Onze Kunst. Jaargang 18
(1919)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |
Portretten in de verzameling Spiridon te Rome.Onder de particuliere kunstverzamelingen in Italië neemt - sinds de collectie Stroganoff niet meer intact is - die van cav. L. de B. Spiridon te Rome vermoedelijk de eerste plaats in. De eigenaar maakt echter weinig ophef van zijn bezit; zijn ‘Galleria’ is zeer moeilijk toegankelijk en de schatten, die er zich bevinden, bleven ten gevolge daarvan zoo goed als onbekend. Deskundigen en ingewijden weten wel b.v., dat hier zich de oorspronkelijke ‘Leda’ van Leonardo da Vinci bevindt; doch zelden had iemand het geluk die te mogen aanschouwen. Hetzelfde geldt van de prachtige collectie Italiaansche primitieven, die door den heer De Spiridon met groote toewijding en met even groot kennerschap in verloop van jaren is gevormd. Bij deze ‘Trecentisti’ sluiten zich werken aan van Antonello da Messina, Carlo Crivelli, Andrea Mantegna Pinturicchio enz. 't Is een gansch museum, waarin ook meesters van andere scholen vertegenwoordigd zijn, waaronder enkele oude Vlamingen als Memlinc en Jacques Daret met aan hen toegeschreven werken, voorts de Keulsche sfeer zoo goed als de Cranach's. - Een fraai portret van Holbein, afkomstig uit de verzameling Johnson, flankeert een nog merkwaardiger, levensgroot portret door den ouden François Clouet, van onbetwijfelde echtheid. Ook van latere Italiaansche en Fransche meesters zijn goede werken aanwezig, en zelfs van de beste Spanjaarden: Velasquez en Goya. In vroeger jaren schijnt de bezitter zich vooral op de 16de en 17de eeuwsche kunst te hebben toegelegd en zoo kwam het, dat hij op zijn vele reizen ook veel Vlaamsche en Hollandsche schilderijen verwierf. De Zuid-Nederlanders zijn hier o.a. door Maarten de Vos, Van Dijck en De Crayer vertegenwoordigdGa naar voetnoot(1); David Teniers de Jonge door een | |
[pagina 58]
| |
gansche groep werken: twee uitstekende paneelen van middelbare grootte en verscheidene kleinere. Hierbij sluiten zich twee gesigneerde stukjes van Isaäk van Ostade aan: een dorpstafreel en een bijzonder mooi winterlandschapje. Adriaan van Ostade completeert zijn broeder door een klein kopje, een ‘Rooker’ voorstellende. Aan Adriaan Brouwer wordt een ‘Heksensabbath’ in een donker, van storm doorgierd landschap misschien niet ten onrechte toegeschreven, al biedt het rond paneel wegens de voorstelling geen punten lot enkelvoudige vergelijking, welke op zich zelf afdoende wezen zou. Hollandsche landschappen zijn er voorts verscheidene; een gesigneerde ‘Waterval’ van Jacob van Ruysdaal op paneel, wel wat ‘bijgewerkt’ doch niet ál te hinderlijk; een bruin en sober ‘Maanlicht op een rivier’ van Aert van der Neer, intact gelukkig en eveneens gesigneerd. Van Ph. Wouwermans is een interessant jong landschap met paarden aanwezig, benevens een vlot ruitergevecht uit zijn lateren tijd. Verder doen Karel Dujardin, Saftleven en Jan Frans van Bloemen zich in hun waarde en van hun beste zijde kennen. Opmerkelijk is het hoe goed zulke meesters een zaal ‘completeeren’. Veel is er dat hier niet vermeld wordt. 't Doel van deze bijdrage is namelijk iets mede te deelen over de zeer goed aaneengesloten groep van Nederlandsche portretten, welke zich in de verzameling bevinden. Hiertoe was de eigenaar zoo goed zijn toestemming te geven en de noodige fotografieën ter beschikking te stellen. Een even merkwaardig complex van stillevens zal misschien op zijn tijd behandeld kunnen worden. De serie portretten wordt, behalve door Willem Key, den jongen Frans Pourbus en door Antonio Moro (die hier met Bronzino wedijvert), ingeleid door een bijzonder fraai en ongekunsteld mansportretje, dat door schrijver dezes aan Frans Floris werd toegeschreven. In tijdsorde volgen dan enkele belangrijke Noord-Nederlandsche portretten, die hier met één oogopslag doen zien, hoe tegen 1600 in de gewesten der Unie óók op het gebied der schilderkunst een eigen baan werd gevolgd. Moro wordt in zijn hoofsche kunst tot een meester van statig, ‘Zuidelijk’ voorkomen, al blijft hij bij uitstek kernachtig. Meer dan deze leerling van | |
[pagina 59]
| |
Scorel waren het Heemskerck en de Amsterdammers met Dirk Jacobsz. aan 't hoofd, die den landaard in hun beeltenissen ondubbelzinnig en toch in dubbelen zin ‘zuiver’ weergaven. Wat op hen bouwt is echter allerminst provinciaal van voorkomen, benepen of ‘geborneerd’. De schilders, die in het laatste kwart der 16de eeuw in de Hollandsche steden opkomen, hebben waarlijk de schuchterheid niet van beginnelingen, zij zijn vol daadkracht, zelfvertrouwen en worden tevens door grondigheid én door vaardigheid gekenmerkt. Dit is alleen mogelijk bij kunstenaars, die zich evengoed als de gelijktijdige Bologneezen (schoon op andere wijze) ‘incamminati’ noemen mogen. Zij koersen vrijelijk door open zee en hebben de angstvallige kustvaart er aan gegeven. Afb. 1. - GEWESTELIJKE SCHOOL, Ao. 1590: Portret van een Rechtsgeleerde.
Provinciaal en onbeholpen, maar van groote oorspronkelijkheid, zoowel van opvatting als van techniek, is het hoogst belangrijk borstbeeld van een jurist of magistraat, dat links boven een geslachtswapen | |
[pagina 60]
| |
vertoont met het onderschrift Prudentia per Innocentiam en waarop rechts boven het jaartal is aangebracht: 1590; met den leeftijd van den voorgestelden persoon: AEt. 38. Van de handen is alleen de rechter zicht-baar, welke een boek houdt van klein formaat, op de snede waarvan een tweede kernspreuk: In AEternum lex Omnipotentis.
Afb. 2. - NICOLAAS ELI AS. Ao. 1639: Vrouwenportret.
(Afb. 1. - Paneel 78 × 62 c.M. - Gewaad zwart, achtergrond dofbruin. De kleuren van het wapen zijn zilver en sinopel)Ga naar voetnoot(1). Dit werk, gaaf en daarbij uiterst simpel van middelen, is blijkbaar Noord-Nederlandsch, maar wijkt sterk af van de Amsterdamsche, Delftsche of Haagsche portretkunst, zooals die omstreeks 1600 reeds gevestigd was met een begin van solide traditie. Dit beeltenis toont geen zweem van pretentie op het stuk van bedrevenheid: geen vakmans-trots spreekt er uit noch eenige voldoening | |
[pagina 61]
| |
van geslaagd-zijn. Het is een en al naïveteit het getuigt van trouwhartig pogen, doch tevens van nauwlettendheid en onmiskenbaar talent. Vermoedelijk zal dit portret tot de sfeer van de Overijsselsche school gerekend moeten worden, waarvan Ernest Maler uit Kampen de hoofdman is; tenzij mocht blijken dat het voortkwam uit een der Geldersche of Friesche locale centra, welke juist op 't gebied van het portret tusschen 1580 en 1620 goede dingen hebben opgeleverd. Deze plaatselijke scholen zijn echter, tot onze schande, nog zeer weinig bestudeerd en aan schrijver dezes ontbreken, in den vreemde, aanwijzingen en gegevens om van dit portret thans iets naders en meer bepaalds te zeggen. Afb. 3. ABRAHAM DE VRIES, Ao. 1643: Mansportret.
Kernachtig is de echte en eigenlijke Hollandsche School vertegenwoordigd door een Vrouwenportret van den Amsterdammer Nicolaas Elias gezegd Picquenoy. (Afb. 2. - Paneel 69 × 55 c.M.). Deze robuuste, vleezige burgeres, met een gelaat dat eigenlijk niet blozend kan genoemd worden, doch dat is van een egaal lichtelijk steenrood ‘teint’, zien wij, trots zoo boersche tronie, deftig zwart gedost, in satijn en geschoren fulp. De achtergrond heeft den gewonen, neutraal-donkeren toon en | |
[pagina 62]
| |
daar is rechts leesbaar: AEta. 49. - Ao 1639. Dit is de inscriptie zooals die op 's meesters werken meermalen, juist zoo geplaatst, wordt aangetroffen. Zeldzamer, merkwaardiger en, als men wil, edeler kunst biedt het mansportret van Abraham de Vries. (Afb. 3. - Paneel 68 × 58 c.M.- 't Gewaad is zwart; 't haar zeer donker). Dit stuk is gesigneerd: fecit A. de Vries, en daaronder: anno 1643. Bij een afstand van slechts vier jaren van het afgebeelde werk van Elias, dus bij gelijktijdigheid welhaast, wélk een andere geest! En toch, welk dezer twee portretten is het meest ‘representatief’ voor de Hollandsche school? Zeer opmerkelijk is de techniek: Het paneel is beschilderd zonder eenige andere preparatie dan dat het wellicht met eenige vloeistof is bestreken om het minder poreus te maken. De verticale vezel van het hout is onder den warm sepia-bruinen achtergrond zichtbaar en zelfs gedeeltelijk in het gelaat, met name in 't voorhoofd, en waar in de hals de schaduwen warm doorgloeid en doorschijnend zijn. Wat deze tegelijk dunne en krachtige verfbehandeling betreft, vertoont dit portret merkwaardige overeenkomst met het anonieme mansportret van 1590 (dat wij bespraken), al mag De Vries, na ruim een halve eeuw, ook in zijn schildering nog zoo veel losser en meesterlijker zijn. Hij is ook nog even nauwgezet en vrij van iedere ‘pose’. Men weet dat Abr. de Vries - geboren te Rotterdam in 1590 - even oud was als Elias. Men weet ook dat hij in 1628 te Antwerpen werkte en, na een verblijf te Amsterdam in 1630 omtrent, in 1634 nogmaals te Antwerpen als ‘volle meester’ voorkomt. Van daar uit bezocht hij Parijs. Te Antwerpen verwierf hij het bij uitstek nobele in zijn portret: opvatting, allicht ontslaan onder invloed van Van Dijck en diens traditie, zooals zij in Frans Denijs en enkele andere meesters werd voortgezet. Dit is een opvatting van persoons-uitbeelding, zooals die in de N. Nederlandsche school b.v. ook aan Adriaan Hanneman eigen is. Deze was een Hagenaar en opmerkelijk is het wel, dat ook De Vries, na een tweede verblijf te Amsterdam (vóór 1640, want in dat jaar schilderde hij te Rotterdam het fraaie portret van David de Moor, dat in het Rijksmuseum hangt), zich in Den Haag vestigde en aldaar in 1644 als lid der Confrèrie van St. Lucas werd opgenomen. De schilder was hier ook reeds in het voorgaande jaar, want een portret in het Museum te New-York is gemerkt: Fecit Hagae Comitis A. de Vries, Ao 1643. - Dit laatste jaartal nu is hetzelfde, dat ook op het schilderij der verzameling Spiridon voorkomt en men mag dus aannemen, dat ook het hier afgebeelde en beschreven beeltenis te 's-Gravenhage geschilderd werd. Een zekere hoofschheid, ingehouden nochtans en niet tot zwierig- | |
[pagina 63]
| |
heid ontaard, bracht hem naar ‘het Hof’. - De meester overleed in 1650, na twee jaar te voren te Rotterdam, waar hij ook in 1647 voorkomt, zijn testament te hebben gemaakt. Afb. 4. - JUDITH LEYSTER: Jongensportret.
Het schitterende en volmaakt gave portret der collectie Spiridon was in 1909 tentoongesteld te Antwerpen, toen men op het z.g. portret van Simon de Vos de signatuur van De Vries ontdekte met het jaartal 1635. Om toen het publiek te overtuigen werden er in een zaal enkele gewaarmerkte portretten van den schilder samengebracht. Van onze vaderlandsche openbare verzamelingen bezit, behalve het Rijksmuseum, ook het Museum Boymans, in 's meesters geboortestad, een portret van zijn hand: dat van den burgemeesters Adriaan Vroesen, gedateerd 1639.
* * *
Haarlem is in de verzameling Spiridon vertegenwoordigd door het portret van een ‘Knaap met een handschoen’, toe te schrijven aan Judith Leyster. (Afb. 4. - Doek 66 × 52 c.M.). Dit stuk is vlot van | |
[pagina 64]
| |
schildering, makkelijk van toets, met iets zwaarmoedigs in het grijsbruin, ‘troebel’ coloriet; maar daarbij van groote rust. Men merke op hoe dit schilderij wat betreft de (onbedoelde) ‘compositie’ uitmunt boven dat van De Vries: De houding van het hoofd, de plaatsing daarvan binnen de omlijsting, de plaatsing ook van de hand, dit alles maakt, met de ‘functie’ welke aan hoed en halskraag is toegewezen, dit genreportret tot een meesterstuk van een gehalte zooals het alleen uit de school van Frans Hals kon voortkomen. Geen enkele andere meester leert de ongedwongenheid, de achtelooze natuurlijkheid in dezen breeden trant. De burgerjongen wordt geen heerschap, maar hij is ons voor oogen gesteld vrij van elke vulgariteit enkel door de opvatting, de zienswijze van de schilderes. Is dit geen lof? Is dit niet het kenmerk van een waarlijk groote kunst, en geeft het geen voldoening dat de Hollandsche schilders zich ook van deze zijde kunnen doen kennen? Dit is niet de gedistingeerdheid van (b.v.) den lateren Nicolaas Maes, doch wezenlijke distinctie. - En hier ‘zien’ Judith Leyster en Abraham de Vries elkander, al is het dan ook op aanmerkelijken afstand. Na het kloek-gedegene (van Elias) en na het zorgvuldig-voorname (van De Vries) - al gingen die ook met vlotheid van werken gepaard - vinden wij hier een nieuwe, een breedere smijdigheid, vereenigd met de kordaatheid van conceptie, welke de af te beelden figuur in één oogopslag ziet en overziet, en volgens deze conceptie is het dat wij de figuur (óók met aandacht, maar van ander soort) op doek zien geborsteld: - ‘behandeld’. Dit jongensportret zou op paneel geschilderd nauwelijks gedacht kunnen worden. Judith Leyster leefde van 1600 tot 1660. Jonger tijdgenoot van haar is Jan Vermeer van Delft: 1632-1675. Een portret te vinden aan den Delftschen Vermeer toegeschreven, door een verzamelaar die wéét wat hij zegt, doel opkijken en aanvankelijk is men geneigd zulk een toewijzing eer niet dan wel te gelooven. (Afb. 5. - Doek 75 × 62 c.M.) - Van Vermeer is authentiek, wijl gewaarmerkt, het portret van de burgervrouw in het Museum te Boeda-Pesth; het mansportret van het Brusselsche Museum, door Wauters aan Vermeer toegeschreven, moet volgens Dr. Bredius hem stellig onthouden wordenGa naar voetnoot(1). - En nu opeens dit tweede vrouwenportret te zien.... | |
[pagina 65]
| |
Afb. 5. - JAN VERMEER VAN DELFT: Portret van een jonge vrouw.
| |
[pagina 67]
| |
Het boeit door zijn kalmte, door de teere uitdrukking van het fijnbesneden meisjesgezicht. Het is een bezonken kunstwerk van het grootste meesterschap. De kleur is levendig en gedempt tevens; zoo is ook de oogopslag: doordringend in zijn onbevangenheid en toch van peinzen gesluierd.... De techniek is van een beschaafde zorgvuldigheid, nergens vermoeid. De donkere achtergrond is diep van toon achter de figuur en binnen de grauw-groene steenen omlijsting, die het borstbeeld als in een groot medaillon omvat. Alles is bijzonder, eigenaardig in dit schilderstuk. Het is evenzeer bekoorlijk als raadselachtig. Een raadsel is er in de minzame en toch geklemde, nauwelijks glimlachende lippen, die bleekrood zijn. Broos is deze gestalte, broos is ook het conterfeitsel, en toch van een hechte bouw als kunstwerk. Dit portret ontroert zooals weinig portretten dat vermogen te doen. Alleen gelaten met dit beeltenis voelt men 't kloppen in de keel; niet van opgetogenheid, van welbehagen om het schoon, maar wegens het aangrijpende van de ziel van dit kunstwerk. Dit is meer dan gedegenheid en meer dan adeldom; meer dan volleerd meesterschap en vlotte voordracht. Dit portret heeft zooveel diepte en innigheid, dat de waardeering boven allen technischen lof uitgaat. Het maakt iemand stil. - Welke schilder is zóó doordringend, zoo klaar van kleur en zoo verklaard? - Paulus Moreelse kan bevallig wezen; maar was hij het ooit zóó, - zoo ‘intens’? Is dit stuk van Vermeer? - Er hoort vrijmoedigheid toe om de toewijzing met stelligheid te bevestigen. Het vrouwenportret te Boeda-Pesth is anders; maar toch is er overeenkomstGa naar voetnoot(1). De burgervrouw, met het kleine om het hoofd sluitende kapje en 't ietwat dom gezicht, staat daar in dezelfde rust; met een dergelijke achteloosheid houden haar handen waaier en handschoen. De strikjes, waarmede die handschoenen versierd zijn, schijnen op dergelijke manier behandeld als het kneuterig lintwerk aan de halfkorte mouw van deze jonkvrouw. - Want een jonkvrouw is dit zeker met haar halsdoek van zóó fijn battist, waaronder de lichte maar negen- of tiendubbele gouden keten zichtbaar is. Is de hand van Vermeer niet te herkennen, juist in de liefde, waarmede dit en het overige sieraad behandeld is? - En ik denk aan het bekende schilderij in 't Museum te Berlijn, dat immers naar het halssnoer genoemd is, en aan het andere schilderij aldaar, waar de | |
[pagina 68]
| |
dienstbode aan de voorname in 't huiselijk toilet neergezeten dame den brief overhandigt. Hoe zijn daar niet de luchtige krullen aan de slapen en den tooi in het haar op overeenkomstige wijze weergegeven als op het beeltenis, dat wij hier bespreken. En kunnen de juweelen oorbellen, bij vergelijking, niet schier als een signatuur gelden? - Wat de techniek over 't geheel betreft, vindt men meer aansluiting nog bij zulke werken van den schilder, waar zijn verf meer dat eigenaardige email-achtige dan ‘picturale’ voorkomen heeft, zooals het geval is in ‘het Atelier’ van de collectie Czernin te Weenen, of in aan Nederlanders uit aanschouwing beter bekende werken als ‘De Brief’ in het Rijksmuseum en de ‘Allegorie’, eigendom van Dr. Bredius, in het Mauritshuis. 't Aandachtig nagaan zij hier den lezer zelf aanbevolen. Afb. 6. - ABRAHAM VAN DEN TEMPEL, Ao. 1671: Damesportret.
Het metalig versiersel in het aschblonde haar en op de borst (dat denken doet aan het ‘engelenhaar’ van een kerstboom) is, met de andere details als gouden bracelet en waaierketting, in de toonwaarde van het geheel meesterlijk opgenomen. Niet de minste indruk van | |
[pagina 69]
| |
praal ontstaat. - Een laatste vergelijking moet hier nog plaats vinden met Vermeer's studiekoppen van meisjes in het Mauritshuis en in de collectie Aremberg te Brussel. Deze zijn met een heel ander doel geschilderd dan ons portret; zij zijn geheel en al pictureel opgevat, terwijl dit beeltenis in zijn weergalooze volmaaktheid (in den zin van voltooidheid: ‘perfectio’) geheel en al op de ‘effigie’ uitgaat. Maar bezien wij vooral een goede reproductie van het stukje te Brussel, dan merken wij eenzelfde schaduwing op van het gewelfde voorhoofd en eenzelfde schildering van den tegelijk vasten en gevoeligen mond. (Als men wil dekke men op de hier gegeven afbeelding van het portret de omlijstende krullen links met de hand weg en bezie alleen de trekken). Vrijwel uit denzelfden tijd als het meisjesportret is er in de verzameling Spiridon een voluit gesigneerd damesportret van Abraham van den Tempel uit het jaar 1671. (Afb. 6. - Doek, 80 × 66 c.M.). Maar welk een innerlijke tegenstelling bij uiterlijke overeenkomst van costuum en houding! 't Portret van Van den Tempel is rijk van kleur, door 't karmozijn gordijn dat den achtergrond vormt; het is weelderig.... Smyrna tapijten, en wat dies meer zij, mogen er in de woningen der patriciërs gekomen zijn, maar is deze kunst eigenlijk niet even laag bij den grond, als die van Elias? - Dit ware niets; maar er is ook een begin van verkalking, van fossieliseering, dat naast het sublieme van ‘den ander’ onbehagelijk aandoet. En het sublieme stemt te meer droef.
G.J. HOOGEWERFF. |
|