Onze Kunst. Jaargang 17
(1918)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBoeken en tijdschriftenDr. H.P. Beklage en zijn werk, door K.P.C. De Bazel, Jan Gratama, Dr. Jan Kalf, J.E. van der Pek, R.N. Roland Holst, J.F. Staal Jr, Dr. Albert Verwey en Prof. Dr. W. Vogelsang Rotterdam. W.L. & J Brusse's uitgeversmaatschappij 1916. prijs: ing. f22 50; GEB. f23.50Een gelegenheidsalbum is een ding, dat gewoonlijk vergeten wordt nadat het werd aangeboden, en dat den gevierde soms niet veel meer is dan een lastig meubel in huis. Dat degenen, die Berlage op zijn 60en verjaardag wilden huldigen, van hun feestgave zoo iets heel anders wisten te maken, is geen geringe verdienste. De tijdsomstandigheden stelden de bespreking ervan te dezer plaatse tot nu toe uit; het spijt me wegens de ‘actualiteit’, maar het verheugt me tevens, omdat hieruit kan blijken, dat het een bock is van blijvende waarde. Het is een document dat voor de toekomst niet minder belangwekkend zal zijn als voor onzen tijd, omdat men er de nieuwe bouwkunst, die toch eenmaal komen moet, in ontstaan en wording zal kunnen bestudeeren, en nagaan hoe zij door ons opgevat en beoordeeld werd. Berlage's beteekenis in deze zich thans voltrekkende evolutie valt niet licht te overschatten; zijne gebouwen verrijzen op Nederlandschen - en vreemden - bodem, als mijlpalen op een langen en moeizamen weg; door velen worden zij nog miskend en beschimpt, door slechts weinigen volkomen begrepen en gewaardeerd. Tot beter begrip en juister beoordeeling zal het hier besproken boek in groote mate kunnen bijdragen. Het is, in de eerste plaats, een blijk van hulde - maar geen blinde hulde, geen laffe ophemelarij. Het is een hulde aan een sterke, aan een die met vleierij allerminst gediend zou zijn, maar geen grondige, objectieve en desnoods scherpe critiek heeft te duchten. Men kan een man, wiens heele loopbaan een strijd voor waarheid en eerlijkheid was, geen schooner hulde brengen, dan door zijn werk naar waarheid en geweten te beoordeelen, en met even groote oprechtheid te zeggen, wat hij bereikte als wat voor hem alsnog onbereikbaar bleef en blijven moest. Dit is de geest van deze uitgave, en dit maakt er de groote waarde van uit. Trouwens, uit de namen der medewerkers blijkt genoegzaam, dat er van hen niet anders te verwachten viel. Zij zijn de meest uiteenloopende opvattingen en strekkingen in de hedendaagsche samenleving toegedaan - maar dat ze in Berlage's werk een terrein van zeer verregaande overeenstemming konden vinden, is een even verheugend als veelbeteekenend feit. Albert Verwey opent het boek met een opstel over De Denkbeelden van H.P. Berlage; | |
[pagina 113]
| |
J.E. van der Pek geeft Aphorismen naar aanleiding van Berlage's werk en zijne geschriften; een omvangrijke studie geeft Jan Gratama over Het werk van Berlage in het algemeen; J.F. Staal Jr. bespreekt bijzonderlijk Berlage's Meubelen: R.N. Roland Holst beschouwt de(n) Bouwweester Berlage in zijn verhouding tot de architecturale Beeldhouwen Schilderkunst; Prof. W. Vogelsang bestudeert uitvoerig de ontwikkeling in Berlage's werk, en Dr. Jan Kalf besluit deze reeks door Berlage te kenschetsen als een Bouwmeester in een overgangstijd. Aan dezen tekst is toegevoegd een chronologische opgave van Berlage's voornaamste uitgevoerde werken en architectonische ontwerpen, en een Bibliografisch overzicht van Berlage's voornaamste geschriften, bewerkt door Tiddo Folmer. Honderd-vier-en-zestig afbeeldingen van uitgevoerde werken en ontwerpen completeeren dit geheel. Het is onmogelijk om te dezer plaatse een meer ingaande bespreking dezer bijdragen te geven; wij kunnen niet beter doen, dan belangstellenden tot lezen aan te sporen. Een enkel woord slechts aan de inkleeding van het boek; S.H. Roos teekende een portret, de titelpagina en het typografische sierwerk, terwijl de tekst uit zijne bekende letter gezet werd. Voor de onbekrompen en in alle opzichten keurig verzorgde uitvoering verdienen ook de uitgevers allen lof. Zoo ontstond een werk dat naar vorm en inhoud den huldigers zoowel als den gehuldigde eere aandoet, en dat - wat nog beter is - ons vertrouwen sterkt in de toekomst der Nederlandsche bouw- en sierkunst. B. | |
Musée du Louvre, Paris Répertoire des catalogues du Musée du Louvre, par J.J. Marquet de Vasselot, Paris, 1917 Catalogue de la collection Arconati-Visconti, par P. Leprieur, A. Michel, G. Migeon et J.J. Marquet de Vasselot, Paris, 1917Sedert het begin van den oorlog - nu al meer dan vier jaar geleden! - werd de Louvre gesloten; alleen de afdeelingen voor middeleeuwsch en modern beeldhouwwerk bleven een tijdlang toegankelijk, maar werden toen uit vrees voor de Gotha's weer gesloten. Maar alle bedrijvigheid heeft niet opgehouden bij de conservators van den Louvre; behalve hunne werkzaamheid in verband met het beschermen en bewaren der hun toevertrouwde schatten, hebben zij zich bezig gehouden met het samenstellen der beide werken welke ik hier wil bespreken. Het Répertoire des Catalogues du Musée du Louvre is niet eenvoudig een bibliografisch curiosum. Het doorloopen ervan is nuttig om zich rekenschap te geven van de werkzaamheid, of juister van het gebrek aan werkzaamheid van het Museumbestuur gedurende meer dan een halve eeuw, en dit juist in een tijdvak toen de studie op het gebied van kunstgeschiedenis en -kritiek zich zoo snel en aanzienlijk had ontwikkeld. Dit gebrek heb ik reeds vroeger te dezer plaatse aangestiptGa naar voetnoot(1), en dit Répertoire komt mijne opmerkingen nader bevestigen: voor verschillende afdeelingen werden de catalogi onder het tweede keizerrijk opgemaakt, en werden sedert dien nooit grondig herwerkt; vaak werd de uitgave van een catalogus in verschillende deelen na het verschijnen van het eerste deel gestaakt. Bij voorbeeld: van een Notice de la sculpture antique door Fröhner (1869) verscheen alleen het 1e deel; het werd verscheiden malen heruitgegeven tot in 1890. Toen werd beslist een Catalogue sommaire des monuments de sculpture exposés hors vitrine samen te stellen, die echter niet verkrijgbaar werd gesteld ‘pour des raisons administratives’ (sic). In 1896 heeft men het verzamelde materiaal gebruikt om een Catalogue sommaire des marbres antiques uit te geven (zeer onbevredigend!) en toen... niets meer. Voor de zoo rijke Egyptische afdeeling bezitten we het Notice sommaire des monuments égyptiens door E. de Rougé, verschenen in 1855 en een tiental keeren heruitgegeven tot in 1895, na welk tijdstip het werk zelfs niet meer herdrukt werd. Voor de schilderkunst werden de catalogi van Villot (1849-1855) meer dan twintig maal heruitgegeven (de catalogus der Duitsche, Vlaamsche en Hollandsche scholen beleefde | |
[pagina 114]
| |
23 uitgaven, de laatste in 1899). In 1877 begon Both de Tauzia een nieuwen catalogus der schilderijen, waarvan alleen het 1e deel verscheen (Italiaansche en Spaansche scholen), sedert dien heeft men genoegen genomen met een Catalogue sommaire des Peintures, waarin slechts den naam van den schilder, het onderwerp en de afmetingen van elk werk vermeld worden. Daarbuiten bestaan slechts niet-officieele uitgaven, als het boek van Lafenestre en Lichtenberger (4 uitgaven van 1893 tot 1907) en de Description raisonnée des peintures du Louvre door Seymour de Ricci, waarvan tot nu toe alleen het eerste deel verscheen (1913). Overal elders betoonde men heel wat meer ijver en initiatief: in Engeland, waar b.v. de uitgaven van het British Museum modellen in hun soort zijn, en alle hoedanigheden bezitten welke men van museum catalogi en gidsen, als opvoedingswerken, moet vergen: helderheid en aanschouwelijkheid van den tekst, goede typografische uitvoering, goeden koop; - zoo ook in Duitschland, in Italië, in Holland, en zelfs in België. Zal Parijs eindelijk in dien geest het noodige doen? Men begint het te hopen. De enkele pogingen welke tot nu toe gedaan werden, stonden vrijwel afzonderlijk: vermelden we Courajod, de uitmuntendste kunsthistoricus die Frankrijk sedert 40 jaar heeft gekend, die een voortreffelijke catalogus van het Musée du Trocadéro schreef, en op 55-jarigen leeftijd overleed, toen hij pas Conservator aan den Louvre benoemd was, en Emile Bertaux, die ons, nog veel jonger, tijdens den oorlog werd ontrukt. Maar de door deze mannen gegeven impulsie zal niet verloren zijn. Ik stel mij voor dat Bertaux's catalogus van het Musée Jacquemart-André niet zonder invloed geweest is op de opvatting van den Catalogue de la collection Arconati-Visconti, die overigens veel meer uitgebreid is, aangezien de catalogus van het Musée André slechts een voorloopige schets was. De verzameling der Markiezin Arconati-Visconti, op 17 Maart 1914 aan den Louvre geschonken, en bij decreet van 11 November 1916 aanvaard, werd nog niet voor het publiek toegankelijk gesteld, en het is zelfs voor de meest bevoordeelden onmogelijk om haar op 't oogenblik te bezichtigen, aangezien de kostbaarste stukken voor de veiligheid werden opgeborgen. Wij moeten ons dus vergenoegen om er over te spreken volgens de gegevens van den catalogus, die 48 platen in fototypie bevat, en die aan ieder werk een uitvoerige beschrijving wijdt, met een vaak zeer uitgebreide historische, bibliografische en critische nota. De verzameling, die schilder- en beeldhouwwerk, meubels en kunstvoorwerpen van allen aard bevat, is vooral rijk aan Italiaansche en Fransche werken. Zonder b.v. de verzamelingen van Mevr. André of van Rodolphe Kann te evenaren, was zij in de kunstwereld welbekend; de heer Marquet de Vasselot wijdde er een overvloedig geïllustreerde studie aan in de Juli-en Augustusnummers 1903, van het tijdschrift Les Arts. Ik kan hier enkel de niet zeer talrijke werken der Nederlandsche scholen vermelden: Vooreerst een schilderij van een zeldzaam meester, Jacob Claessens, van Utrecht, die tusschen 1522 en 1528 werkte, en waarvan slechts een half dozijn schilderijen bekend zijn, alle mansportretten, met uitzondering van het vrouwenportret der verzameling Arconati-Visconti, en van de repliek welke zich in de verzameling Weber te Hamburg bevond. De teekening is hard en droog, de figuur onbeweeglijk en levenloos, en het werk schijnt vooral een historisch belang op te leveren. Onder het beeldhouwwerk treft men een groep der Verkondiging aan, van geschilderd en verguld hout; het werk heeft deel uitgemaakt van een altaarstuk, en heeft toebehoord aan den pastoor van Tervueren. Deze groep is afgebeeld in Les Arts van Augustus 1903; men beschouwt het als een Vlaamsch werk van de 15de eeuw; men vindt er de gewone schikking dezer groepen: de engel van terzij gezien; de H. Maagd op hetzelfde plan maar naar den toeschouwer gekeerd; een opstelling die meer beantwoordt aan de tooneelschikking, dan aan de eischen der plastiek. Curieuser is een eiken beeldje van St. Barbara (in den catalogus afgebeeld), welke het merk van een Brusselsch beeldsnijder draagt, en het mengsel van realisme en maniërisme | |
[pagina 115]
| |
vertoont, dat op het einde der Gotiek wel meer voorkomt. Wij hopen dat die goed uitgevoerde, en vooral voor dézen tijd goedkoopen catalogus (hij kost slechts 2 franks), de eerste zal zijn van een reeks, die het publiek zal toelaten om, voor zijne kunstopvoeding, alle mogelijk nut te trekken uit het ontzaglijke materiaal, dat in de Parijsche musea is opgestapeld. De hoofdvereischte om het publiek op te leiden is echter, dat het vrijen toegang tot deze musea hebbe, zooals dit tot nu toe steeds het geval is geweest. Evenwel heeft de commission de législation fiscale der Kamer beslist, dat de toegang tot de musea voortaan niet meer kosteloos zal zijn, behalve des Zondags (één dag per week!) Trede binnen, wie er geld voor heeft; er zal zelfs een dag worden voorbehouden voor de chique lui en voor de snobs, waarop men méér zal te betalen hebben, en wanneer het welvoegelijk zal zijn, kunstwerken te gaan beschouwen vóór het five o'clock. Musea zullen middelen worden om de nieuwsgierigheid en de ijdelheid uit te baten, en zullen ophouden te zijn, wat ze zouden moeten zijn: vrije instellingen voor opvoeding en onderricht. En met zulke belastingen hoopt men de ontzaglijke schulden te dekken, die de oorlog medebrengt! Risum teneatis, amici? J. MESNIL. | |
Pour comprendre les monuments de la France Notions pratiques d'archéologie a l'usage des touristes Par J.A. Brutails 340 dessins et photograhies paris, librairie hachette & cie, 1917Uitgegeven in het formaat en in den vorm der bekende, kunsthistorische vulgarisatiewerkjes der firma Hachette, richt ook dit boekje zich tot het groote publiek; maar het doet het op een intelligente wijze en het zal ongetwijfeld veel kunnen bijdragen tot het verspreiden van gezonde opvattingen en inzichten in kunstzaken. De veertien hoofdstukken waaruit de inhoud bestaat, kan men verdeelen in drie hoofdgroepen: de eerste groep geeft een historische schets van de ontwikkeling der constructie; de tweede van de decoratie; de derde geeft een nadere studie der monumenten volgens hunne bestemming (kerken, vestingwerken, burgerlijke bouwkunde enz.) Een verklarende lijst van vaktermen is aan het werk toegevoegd; een overvloed van afbeeldingen geven, ondanks het zeer kleine formaat, een zeer voldoende verduidelijking van den tekst. Misschien is de onderverdeeling van de stof in sommige opzichten wat te ver doorgevoerd; hierdoor wordt het geheel minder overzichtelijk en is de schrijver genoodzaakt herhaaldelijk terug te komen op gegevens, welke reeds in een vorig hoofdstuk waren behandeld. Overigens is het samenvatten van een zoo ingewikkeld en veel omvattend onderwerp binnen een zoo kleinen omvang een lastig problema, en in ieder geval werd van dit problema hier een zeer te waardeeren oplossing gegeven. We veroorloven ons een paar vluchtige kantteekeningen. - De schrijver behoort blijkbaar niet tot de school van Courajod, die in het realisme der Nederlandsche meesters aan het hof der hertogen van Bourgondië den waren oorsprong zag der wedergeboorte in het Noorden; deze stelling werd overigens bestreden; maar het karakter en de beteekenis dezer meesters wordt niet voldoende in het licht gesteld; de schrijver maakt er zich af met te zeggen (pag. 90) dat deze kunstenaars met de Fransche samenwerkten en ‘on est fort embarassé pour reconnaître les oeuvres et discerner les influences des uns et des autres.’ Een meer ingaande studie van dit onderwerp zou den schrijver waarschijnlijk tot andere inzichten voeren. De schets van de ontwikkeling der renaissance-architectuur schijnt ons ook nogal wat te wenschen over te laten; in Frankrijk was het een zeer ingewikkeld proces, en het lijkt dan ook ondoenbaar daarvan in een paar bladzijden een denkbeeld te geven, zooals de schrijver het beproeft; de rol en de beteekenis der barok b.v. blijkt hem geheel te ontsnappen; daarentegen heeft hij het over ‘le style Jésuite’, een oneigenlijke benaming, aangezien de Jezuïeten evengoed den gotischen stijl gebruikt hebben, en zij, zooals afdoende bewezen werd, geenszins als de uitvinders van welken stijl ook kunnen beschouwd worden. | |
[pagina 116]
| |
Maar ondanks deze en dergelijke aanmerkingen blijft het boekje in zijn geheel een nuttigen en betrouwbaren gids; wij mochten wenschen dat er een dergelijke voor ons eigen land werd uitgegeven. B. | |
Decoratieve egyptische mummiekisten, door Dr. P.A.A. Boeser met 10 platen, waarvan 3 in kleurendruk 's-gravenhage, martinus nijhoff 1917Het was ongetwijfeld een goed denkbeeld om uit het groote en kostbare werk over de Egyptische verzameling in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden een aantal platen in een afzonderlijke uitgave te vereenigen, en deze daardoor voor ruimer kring toegankelijk te maken. Een reeks afbeeldingen van fraaie mummiekisten werden daartoe gekozen; het groote formaat en de voortreffelijke uitvoering der platen doet deze werken van oude sierkunst (omstreeks 1000 jaar vóór Christus) uitstekend tot hun recht komen; niet slechts voor archeologen, maar ook voor kunstminnaars in het algemeen zal deze uitgave dus welkom zijn. In den bijgevoegden tekst worden de afgebeelde voorwerpen uitvoerig toegelicht en beschreven, en hiermede een belangwekkende bijdrage geleverd voor de kennis van godsdienst en zeden der oude Egyptenaren. Te vergeefs zochten we echter naar iets als een kunsthistorische of esthetische kenschetsing en waardeering. Welke beteekenis hebben deze werken in de ontwikkeling der Egyptische kunst? in hoeverre zijn ze oorspronkelijk, in hoeverre een ambachtelijke navolging van andere modellen? wat is hun stijl, hun karakter, hunne kunstwaarde? Op deze en dcrgelijke vragen geeft de tekst geen antwoord, en we betreuren het, omdat de overigens zoo goed verzorgde uitgave hierdoor - voor ons althans - grootendeels haar doel mist. B. |