Aan onze lezers
Voor de vijfde maal wordt thans een jaargang van ‘Onze Kunst’ in de ballingschap voleindigd. De verlossing nadert; wanneer deze regelen verschijnen is zij wellicht reeds een voldongen feit. En wij gevoelen thans andermaal de behoefte, om een woord tot onze lezers te richten.
Vooreerst een woord van dank. In het Januarinummer van 1915 spraken wij het vertrouwen uit, dat het Nederlandsche publiek, waarop wij toen uitsluitend waren aangewezen, ons meer dan ooit zou steunen bij het volbrengen onzer dubbel zware taak. Dit vertrouwen werd niet beschaamd. En ook onze Nederlandsche medewerkers zijn ons getrouw gebleven; wij gedenken dit met dankbaarheid.
Wij zullen er misschien eenmaal toe komen om onze ervaringen uit die lange, bange jaren te boek te stellen, voor wie 't interesseeren mocht, hoe een zoo broos scheepje als een kunsttijdschrift den wereldstorm mocht trotseeren. Het kompas, dat ons den weg bleef wijzen, was ons onwankelbaar vertrouwen in de toekomst; het gaf ons, ook in de donkerste dagen van den wereldstrijd, toen de eene katastrofe volgde op de andere en onze onafhankelijkheid reddeloos verloren scheen, den moed om te volharden. Het voornaamste: ons vrije woord, hadden wij gered; het was, met opoffering van have en goed, niet te duur betaald.
Maar wij wilden thans niet schouwen in het verleden, doch in de toekomst. Wat ‘Onze Kunst’ tot nu toe heeft tot stand gebracht, mogen anderen beoordeelen. Maar hare taak is niet ten einde, en zal niet ten einde zijn zoolang er kunst bloeit op het gebied der Nederlanden in den meest uitgebreiden, historischen zin: in België zoowel als in Nederland, in de Vlaamsche zoowel als in de Hollandsche en Waalsche gewesten.
Die taak willen wij thans met nieuwe kracht en nieuwen moed