herinnering aan deze tentoonstelling in een album vereeuwigd. Heelemaal echter niet; de tentoonstelling bevatte 86 nummers; daarvan worden er 34 in dit album afgebeeld, en daarbij worden dan nog 17 afbeeldingen gevoegd naar werken, welke niet op de tentoonstelling te zien waren. Men weet dus eigenlijk niet recht wat men aan deze uitgave heeft: is het een ‘souvenir’ aan de tentoonstelling, zooals de erin afgedrukte catalogus doet verwachten, dan zijn de 17 niet-tentoongestelde werken er te véél; en is het een ‘souvenir’ aan M. Maris zelf, dan loopt er onder het koren te veel kaf, en ontbreken er essentieele werken; zoo zijn er b.v. onder de 51 afbeeldingen, maar twee uit Nederlandsen bezit.
De waarheid is maar al te duidelijk: een reeks afbeeldingen uitsluitend uit het tentoongestelde werk gekozen, zou te weinig representatief geworden zijn; daarom werden er nog een aantal andere werken afgebeeld, welke in het oog der samenstellers belangrijk waren, of waarvan zij zich het gemakkelijkst fotografieën konden verschaffen; die toegift kan den oppervlakkigen toeschouwer tevens een rad voor de oogen draaien en hem den indruk geven, dat al het moois op de tentoonstelling te zien was; met een mooie vlag kan men velerlei lading dekken.
Dat ook hier zonder critiek en zelfs zonder degelijke kennis van het onderwerp te werk werd gegaan, valt, na onze hoogcr gemelde bespreking der tentoonstelling, niet al te zeer te verwonderen. Van eenig systeem in de schikking der afbeeldingen - b.v. een chronologische volgorde - is er geen kwestie. Alles wordt door elkaar gehaspeld. Nergens wordt naam van een eigenaar of plaats van bewaring van een stuk vermeld. De pagina met biografische gegevens was ons reeds in den catalogus een ergernis maar wordt hier nog met nieuwe blunders verrijkt. Zoo staat er b.v. wel, dat Thijs in 1855 naar Antwerpen trok, maar niet dat hij in 1857 terugkeerde naar Den Haag en daar tot 1869 bleef wonen; wij lezen wel dat hij in 1861 naar ‘Switzerland and Fance’ ging, maar van Duitschland wordt niet gerept, hoewel dit toch het hoofddoel was van den tocht. De Parijsche periode wordt gesteld op 1869-71 en zijn overkomst naar Londen in 1872, terwijl hij toch tot 1877 te Parijs verbleef! Op p. 15 van den tekst krijgen we dan niet zonder verbazing te lezen, dat: ‘By 1858 Matthew was back in the Hague and he continued to work and study hard, but without producing anything that is now considered notable.’ Kent de Heer D. Croal Thomson, die dit schreef, dan geen enkel van 's kunstenaars verrassende werken uit die, en zelfs uit de vroegere periode, b.v. De jonge neger van 1856, om maar eens wat te noemen? Overigens geeft hij zichzelf een dementi, door achter in het boek het zelfportret van 1860 af te beelden!
Dit alles, en méér nog, kan ons weinig sympathie voor deze uitgave imboezemen. Ondertusschen bevat zij een aantal tot nog toe onuitgegeven afbeeldingen, b.v. Novice taking the Veil, Inlerior of a cathedral by moonlight, Barye Swan, The Goats, The Squirrels, The Veiled Lady, The Walk, The Shepherdess, The joyous Walk, Lainie, The old Spinner, Trees in Gloaming, Forest Trees, en een aantal teekeningen. Hierom is het album ons zeer welkom. Deze afbeeldingen zijn meestendeels goed - deels in rotogravure (koper-diepdruk), deels in autotypie uitgevoerd. M. Maris' werken zijn soms verbazend moeielijk te reproduceeren; daarom kan men den uitgevers het mislukken van enkele platen (b.v. The Westmacott children) niet kwalijk nemen.
Één verbetering noteeren we met genoegen: de lijst der platen bevat nu ook de afmetingen der afgebeelde werken, wat in den tentoonstellingscatalogus niet het geval was. Het is nooit te laat om wèl te doen.
P.B.