten de aandacht te trekken? Ik noem ook nog een portret van Dirck van Santvoort (60) en twee Ravesteyns (51, 52) van wat ouderen datum. Van genrestukken en dergelijke moeten nog vermeld worden twee Brouwer's (11, 12), een Craesbeek (17) twee Steens (63, 64), een Lundens (33) in den trant van Steen, een Teniers de Jonge (66), De Hoogh (28, 29) en Molenaar (40).
Van de landschappen worde een zeer goede De Vlieger (70) gememoreerd, een strandgezicht, dat weinig onderdoet voor zijn meesterstuk in het Mauritshuis, en voorts een groot gezicht op Leiden van Van Goyen (23), heel wat meer dan een landschapsportret. Een stadsportret kan men Berckheyde's gezicht op de Nieuwmarkt van Amsterdam (3) noemen. Het groote landschap van Roeland Roghmans (54), van breede romantiek en harmonischen bouw (met een volmaakte diagonaal-perspectief, die zeer natuurlijk aandoet), verdient meer dan gewone belangstelling.
Er zijn stillevens van Van Beyeren (5), Vonck (71) en Luttichuys (34).
Kent men den hartstocht - een vlam waar men zich zoo gauw aan brandt - van het zoeken naar den naam van een ‘onbekend meester’? Maar zou het zoo gewaagd zijn te meenen, dat het lustig musiceerend gezelschap (37) van schitterende kleedy en glansvolle schildering, aanschouwd is door Antony Palamedesz, nadat hij als leerling van Van Mierevelt te Delft, bij de studie van Frans Hals te Haarlem zijn palet had verrijkt? Het is in allen gevalle een prachtig werk, dat voor een Dirck Hals of Codde of Duck geenszins onderdoet. Er is hier een Palamedesz, die onderteekend is.
Van de primitieven trekt een Madonna uit de school van Rogier van der Weyden de aandacht.
Een bloemstuk (61) uit de Fransche school, dat ook eenigszins buiten de spheer ligt, kan ik niet nalaten te noemen, dal tevens een roemen is om de buitengewoon harmonische schildering.
| |
Belgische moderne kunst in het Stedelijk Museum. (november- december 1918)
De jaarlijksche groote tentoonstellingen der Belgen in Amsterdam zijn belangrijke kunstgebeurtenissen. Vooral nu blijkt de belangstelling in breede kringen dieper, nu deze tentoonstelling er een schijnt te worden met de diepe beteekenis van een afscheid. De gasten, die met zulke tragische gevoelens kwamen, in hun tweede vaderland nochtans hun werk en schoonheid vonden, neigen ten afscheid en wenden zich hoopvol naar het Zuiden. Aan het warm-kloppend hart van Holland, aan Amsterdam, hebben zij hun gevoel en verbeelding kunnen toevertrouwen. ‘Het kan verkeeren’..., dit woord van een 17de Eeuwsch dichter ruischt misschien door Amsterdam's grachten hen nog in 't oor.
Het Gemeente-Museum stelde de talrijke zalen van den vleugel, die voor belangrijke exposities beschikbaar is, open voor precies 500 schilderijen, teekeningen en beeldhouwwerken. Dit geschiedt, zooals de catalogus vermeldt, ‘onder hooge bescherming van hunne Excellenties de Heeren Poullet, Minister van Wetenschappen en Kunsten van België, en Baron Fallon, buitengewoon Gezant en gevolmachtigd Minister van België in Nederland’. De Heeren Baard, conservator van het Museum, Glesener, Guilbert, Opsomer en Wijtsman vormen het comité. Er is officieele schittering, maar wat nog het beste is: de glans, die men ziet, straalt uit de schoonheid der werken zelf. Er heerscht een stille feestelijke stemming, die niet zonder haar ernst is, - diepe ernst zelfs van hen, wier laatste groet aan het land, dal vier jaar hun wel en wee herbergde, een schoone geesteshouding beteekent. Zal er voor enkelen daarom ook niet een weemoed zijn, omdat zij beseffen, dat hun kunst, door vele invloeden, maar ook door de diepere menschelijkheid der laatste jaren, is gegroeid. Bovendien is aan veel werk, vooral dat der Vlamingen, wier aantal sterk overheerscht, te zien, hoe ná Holland hen aan 't hart ligt. Eén hunner, in deze kolommen
| |
| |
meermalen genoemd, over wiens wel is waar jong, maar in zijn geestdrift nochtans beheerscht werk, de vleugelslag van het genie voer, Rik Wouters, mist men hier noode, - bij dit afscheid. Dat Baertsoen, die in Engeland werkte, ontbreekt, mag men uit anderen hoofde betreuren. Er was echter een vreemd gerucht omtrent Emile Claus uit Engeland overgewaaid. Doch waarom mist men Walter Vaes, die in Holland werkte?
Maar Emile Claus is er althans en Baseleer. Men gaf Claus de eereplaats. Claus heeft hier talrijke vereerders en Baseleer wint er meer en meer, want al zijn de onderwerpen Italiaansch, zijn gevoelvolle voorstelling is door en door Vlaamsch of Nederlandsen, vooral in zijn in alle wisselingen van uur en dag en jaargetijde weerspiegelen eener stemming.
Opsomer heeft dikwijls zijn werk laten zien, dat is: laten bewonderen, vooral in datgene, wat de Vlaming dikwijls op den Hollander voor heeft: de figuurschildering in het buitenlicht en de zuiverheid van zijn samenstel in het kader. Over 't algemeen echter heeft juist andersom de Vlaamsche kunstzin hier gewonnen aan zuiverheid van kleur, die tot stemmingsvollen toon over het geheele doek zij zoo tot harmonisch pictoraal schoon werd, en wel in het zuivere ‘landschap’, dat men meer en meer is gaan beoefenen. Ik denk verder b.v. aan Fr. Smeers, J. Posenaer, en zelfs het luminisme van E. Viérin.
Het is moeilijk den lust te weerstaan om van elk schilder, teekenaar en beeldhouwer een bondige kenschets te geven; - het is in dit bestek niet mogelijk. Er zijn er, die in een ander en nieuw licht verschijnen, doch wij blijven ook bewonderen oude bekenden, die hun oude schoon voortzetten, bekoorlijk of aangrijpend, teeder of machtig, idyllisch of romantisch, tragisch... en al die talrijke aspecten van hetzelfde schoon. Men denke slechts aan J. de Bruycker, V. Gilsoul M. Guilbert. V. de Saedeler, H. Wils, L. Frédéric, P. Dom, F. Khnopff, E. Laermans, G. Lemmen, A. Struys, Th. van Rysselberghe, R. Wijtsman. Ten slotte mogen met het oog op de beteekenis van deze belangrijke tentoonstellingen, die niet zonder plechtigen ernst is, waarvan zoovelen haar tot een groote schoone daad hielpen verheffen en waarbij een ‘tot weerziens’ op zijn plaats is, volledigheidshalve de overige deelnemers worden genoemd: J. Albert, J. Bergmans, H. Binard, M. Blieck, mej. A. Boch, R. Bosiers (oude gevels enz.), J. Brouwers, J. Brusselmans, R. Buyle, G. Buysse, H. Cassiers, mevr. L. Cauche, P. Cauche, J. Celos, Ph. Cockx, P. Colmant, O. Coppens, Mej. L. Coupé, G. Creten, H. Daeve, Ch. Dehoy, A.N. Delaunois, J. Delvin, P. de Mets, A. de Roover, L. de Smet, A. Donnay (landschapstemmingen uit het Ourthedal en bij Luik), J. Frison, F. Gailliard, J.J. Gaillord, H. Geertsen, A. Guedens, J. Gouweloos, A. Haegebaert, A.J. Heymans, F. Holst, C. Itschert, R. Janssens, M. Jefferys. L. Jo, R. Kennedy, M. Langaskens, H. le Roux, Ch. Londot, L. Ludwig, A. Marcette, Mevr. M. Marcotte, A Masui-Castricque, A.F. Mathys, Ch. Michel, M.J. Montigny, G. Morren, A. Oleffe, G. Orban, E. Patoux, P. Paulus, R. Peiser. A. Perquy, A. Pinot, J. Quisthout, Ramah, A. Rassenfosse (treffende figuurschildering), H. Richir, L. Rion, H. Roidot, W. Sauer, L.F. Seeger, M. Siéron, L. Spilliaert, J. Sprayt, M. Sleckmans, G.M. Stevens, R. Sturbelle, L. Thounet, P. Thevenet, J.T.
Tordeur. J. van den Eeckhoudt, C. van den Oever, G. van de Woestijne, A.J. van Dyck, J. van Puyenbroeck, F. van Tongerloo, J.J.W. van Wyk, M. Verburgh, J. Vermat, Wiethase en Mevr. J. Wytsman (fleurige Lentestemmingen). Dan nog de beeldhouwers: D. Braecke, A. Courtens, G. de Vreese, P. du Bois, G. Fontaine, J. Caspar, L. Grandmoulin, F. Huygelen, V. Rousseau, Ch. Samuel, Mevr. Ch. Samuel, B. Schroeven, M. Wolfers, en Ph. Wolfers.
| |
Piet van der Hem maatschappij voor beeldende kunsten
‘Er is meer tragische schoonheid in zijn werk gekomen, er spoken hem dieper, ernstiger levensproblemen door het hoofd, welker raadselen hij zoekt op te lossen. Tegelijkertijd is daarmee zijn techniek veranderd: de lijn is synthetischer geworden, de kleur, nadrukkekelijker misschien den vroeger in haar elementaire spectroscopische schakeeringen ontleed, heeft aan symbolische kracht van uitdrukking zeer zeker gewonnen’... Aldus de bekende Haagsche kunstcriticus en aestheticus H. de
| |
| |
Boer in zijne voorrede van den geïllustreerden catalogus,waarin hij den van origine Frieschen, maar ‘cosmopolitisch’ geworden schilder Piet van der Hem uitnemend karakteriseert. Wereldburger is hij geworden, niet alleen, omdat hij in wereldsteden als Parijs, Madrid, Petersburg en Moscou woonde en werkte, maar ook, omdat zijn aanschouwing en opvatting alles behalve provinciaal is. De frissche ontvankelijkheid van een geest, die van buiten kwam, voor de grillige broeikasplanten van het mondaine groote-stads-leven, schijnt een voorwaarde te zijn geweest door deze even persoonlijke als cosmopolitische kunst, die een onbenepen Nederlander evenzeer kan genieten als een Parijsche boulevardier of een Spanjool of een Moscoviet, - tenzij deze laatste analphabeet zijn, want het moet worden erkend, dat Van der Hera's kunst even spiritueel is als zij sensitivistisch schijnt. Een teekentrant, die even raak als breed en zwierig, een kleurzin, even uitgezocht en boeiend als zij spontaan en reëel schijnt, een psychologische doordringendheid, die nochtans den buitenkant der menschen en dingen in 't oog blijft houden, en voorts als iets zeer persoonlijks een fijne trek van humor, die tot satire en caricatuur neigt, - zoo zijn de hoofdkenmerken van dit buitengewone talent. En plaats nu deze kunstenaar jaar en dag te... Volendam? Dan komt er waarlijk geen Ersatz, maar echte nieuwe kunst, met ál de genoemde eigenschappen en nog ééne: de gemoedelijkheid. De humor neigt soms iets naar het tragische, in visscherstypen en vooral in een visschersvrouw, met een leven van werken in haar gezicht, in haar armen en handen (Oude Geert). De gemoedelijkheid verwaarloost geenszins het religieuze in dorpsche symbolen, wier bonte kleurigheid tevens een spel werd voor zijn schilderoogen. De havenbedrijvigheid brengt in kleuren- en lijnenspel het comische moment van den humor lichtelijk naar voren. En als
algemeene aanschouwing is er iets als een dorpsche idylle van visschersleven. En zoo blijkt een wonderlijke samengesteldheid in dit merkwaardig talent dat zich in zijn zin voor kleur- en teekening zoo eenvoudig voordoet.
D.B.
| |
Den haag
Haverman-eeretentoonstelling.
Na het weggaan door den dood, de een na den ander der Haagsche meesters, lijkt het een dubbel bezit mannen als Haverman en Toorop in ons midden te weten. Beide zestigers hebben hun eeretentoonstellingen op 't oogenblik in 's-Gravenhage; Haverman als gast van Pulchri Studio; Toorop in de decoratieve zalen van het Kunsthuis Kleykamp.
Haverman's werkverzameling brengt vooral de groote verrassing. Ofschoon een trouw inzender der Pulchri-ledententoonstellingen, bleven vele particuliere opdrachten van portretkunst uit alle openbaarheid en dus ongezien. Nu is de openbaarheid er, zien wij naast het verrukkelijke kinderportret uit Boymans, zoovele mooie portretten van buitengewone tijdgenooten, dat men niet weet, welke het meest te prijzen. Krelage's portret en dat van Dr. Birnie zijn van de meest schilderachtige. Op de menschen, die zij voorstellen, geïnspireerd, zijn de portretten waardig of hoogmoedig, eenigszins poseerend als dat naar prof. Quack of meesleepend van ‘gewoonheid’ zooals dit portret naar Dr. Birnie, waarin de aandacht van den krantlezenden ouden heer wel heel voortreffelijk is geobjectiveerd. De zoeker naar des menschen innerlijk wezen is duidelijk en voortdurend aan het werk en de schilderachtigheid heeft zich slechts een enkelen keer geplaatst voor de psychologie. Dit is de kenmerkende trek van Haverman: dat hij nimmer het streelende zoekt van een impressionistische meesleependheid doch eer de droge strakheid zal verkiezen in de voordracht, daar deze hem veiliger voert naar de waarheid, welke te vinden de voornaamste opgave schijnt door den schilder zichzelf gesteld. De volheid van Haverman's aanleg geeft dan een dubbele waarde aan een portret.
Een tegenstelling met de zielkundige ontleding der portretten vormen de naaktfiguren. Hier is het de schilder, die zich volkomen liet gaan; welk een moderne opvatting spreekt
| |
| |
hier. Hebben de futuristen Haverman hier veel te leeren? In een enkel vrouwenportret althans is de verbeelding volop als factor aanvaard.
Bij deze tentoonstelling, welke, hoe volledig ook, bij lange niet het oeuvre van den meester vertegenwoordigt, zijn eenige Oostersche tafereelen gevoegd; verscheidene van de prachtigste tafereeltjes missen we. Men vindt er den kleurfantast, die zich in de naakten openbaarde, weer. Opmerkelijk is het, dat Haverman zich hier bepaalde tot het kleurige uiterlijk der menschen en dingen van het Oosten en zich niet inliet met iets, wat naar zielkundige ontleding zou kunnen lijken.
Van den geboren portrettist een bewijs, hoe ernstig zijn opvatting in dezen is. De ziel der Oosterlingen is hem vreemd en hij bleef er af.
ALB. DRAAYER - DE HAAS.
| |
Kunstveilingen
Door de firma R.W.P. de Vries te Amsterdam werd op 5 November de bibliotheek Coenen van 's Gravesloot verkocht, waarvoor de belangstelling van boeken-kenners enorm was. In hoofdzaak ging het hier om genealogische en heraldische werken. De volgende prijzen werden besteed:
Wapenboek van den Heraut Beyeren, f 5000; Toison d'Or, f 320; Traité de la Flandre, f 100; Manuscript généalogique-héraldique du 17de siècle, f 120; Armorial Universel Tesserae Gentilitiae, f 300; Wapenen van adellijke en aanzienlijke geslachten in Nederland, f 230; Arbre généalogique de la Maison de Nassau et de celle de Hessen, f 110; Généalogies de Families nobles des Pays-Bas, f 120; P. van Velsen, Namen en wapenen van de Veertigen of Vroedschappen der stad Delft sedert 1618, f 110; Recueil des families qui portent des navires pour leurs armoiries, f 300; Wapenen van adellijke en aanzienlijke geslachten van Frankrijk, f 50; Genealogie des Hochfürstl. Hauses Hessen, f 120; Salazar, La antiguedad Y Razon de la Casa de Salazar y sus armas, f 100; Album amicorum de Joh. Heustein, med. stud. à Neurenberg, f 110; Album amicorum de Harmen Jarghes 1608-'27, f 82; Album amicorum de Orro Keye 1637-'39, f 170; Album amicorum de Daniel de Marez, étudiant à Leiden, f 125; Album amicorum de Ladislaus Kereszticki, f 208; Almanac de Gotha, p. 1780, '82, '83, '98, '99, 1802, '05, '06, '11, '16, f 250; Gothaischer genealogischer und Schreib-Calender f.d. J. 1758, f 150; Hollandsche Arkadia in 600 en meer afbeeldingen, f 230; J. Blaeu, Novum ac gamnum theatrum urbium Belgicae foederatae, f 180; A Description of places in a tour through Holland, etc, f 200; J.B. Rietstap, Wapenboek v.d. Ned. Adel, f 130; Wapenen der steden en oudadellijke
geslachten van Holland en W.-Friesland, f 200; J. v.d. Heiden en J. v.d. Heiden de Jonge, Beschrijving der Slang-Brandspuiten, f 150; J C. Philipps, Verzameling v.d. huizen langs de Keizers- en Heerengracht, f 200; J.I. Pontanus, Rerum et urbis Amstelodamensium historia, f 120; J.I. Pontanus, Hist. beschrijving der stadt Amsterdam, f 135; P. Schenk, Afbeelding der voornaamste gebouwen van Amsterdam, f 82; G. Valck, Vues d'Amsterdam, f 41; La célèbre ville d'Amsterdam, f 100; J. Wagenaar, Amsterdam in zijn opkomst, f 100; Rotterdam, Gaart van de stad Rotterdam, enz., f 1900; Zélandiae comitatis novissima tabula, f 105; M. Smallegange, Nieuwe Cronyk van Zeeland, f 40; Zeeland veredelt, f 200; Utrecht, Grand profil de la ville, f 250; Armorial nobiliaire de la Frise, f 140; Ducatus Brabantiae f 115; Onuitgegeven door H. Spilman ± 1750 geteekende schetsen van dorpen en kasteelen, f 205; Comitatus Flandriae, f 115; Graf- en gedenkschriften der Provincies Oosten West Vlaanderen, f 105; C. Gevartius, Pompa Introitus, f 105; Johannes et Lucas Dueticum, f 300; Guillaume III, De LXIII Geslacht-Wapenen v.d Prins van Oranje, f 100; Représentation de la grande Feste de la Princesse d'Orange, f 106; Ernest Casimir. Pompe funèbre de Ernest Casimir, f 150; C. Butkens, Annales généalogiques de la maison van Lynden, f 200; Journal de Gilles Pz. Munnincx, bourgemestre de Middelbourg, f 160; De Roovere, seigneurs de Stakenborch,
| |
| |
Boisschot et Broeckhoven, f 130; Archief betreffende de heerlijkheid Gellicum, f 110; Van Wachendorff, Armorial manuscrit de la familie, f 100; Westerwoudt, Testament de Volkerus Westerwol. f 120; Belangrijke verzameling circulaires voor geldleeningen (18de eeuw), f 100; J. Wagenaar, Vaderlandsche historie, f 100; Die Alder Excellentste Cronvcke van Brabant, Holland, enz., f 300; Dits die excellente Cronike van Vlaeinderen, f 200; D. Graminaus Beschreibung derer Fürstlicher Guligscher Hochzeit, f 400; Représentation de la cavalcade etc, à Bologne à 24 Mars 1530, f 200; La carte de Nicolaus Visscher, Novi Belgii, f 275; La carte de Justus Danckers, Novi Belgii, f 150; La carte de Hugo Allardt Totius Neobelgii Nova, f 400; La carte de T.C. Lotter, Recens edita Novi Belgii, f 100; Paskaerte v.d. Z.- en N. Revier in Nieu Nederland, f 150; Americain Documents, f 800; Atlas Minor, f 325; W. en J. Blaeu, Tooneel des Aardrycx, f 200; Guillaume Jansz. Blaeu, Le Flambeau de la navigation, f 200; Le miroir du monde, f 200; Begin en Voortgangh v.d. Nederl. geoctroyeerde O.-I. Compagnie, f 600; Braum et Hogenberg, Théâtre des cités du monde, f 500; Verscheyde voyagien gedaen door Joris van der Does, f 140; Pertinente beschrijvinge van Guiana, f 220; Breeden Raedt aan de Vereenichde Ned. Provintien, f 400; Chartres et loix qui se rapportent à la colonie de Pennsylvanie, f 100; Conditiën door de heeren Burgemeesteren der
stad Amsterdam gepresenteert aan degenen die als Coloniers naar Ned.-Ind. vertrekken, f 320; Copia van het octrooy der Staten Generaal gegeven aan Jan Reeps, f 225; G. Coppier, Histoire et voyages des Indes Occ., f 135; L. Hennepin, Nouvelle découverte dans 1'Amérique, f 160; Journael van de Nassausche Vloot, f 200; 't Verheerlijckte Nederland, door d'Herstelde Zeevaart, f 850; Recueil de voyages publicées par Hulsius, f 175; G. Schouten, Journal, f 300; A.J.B. Thomas, Un an à Rome, f 130; Militaire costumes v.h. Koninkrijk der Nederlanden, f 225; J.F. Teupken, Beschrijving der kleeding der Kon. Ned milit. Troepen, f 300; H. Vernet et E. Lami, Collection des Uniformes français, f 240; 1'Artiste, f 255; Le Charivari 8 vol, f 575; Le Charivari 1 vol, f 106; l'Eau-Forte en 1874-81, f 100; Sociétés des Aqua-Fortistes, f 100; Des. Erasmus, Colloquia Familiaria, f 165; G. Az. Brederode, Boertigh en amoureus Lied-Boeck, f 150; J. Cats. Werken 7 vol., f 55; J. Cats. Alle de Wercken, f 70; C. Huygens, 't Costlick Mal, f 60; C. Huygens, Momenta desultoria, f 80; A. Valerius, Nederlandsche Gedenck-clanck, f 200; J. van Vondel, Werken 13 vol., f 155; I. v. Vondelen, Palamedes, f 140; Collection d'autographes de rois et de reines de France, f 800; Collection d'autographes de Napoléon I, sa familie et son entourage, f 750.
J.Z.
|
|