Onze Kunst. Jaargang 17
(1918)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| |
Ons aandeel in de kaarten van RomeIn de goede dagen vóór den oorlog was er in Rome een onderwerp opgekomen, dat de volle aandacht van de internationale geleerdenwereld als met een tooverslag tot zich getrokken had: de oude, perspectievische kaarten der Eeuwige stad. Niet dat het bestaan van deze kaarten te voren geheel onbekend zou zijn geweest; men wist dat zij zich in de speciaal Romeinsch-topographische afdeeling der Vittorio Emanuele-bibliotheek bevonden en te hooi en te gras bediende men zich van stukjes van deze kaarten, die dan gereproduceerd werden om een of andere plaatselijke bizonderheid toe te lichten. Het bleef echter bij stukwerk tot de prefect der Vaticaansche bibliotheek Dr. F. Ehrle S.J. voor de door hem met genialiteit geleide instelling een prachtige verzameling van deze kaarten door eenen ongenoemde ten geschenke kreeg en met al de voortvarendheid, welke mede eene zijner vele verdiensten vormde, tot het uitgeven van een reeks reproducties der voornaamste kaarten besloot. Altijd bescheiden zei hij niet anders te willen doen, dan voor andere groote steden in Europa al geschied was. Een initiatief door iemand van zoo buitengewone beteekenis als Dr. Ehrle, dien wij allen de hoogste vereering toedroegen, genomen, moest een van die spannende tijden van belangstelling voor een nieuw gegeven in de studiewereld voortbrengen, als men misschien alleen in Rome voor een onderwerp dat buiten de exacte wetenschappen lag, het geluk kon hebben te leeren kennen. Ik heb het voorrecht genoten dit niet alleen mee te maken, maar daar ook mijn klein aandeel toe bij te dragen, met eene studie over een kaart van Rome, die ik in eene loggia van het kasteel te Bagnaia bij Viterbo op den muur geschilderd vond en in eene voordracht in het Engelsche Instituut in Rome, naar de daarop voorgestelde monumenten, tusschen de jaren 1616 en 1620 stelde, en voor eene copie naar een kaart in prent | |
[pagina 154]
| |
aannamGa naar voetnoot(1). Met eenige voldoening zag ik, op de topographische tentoonstelling in het Castel Sant' Angelo het oorspronkelijk, door Mattheus Greuter, voor den dag komen, dat het jaartal 1618 droeg. Ik hoop zelf deze kaart nog in het loopende jaar in reproductie uit te geven. Dan kon ik aan de hand van het Schilderboeck van van Mander eenige toelichtingen geven over den maker van een andere kaart, die Rome juist vóór de regeering van paus Sixtus V (1585-1590) voorstelt: den Franschman Étienne Dupérac, en nog onlangs aantoonen, dat de nieuw-ontdekte kaart van Rome door Tempesta, van het jaar 1593, door onzen zelfden nauwkeurigen kunstgeschiedschrijver vermeld wasGa naar voetnoot(2), terwijl ik al vroeger over den Nederlandschen cartograaf Jacobus Bos, in het Duitsche Allgem. Künstlerlexicon eenige mededeelingen had kunnen doen.
Wij Nederlanders kunnen bijna altijd ons penningske bijdragen voor onderwerpen van kunst- en beschavingsgeschiedenis in Italië ná de Renaissance. | |
[pagina 155]
| |
Het is jammer dat wij, in een al te eng ambtelijk keurslijf ingesloten zoo vaak gelegenheden laten voorbijgaan. Tijd en geld konden beter besteed worden, dan alleen aan het zoeken in Italië naar bescheiden omtrent Nederlandsche kerkelijke en staatkundige aangelegenheden, kunstenaars en geleerden. Het zou tenminste pas geven, wat meer te letten op het aandeel dat wij zelf gehad hebben in de beschaving en kunst van Italië, door bijvoorbeeld een keur-bibliotheek in Rome bijeen te brengen van alle Nederlandsche werken, die op Italië betrekking hebbenGa naar eind(1), en eene zoo volledig mogelijke verzameling, desnoods in photographie, van de prenten door onze graveurs naar Italiaansche voorbeelden gemaakt, om een begin te maken met aan Italië wat terug te geven van hetgeen onze voorvaders daar gehaald hebben. | |
[pagina 156]
| |
De studie van het onderwerp der perspectievische kaarten heeft ondertusschen, niettegenstaande den oorlog, ongeveer haar beslag gekregen. Het meerendeel der reproducties, door Dr. Ehrle in een reeks als zijn programma opgesteld, is uitgekomen, of, voor één nummer geldt dit, daarvan is tenminste de belangrijke inleidende tekst verschenen. Wij bezitten nog niet de kaarten die voor de geschiedenis der Nederlanders in Rome van het meeste belang zijn, d.w.z. de uitvoerige kaarten nà het jaar 1600. De uitgave van de kaart van Tempesta, van het jaar 1593, in Stockholm ontdekt, wordt eerst ná den oorlog, als afzonderlijke publicatie in uitzicht gesteld. Voor de reeks van Dr. Ehrle zullen dus ook eerst later de andere, latere Tempesta en de perspectievische kaart van Maggi, kort nà het jaar 1620 deze laatste, in aanmerking komen. Ik heb meer dan eens gelegenheid gehad mij in de Vaticaansche bibliotheek van de origineelen dezer te verwachten reproducties te bedienen voor mijne studies over Rome, die ik eens als achtergrond voor ons aandeel in Rome, wat onze landgenooten er deden, wat zij er haalden, wil gebruiken. Even op de uitgave vooruitloopend mag ik er wel de aandacht op vestigen, dat wij ons met behulp van deze afbeeldingen der heele stad, eene duidelijke voorstelling kunnen maken van Rome zooals Hooft en Rubens het zagen. Zeer belangrijk en leerzaam vind ik de kaarten ook voor eene vergelijking tusschen het Amsterdam dat Hooft achter zich liet, in de heerlijke reproductie van de kaart van Pieter Bast, door het Genootschap Amstelodamum uitgegeven, en het Rome dat hij in zijn Reisheuchenis aanduidt. Wij kunnen ons dan geheel denken in de verbazing, die onzen jongen dichter moet geslagen hebben, toen hij deze wereldstad zich zag openen, toen al eene toepassing van de doorzichtkunde op stede-bouw in den overtreffenden trap en een grootsch schouwtooneel! Bij de nauwkeurige studie, welke de reproducties der kaarten ons zullen veroorloven, kunnen allerhande bizonderheden van Nederlandsch belang er op worden nagespeurd: de staat der nationale instellingen, de omgeving waar onze kunstenaars als hun buurt in woonden, ik acht het niet onmogelijk dat wij er zelfs eens het paleis in zullen vinden, dat den Katholieken zoon van Willem den Zwijger bij zijn bezoek in Rome verblijf verschafte. Maar wij hebben ons in onze onderzoekingen in Rome al veel te veel op de kleinigheden eerst geworpen met het bekende optisch bedrog van de boomen-en-het-bosch als schadelijk gevolg. Wanneer wij al die mooie, volledige gezichten op Rome van kort voor Sixtus V tot in de eerste jaren van den regeeringstijd van Urbanus VIII om ons heen kunnen han- | |
[pagina 157]
| |
gen en de gedaanteverwisseling, die Rome tusschen die termijnen als een tweede Renaissance doorliep, ons voor oogen staat, mogen wij den frisschen geur van grootere gedachten op ons laten inwerken en nog eeus de essence van een nieuw Rome inademen, door mannen als Gerard van Honthorst, Poelenburch, RycquiusGa naar voetnoot(1) uit de eerste hand genoten.
Het zou echter, met al die aanlokkelijke vooruitzichten op komst, ondankbaar en tevens onpractisch zijn indien wij er niet een scherp oog op hielden, wat nu reeds aan belangrijke resultaten door de bijkomstige studies dezer uitgaven te verzamelen is. Het levert zijdelings een bewijs op, voor hetgeen ik hiervoren opmerkte, dat wij Nederlanders óns aandeel hebben in Rome, en dat wij het kunnen vinden, ook als wij het in de werken van buitenlanders, of in het buitenland uitgegeven gaan zoeken. Voor een goed overzicht neem ik ditmaal het werk van eenen heksluiter op dit gebied, den uitnemenden topograaf van het oude en nieuwere Rome, Professor Chrislian Huelsen, die een buitengewoon belangrijke lijst van al deze kaarten heeft samengesteldGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 158]
| |
Studies van Huelsen zijn altijd interessant. Voor ons kunsthistorici is het een fortuintje, dat hij met zijne werkelijk ongelooflijke werkkracht, speurzin en scherpzinnigheid, die er bovendien altijd in slagen duidelijk uiteen te zetten en ontwijfelbaar den slotsom te trekken, waar het op schrijven aankomt, zich ook de geschiedenis van het monumentale Rome uit de zestiende en zeventiende eeuw aangetrokken heeft. Zijne veelomvattende kennis van de bronnen is daarmee niet alleen aan het klassieke Rome en eene onomstootelijke topographie aan dié tijden te pas gekomen; hij heeft al het batige bijwerk op de latere ontwikkeling van het stadsbeeld toegepast. Deze groote geleerde, onmiddellijk uit de school van Mommsen voortgekomen, gaat niet van mijlpaal tot mijlpaal op een afgebakenden weg. Hij geeft er verre de voorkeur aan als een vernuftig botanist ook nog het onkruid tusschen het oude plaveisel te wieden en het is waarlijk treffend met welke verrassende vondsten hij slag op slag voor den dag komt. Zooals dat met echte geleerden gaat, die niet onder de incubatie der ‘ontdekking’ leven, haalt hij de verblijdende nieuwtjes vaak uit boeken, die al de anderen meer geciteerd dan gelezen hebben, terwijl het bij iemand van zijn kracht als van zelf spreekt dat de bloote vergelijking van de opvolgende uitgaven van een zelfde boek altijd een batig saldo oplevert. In de eerste plaats noemt Huelsen (l. cit. p. 9. Aanm. 2) in zijne beredeneerde lijst een kaart gegraveerd naar eene teekening van onzen Hendrik van Cleve, omstreeks 1550 gemaakt, een panorama van Rome gezien van den Janiculus, eene teekening die op zich zelf een tegenstuk moet zijn van het andere ‘gezicht op Rome’ van het zoogenaamde Gouden Huis van Nero, door Bartoli in zijn Cento Vedute gereproduceerd. Naar de eerstgenoemde teekening kent Huelsen geen prent uit de tweede helft van de XVIde, maar meer dan eene uit de XVIIde eeuw: eene gedrukt in 1626 in Amsterdam bij Glaes Jansz. Visscher in de Kalverstraat (ander afdrukken met het adres: chez Nicolas Jean Pesscheur, demeurant à la Rue des Veaux, ook van het jaar 1628) in drie groote bladen (57 × 222 centim.) met den titel: Splendidissima et accuratissima Romae famosissimae caput orbis terrarum dictae delineatio, met lange uitleggingen in het Latijn, Fransch en Nederlandsch. Een exemplaar daarvan zag Huelsen in het Cabinet d'Estampes te Parijs. Dan kent hij een herdruk uitgevoerd door Stefano Scolari a S. Zulian in 1665. Een ander panorama van denzelfde: Rome gezien van de Trinità de' Monti, werd, naar Huelsen voortgaat ons te berichten, in koper gesneden door Dom. Barrière (Recens Urbis Romae ex australi plaga | |
[pagina 159]
| |
prospectus anno domini 1649) door Giovan Giacomo Rossi, alla Pace uitgegeven en omstreeks 1660 in Amsterdam nagedrukt door Hendrick Fock en Cornelis Danckerts (40 × 52 centim.). Het verdient al dadelijk de aandacht van de directeurs van prentenkabinetten, bibliotheken en archieven bij ons te lande, of zich in de door hen beheerde verzamelingen soms exemplaren van de zeldzame nummers dezer late prenten naar de teekeningen van Hendrik van Cleve bevinden. In geval dit zoo mocht uitkomen, dienen zij er de studeerenden voor te waarschuwen niet op de datums af te gaan, maar op hunne hoede te zijn, dat zij met een soort palimpsest van eene topographische voorstelling te doen hebben. Op p. 19 zijner inleiding spreekt Huelsen al even van de kaart van Ugo Pinardi, gegraveerd door Jacobus Bos en noemt daar, in de noot 1, Pinardo een kunstenaar van beteekenis, die naar zijn stijl te oordeelen in betrekking tot Hendrik van Cleve gestaan kan hebben. Dan vermeldt hij, p. 21, een kaart, die hij voorloopig de Pianta del 1590 wil noemen, waarvan tot nog toe geen oorspronkelijk exemplaar bekend is, maar alleen een herdruk van het jaar 1630, terwijl uit het halfweggekrabde onderschrift op te maken is, dat er drie andere drukken aan waren voorafgegaan: 1623, 1602 en eerstelijk het oorspronkelijk tusschen 1586 en 1594. Nu is het hoogst merkwaardig, dat er eene copie van deze oorspronkelijke kaart bestaat, door Timan van Veen in Leiden in 1593 gepubliceerd. Huelsen zegt daaromtrent, p. 23: ‘het exemplaar der Vaticaansche Bibliotheek, het eenige dat ik ken, toont aan, dat de Hollandsche graveur getrouw genoeg het oorspronkelijk gecopiëerd heeft, terwijl hij alleen de toelichting en de opdracht veranderde.’ In verband hiermee brengt Huelsen eene vermelding op de kaart van Rome door Matham en van der Graft, 1625, omtrent eene kaart uitgegeven: ‘ante duo et triginta annos’ en vraagt zich nu af of daarmee het bovengenoemd oorspronkelijk of een andere Nederlandsche copie bedoeld is. Dan noemt Huelsen, l. cit. p. 27, in verband met het uiterst ingewikkelde vraagstuk van de dateerigen der perspectievische kaarten van Tempesta en Maggi onzen landgenoot Gotfried van SchayckGa naar voetnoot(1), | |
[pagina 160]
| |
dien wij onder den geïtalianiseerden vorm: Goffredo de Scaichis aantreffen. Deze kaarten zijn uit het tijdperk: 1593-1625. Van de kaart van Rome door Mattheus Greuter van het jaar 1618 noemt hij de copie, uitgevoerd door Matham en van der Graft, ook deze laatste zeer zeldzaam. Vervolgens komt onze, ook door zijne teekeningen van intersante hoeken van Rome bekende landgenoot Lieven CruijlGa naar voetnoot(1) aan de beurt. Huelsen zegt van hem, l. cit., p. 27: ‘Nel 1665 poi, la casa di Piazza Navona porta sul mercato una pianta disegnata con un metodo nuovo, il cui autore è l'artista olandese Livino Cruyl. In essa la rete stradale è tracciata geometricamente, e vi sone segnate in alzato soltanto le fabbriche più notevoli, proprio come si fa anche nei giorni nostri in certe piante deslinate all' uso dei viaggiatori. Il tracciato delle strade è a proiezione obliqua e dipende in gran parte dalla pianta del Tempesta. Che la pianta del Cruyl abbia incontrato il favore del pubblico, lo dimoslrano le edizioni ed imitazioni, eseguile in Italia e fuori, che portano qualche volta la raccommandazione très-utile pour les voyageurs.’
In de behandeling van al de tot nog toe bekende kaarten, stuk voor stuk, in den eigenlijken tekst van de zoo buitengemeen belangrijke studie van Huelsen komen verschillende bizonderheden voor, ook voor onze Nederlandsche cartographie van gewicht. Zoo vermeldt de geleerde op p. 42 naar aanleiding van de kaart van het nieuwere Rome, door den archeoloog Pirro Ligorio gemaakt en het eerst in 1552 in Venetië uitgegeven, dat copieën van deze kaart niet alleen in het bekende werk van Braun-Hogenberg, Civilates Orbis Terrarum, maar ook in den atlas van Ortelius en in: Illustrium Ilaliae Urbitim Tabulae, Amsterdam, Janssen, 1657 gebruikt werden. Van de archeologische kaart van denzelfde kan eene copie door den in Rome gevestigden Nederlandschen uitgever: Henricus van SchoelGa naar voetnoot(2), in 1602 | |
[pagina 161]
| |
gepubliceerd zijn (l. cit. p. 44 en p. 35, Aanm. 3), terwijl latere copieën (l. cit, p., 45) van dezelfde kaart voorkomen, in: Roma vetus ac recens, door Alexandro Donati, Amsterdam 1695 en Rome 1725 en in den Thesaurus Antiquitatum Romanarum van Grevius, tom. III (1696), p. 476 seqq. Jacobus Bos komt (l. cit, p. 45) als graveur voor van de in 1555 uitgegeven kaart van Pinardo: dat is het gezicht in vogelvlucht op Rome van den Janiculus. Dezelfde graveur is (l. cit., p. 52) op de in 1561 uitgegeven groote archeologische kaart van Perro Legorio vermeld: ‘Excuderunt Romae Michael et Franciscus Tramezine MDLXI. Jacobus Bossius incidebat’; zijn naam komt in die hoedanigheid ook op latere copieën voor, waarvan er een echter met: Antonius Bossius restituit. De uit Utrecht geboortige Gotfried van Schaick verschijnt ons eerst (l. cit., p. 56) met zijnen verlatijnschten naam: Golfridus de Scacchiis, als uitgever van eene kleine, archeologische kaart: Roma antiqua. Een andere kaart van hetzelfde soort, door Dupérac, moet (l. cit., p. 59) in Holland, in 1623 gecopiëerd zijn (eenig exemplaar in het British Museum). Een Nederlandsch uitgever van prenten, die in Rome in zijn vak een groote rol gespeeld heeft: Nicolaas van Aelst, heeft zijn naam (l. cit., p. 63) op de in 1580 door Ambrogio Brambilla gemaakte, later vaak met aanvullingen herdrukte kaart van Rome. Het belangrijkste stuk van de heele reeks is voor ons de reeds genoemde groote kaart van Rome 1,31 × 1,43 in 12 bladen van 41 × 36 waarvan het eenig bekende exemplaar voorkomt in de verzameling der Vaticaansche Bibliotheek. De opdracht van (l. cit., p. 73) deze: Nova Urbis Romaè descriptio luidt, links boven: ‘Al molto magn.co et generoso Sig.re | il Signore Henrico di | Wyngaerden. | Io sono sempre stato di parere Mag. co Signor che | chi da | |
[pagina 162]
| |
nel cospetto del mondo le sue fatiche, non | dovrebbe procacciarsi un protettore, perché l'hab | bia a difendere da l'invidi morsi, et inalzar la bassez | za loro con parole, e con minacce avenga che si | l'opera in se stessa non vale, non possi esser bastante | la lingua di Cicerone ne la spada di Cesare, ricer | candosi a un opera che sia lodevole ch'ella senza | altra difesa per se stessa il vaglia. Ma si deve per | mio giudicio raccommandar l'opera ad altri o per | pagar qualche obbligo o per contrahere et stringere | qualche amicitia. Questa ultima cagione mi ha messo a dedicare alla Sig.ria vra.questo ritratto | di Roma essendo la mia fatica la quale | per questo effetto consecrando a la V.S.ria le | bacio le mani. | Di Leyden alli 2 di IXbre 1593 | D.V.S. ria affmo. Serv. | Timanno di Veen.’ (Beneden rechts): ‘Roma que(m)admodum hodie ornata va | riis anti-quis et novis obeliscis colonnis | et aedificiis videtur. Ao. 1593.’
Ik geef den tekst van deze opdracht in zijn geheel, omdat het altijd aardig is weer een bewijs te hebben hoe wèl onze voorouders zich van de Italiaansche taal wisten te bedienen en dan omdat men aan de hand van de daarin vervatte gegevens allicht bij ons iets meer omtrent de omstandigheden, die deze kaart voortbrachten, bijeen kon brengen. Veel hoop heb ik niet dat ten onzent een ander exemplaar van deze kaart voor den dag kan komen; ik oordeel zoo naar den ongunstigen uitslag van een rondschrijven dat ik, bij de voorbereiding van mijne uitgave van de kaart van Greuter aan daarvoor in aanmerking komende Nederlandsche wetenschappelijke instellingen richtte. Ook al blijft deze nieuwe oproep zonder gehoor, mogen wij het als een feit van belang op-zich-zelf beschouwen, dat nog voor het einde van de XVIde eeuw in ons vaderland een kaart van Rome in zulke afmetingen uitkwam. Ik moet dan altijd weer aan Hooft denken, die er eene aansporing in kan gevonden hebben. De nadere aanwijzing omtrent Gotfried van Schayck op de kaart van Maggi, luidt (l. cit., p. 79): ‘Si stampano in Parione | a S. Tomasso da Gottifredo | Scaichi fiamengo al insegna | del Aquila negra l'Anno | 1630’ en de opdracht (l. cit., p. 80): ‘Al Rev.mo Pre. Mro.del Sac. | Pal. Aposto-lico | Fr. Nicola Riccardi | dell' ord. de Predicatori | Gottifredo Scaichis D.D.D.’
Heel merkwaardig is ook het copiëeren van de perspectievische kaart van Mattheus Greuter - welk oorspronkelijk in 1618 uitkwam en door hare juiste afmetingen en duidelijke voorstelling toongevend werd | |
[pagina 163]
| |
voor alle latere kaarten, daaronder in de eerste plaats die van Falda - in de Nederlanden, in het ‘Jubeljaar’: 1625. Van de oorspronkelijke kaart zijn maar twee exemplaren bekend, beide zeer donker van grond geworden, de eene sterk beschadigd, zoodat het heel wat voeten in den aard zal hebben, ook met de hulp van den voortreffelijken photograaf die in Rome dergelijk werk ten bate van de wetenschap verricht, een behoorlijk cliché te krijgen voor mijne reproductie. De copie kent Huelsen slechts in een exemplaar, waaraan dan nog de zijdelingsche kolommen in letterdruk ontbreken, in het Cabinet des Estampes in Parijs. De graveurs zijn (l. cit. p. 85) Jacob Matham en Justus van der Graft, de plaats van uitgave is blijkbaar Haarlem, de uitgever is: Rombout van den Hoye en op de kaart komt een epigram voor van: J.A. Bannius Harlem(ensis). In nauwelijks meer dan een kwart eeuw kwamen dus bij ons twee kaarten van Rome uit, die vooral aan de belangstelling voor het toen moderne Rome gediend moeten hebben. De copie naar Greuter heeft zeer vroeg de voorstelling van de voltooide Sint Pieterskerk, zooals die haar plaats in het stad-beeld van Rome innam, aan onze intellectuels van die dagen voor oogen gebracht. Als men dus wil spreken over Italiaansche invloeden op de beschavingsgeschiedenis van de Gouden Eeuw kan het zeer suggestief werken eens een lantarenplaatje naar die kaart nieuw licht te doen ontsteken, bij wijze van tekst en uitleg op hun kennis-van-Rome toen. Van eene dergelijke belangstelling gaven ook de door Huelsen (l. cit., p. 92-93) aangegeven copieën van de kleine kaart van Falda (pontificaat van Alexander VII) in onze landen een hernieuwd bewijs: b) A Amsterdam | chez Jean Covens et Corneille Mortier | Géographes. f) Delineatio Romae veteris ac novae auctore Jacobo de la Feuille, Amsterdam. J.A.F. ORBAAN. |
|