| |
| |
| |
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondenten
Tentoonstellingen
Amsterdam
Tentoonstelling Sint Lucas Stedelijk Museum
De groote tentoonstellingen van Sint Lucas zijn steeds belangrijk, niettegenstaande een meerderheid van middelmatig en minderwaardig werk. Er is altijd veel belangstelling. Er schijnt steeds een geest te heerschen van vrijheid en blijheid, van leven en laten leven.
Mij hier bepalende bij het nieuwe noem ik allereerst een overoude voorstelling: Adam en Eva in het Paradijs door Kruijder. Een ouderwetsche weergave van de figuren met de slang in een nieuwerwetsch romantisch landschap. Onlangs hield hij elders eene afzonderlijke tentoonstelling. Hij is een knap schilder, met zijn diep en zwaar en toch fonkelend palet aan De Zwart herinnerend. Maar de Paradijs-voorstelling was hem nog te machtig, en zoo ontstond door den chaos van oud en nieuw, de weinige doorvoeldheid en doordachtheid, het grillige en overladene, een barokke phantasie, waarin realiteit noch idealiteit vermag te bevredigen.
Het oude in nieuw gewaad vormt ook Lizzy Ansingh's Oude Wijven-molen. Reeds als handwerk beschouwd is haar schilderen bewonderenswaard. Bovendien is zij een bijzonder fijngevoelig colorist. Een en ander dient haar phantasie. Als er dan toch nog wat te wenschen overblijft, wat is dit dan? Het te veel bedachte en gekunstelde van haar opzet, de te oppervlakkige bekoorlijkheid, het te weinig bezonkene en bewuste. - Dat hadden de ouden zooveel méér! Ik denk nog niet eens aan Matthijs Maris, om van de 17e eeuw maar te zwijgen. Ditzelfde treft Monnickendam, Breman, Koster, Gidding, Smorenberg, Smeerdijk, en de dames Altena, Osieck en Dekker. Wat de talrijke stillevens betreft, schijnt het bijv, ten aanzien van bloemen, of oppervlakkige bekoorlijkheid het eerste en laatste doel is; alsof daarachter nog geen diepere menschelijkheid te onthullen ware. Er wenkt achter dat stille leven der dingen geen persoonlijkheid, die het zieleleven openbaart. Ook het landschap lijdt na het hoogtij van het impressionisme, waarin het middel in reinsten eenvoud slechts diende om gevoel en verbeelding onbevangen te openbaren, aan manierisme, waarin het middel zich aanmatigend opdringt. Wat een geluk nog als door het gekunstelde heen de kunst in schoonheid verschijnt! Slechts enkelen van genialen aanleg weten de aandriften van hun ziel (Van Gogli en Toorop blijven nog de voorbeelden) over alle middelen te doen heerschen. Maar een Sint Lucas begeleidt slechts weinigen als Paulus.
| |
Maatschappij voor beeldende kunsten F. Bobeldijk, S. Garf, J.A. Kruseman en M. Cuypers
Garf stelt veel ten toon, doch zoo compleet kwam zijn werk nog niet aan 't licht: interieurs, figuren, naaktstudies, stillevens, waaronder in 't bijzonder bloemen. Hij is een bekwaam schilder en het handwerk is hem blijkbaar, als zoodanig, lief. Dat zelfs deze schilder, die het métier op vrij schoolsche wijze beoefende en in de richting van Neuhuys werkelijk reeds iets bereikte, toch aan moderne eischen toe- | |
| |
geeft, is veelbeteekenend. Het is de vraag of dit een gebrek aan zelfvertrouwen is, het geen voor dezen schilder verwonderlijk zou zijn, dan wel een hoogere ontplooiïng van zijn talent. Dit laatste nu is nog niet goed te zien. De eigenaardige naaktstudien van vrouwen met rooden en zwarten haardos zijn slechts een belofte. In de bloemstukken en andere nieuwe stillevens zit meer aandrift dan in zijn vroeger werk, dat echter in zijn kalme aandacht iets bijzonders van stemming en bekoorlijkheid had. Met name de binnenkamers. Een der innigste werken is de vlotte aquarel ‘Moeder en Kind’.
Hoewel Bobeldijk veel portretten teekent en hij vooral bekend is geworden door zijn reeks zwartkrijt-portretten van zijn confraters in de oude Groene, ligt zijn talent meer in 't schilderen. Het was een vergissing hem dit werk op te dragen. Zelfs in zijn kleurig schilderwerk is zijn lijn zwak. Hoe is 't mogelijk om al 't levendige lijnenspel in de dokken en tafereelen aan den IJkant b.v. zoo te negeeren! Wat intusschen bekoort is zijn impressionistische kleurspel. Hier is iets van een stille verrukking, een gelukkig zijn met het spel van kleur en licht alleen. In de bloemstukken toont hij zich een fijn en gevoelig colorist.
Een ernstig werker is de zeeschilder Kruseman, die evenwel de realiteit nog niet weet te verheffen tot gevoelvolle voorstelling. Hij moet stellig een groote bewondering hebben voor de zee, haar wijdheid, haar machtige golven en deiningen; doch die bewondering uit zich nog niet in gevoel en verbeelding, is nog te verstandelijk. Hij staat nog niet boven zijn onderwerpen, als b.v. Mesdag. Toch zit in zijn werkelijkheidszin een betere waarborg dan in veel gevoelerige zeetjes van menschen, die de zee niet kennen. Kruseman ként de zee, maar dit kennen is nog niet ten volle kunst geworden.
Degelijk en rijk is Cuypers' meubelkunst. De sterke tegenstelling tusschen dit moderne en de 17e-eeuwsche patricische zalen storen de juiste waardeering.
| |
Arti et amicitiae F. Bobeldijk, G.W. Dijsselhof, J.H. Jurres, G.W. Knap, B. Laguna, L.D. de Vries Lam, J.H. van Mastenbroek, M. Monnickendam, F.G.W. Oldewelt, J. Sluyters, Hobbe Smith en A. Hesselink
Een groepententoonstelling! Zou Arti inzien, dat dient te worden gebroken met de reeks der z.g. ledententoonstellingen, waar honderd en één schilders elkaar verdringen, honderden werken een heterogene veelheid vormen, waar de ophangcommissie in decoratief opzicht verlegen zit en die den gevoeligen beschouwer aesthetisch nooit kunnen bevredigen. Nog zijn de groepen te klein en de exposanten te talrijk. Of zullen zoo na eenige maanden alle leden een beurt kunnen krijgen?
De groep van Dijsselhof is het grootst (16) en m.i. het belangrijkst. De groote teekening van donkere lijnen met wat kleur (pastel) verlevendigd op hout, welks tint meewerkt, Kabeljauwen in hun onderwatersch leven, is bekend van een vorige expositie in Arti. Nu is ze omringd door de geheimzinnige kleurvizioenen van kleinere olieverfwerken. Een rijk stuk kustleven wordt u voor oogen gesteld, en wie 't nog niet weten, kunnen nu leeren inzien, dat deze schilder in een enkel ongezocht genre, dat toch zoo ontzaglijk veel omvat, de groote traditie, neen de geschiedenis der Hollandsche schilderkunst, voortzet. Hij is misschien de fijngevoeligste onzer coloristen, voor wien de kleur nochtans slechts dient om gevoel en verbeelding te verzinnelijken voor 't oog, en die daarin het diamanten net uitspant, dat licht in donkerte doet spelen in het mysterieuze aquarium: een microcosmos, die den macrocosmos weerspiegelt en zoo weerschijn is van geestelijke beteekenis.
De overgang naar het vak van Hobbe Smith is het geleidelijkst. Men kent zijn schijnbaar gemakkelijk gedane, vlotte, levendige watergezichten en havens. Tjalken en botters in wind en weer, in een briesje, soms in storm. Hij heeft niet den grooten reëel-romantischen kijk van Mesdag, waarin het element hoofdzaak is. Hij is gewoon-menschelijker en vat zijn taak luchtiger, helaas ook nog al eens vluchtiger op. Hij heeft ook een romantischen kijk,
| |
| |
doch in idealiseerenden zin, die meer een fraai dan een verheven, meer een teekenachtig dan een monumentaal beeld der natuur geeft. En hij toekent beter dan Mesdag vermocht, die intusschen met dat mindere in zuiver picturaal-romantisch opzicht het meerdere bereikte.
Romantisch is Jurres in den conventioneelen zin. Don Quichotte, Jehu en Joram, St. Martinus, Ruiter en Bedelaar. Bewonderenswaardig werk, dat in een zwier van lijnen en vormen en golvende kleuren onze verbeelding een eind op weg brengt... Maar niet overtuigend en meesleepend genoeg. Is zijn aandrift niet sterk genoeg; dringt hij zelf niet door tot de diepten der zielen en werelden, die hij uitbeeldt met nog te onvoldoende vormkracht? Een scheppend genie zou hier een taak vinden. Maar laten wij geen strevend talent ontmoedigen, die een te zeldzaam genre zoo prachtig handhaaft in onze daarvan misschien te veel misdeelde kunst.
Monnickendam komt met weinig nieuw werk. Ik vermoed, dat hij zijn talent, dat voor typeering en karakteristiek meer deugt dan voor ernstige portretkunst, in een verkeerde richting dwingt. Dit was ook het geval met Bobeldijk, die meer schilder dan teekenaar is, en zoo in zijn bloemen-stillevens fijner kleurzin ten toon spreidt. Het moderne luminisme van Knap heeft een oppervlakkige bekoring, doch het sensitieve van toets en vormgeving van Isaäc Israëls is door hem nog lang niet bereikt. Zoowel zijn Strandgezicht als zijn Figuurtje aan 't Strand schijnen intusschen een verfijning van zijn ietwat plompe verfbehandeling...
Er zijn talenten, die tusschen het academische en moderne een vreemd figuur maken. Laguna's portretten missen het bezonkene van het oude zoowel als het verrassende van 't nieuwe, en wat hem het beste gelukt is het karakteristieke, als in dien studiekop van een Portugeeschen jood. Het ouderwetsche trekt ook als kil atelier-licht over de gladde verven van De Vries Lam's tafereeltjes. Hij zou misschien in decoratieven zin een vernieuwing kunnen zoeken. Hij mag zich spiegelen aan Oldewelt. Voor diens oogen vlot het buitenlicht zonder kunstmatige gladheid. Maar ook in hem vindt het stemmige der Haagsche School geen nieuwe vertolking.
Mastenbroek vermag in zijn drie groote en vrij uitvoerige, nochtans breed behandelde havenstudies een illusie te wekken, die vele zijner schilderijen missen. Het zijn schilderijontwerpen in 't groot, die mij toeschijnen méér zijn zielsgebaar af te beelden, inniger in contact met de natuur, dan de te verre doorvoering van het atelierstuk, waar de Rotterdamsche Maas te veel tot een cliché werd.
Sluyters toont hier in een 5-tal werken geen nieuwen kant van zijn opmerkelijk talent; maar als er iets is, dat overtuigend, neen overbluffend, zijn kleur-zinnelijkheid, de hartstocht van een geweldenaar, aantoont, dan is het een bloemstilleven (75, vgl. 78). Doch ook hier weer de breuk tusschen het absolute en het decoratieve. De heerschappij der kleur b.v. laat zich niet dwingen in vlakken en lijnen, en kleur zonder zielsdiepte en innigheid verveelt op den duur.
Dat zelfs een Diana in onzen tijd, na duizendvoudige herhaling, nog door nieuw menschelijk gebaar bekoort, is geen geringe verdienste van Hesselink en dwingt tevens tot belangstelling voor zijn 4 andere beelden, waarvan Jacob van Campen bestemd is voor het Stedelijk Museum.
| |
M.A.J. Bauer in de Bijenkorf
In de Oostersche Kunstzaal van dit paleis der moderne industrie, kon geen waardiger kunst verschijnen dan Bauer's oeuvre, waarin de Verbeelding van het Oosten, aanschouwd door oogen van Westersche bezieling, de schoonheid als het universeele zelfs onze meest critische zinnen betoovert. Men kan licht vermoeden wie de enthousiaste, ongenoemde verzamelaar is dezer etsen, de grootste en uitvoerigste tot de kleinste en vluchtigste, noesten arbeid van veel dagen en haastige krabbels van enkele seconden, die een belangrijk deel van het levenswerk van een onzer grootste kunstenaars omvat. Het is niet noodig hier Bauer's etskunst, in klein bestek, te kenschetsen. Het feit nochtans eener zoo omvangrijke tentoonstelling, die veel belangstelling trok, moest worden gememoreerd.
D.B.
| |
| |
| |
Leiden
Alfons Baeyens
De hier, met den grooten uittocht, als op een vloedgolf aangedreven Belgen hebben zich vereenigd tot: den Belgischen Kring. Deze Kring is de groepnaam van een aantal nijvere lieden, die aan kunstnijverheid doen en waarbij ook een paar kunstenaars zich bevinden. Baeyens, die door het ongeluk gedreven naar Holland is gekomen, heeft hier het geluk ervaren zichzelf te vinden. Hem, den Vlaming met zijn van nature begaafden zin voor felle, sterke kleur, hebben de Hollandsche atmosferische tinten aangetrokken. Hij heeft er de verfijning in gevonden waaraan zijn aard behoefte had. Langzamerhand is zijn arbeid het product der kruising geworden van zijn aard-en-ras en de Hollandsche invloeden. En nu is er ontstaan een delicate kunst waarin veel gevoelskracht schuilt, waarin de grijsheid is verlevendigd door teere kleur. Met dit palet heeft Baeyens het oude Leiden en andere oude steden bekeken, en een uitkomst verkregen die soms aan Rackham en ook wel eens aan Bauer herinnering brengt. Want de Leidsche buurtjes zijn gezien met 't oog van den fantast. Ze vertegenwoordigen een Hollandsch stadsbeeld zoo teeder en gevoelig, als alleen een overvol hart kan in zich dragen. Deze Vlaming kreeg de schoonheid van Holland lief. En in zijn kunst wist zijn hart te getuigen.
ALBERTINE DE HAAS.
| |
Monumenten
Den Haag
Het standbeeld van Johan de Witt door Jeltsema.
Op de plek, waar de moord plaats vond, te midden ongeveer van de Plaats te 's-Gravenhage, is de herinneringssteen die daar door velen onopgemerkt lag, verdwenen, om plaats te maken voor de zooveel waardiger herinneringshulde van een standbeeld van Johan de Witt. Aan Jeltsema, den ontwerper van menig mooi plaquette, van eenige voortreffelijke busten, werd dit toevertrouwd. Het standbeeld is zijn eerste groote werk. De zucht naar eenvoud, naar een niet mooidoenerige uitvoering, vooral geen sentimenteele voorstelling heeft den kunstenaar naar een ander uiterste gedreven: naar de meest simpele weergave van een menschenbeeld. De weergave, niet de synthetiseering. Jeltsema is niet de nieuwere richtingen van een samenvattend stijlbegrip toegedaan, zoomin als de groote denkwijze van een Rodinachtig naturalisme. De kunstenaar, een Groninger van geboorte, ontving na zijn eerste opleiding aan de Amsterdamsche Academie doorloopen te hebben, zijn verdere vorming in Parijs en Italië. Met Rome en met Parijs was al zijn werk tot dusver te verklaren. Fijnheid en kracht zijn in de uitvoering en opzet van zijn kostelijke vrouwenbustes, in zijn medailles, in zijn jongensbeeld als in zijn voortreffelijk brons: Avondvrede, dat de rust na den dag van een paard, inderdaad onovertroffen weergeeft. Uit dit eerste groote werk, het standbeeld, spreekt vooral de Noordelijke Hollander met zijn angst voor uiting van een overdreven gevoel. Weliswaar gaf het onderwerp tot dezen trek van anti-sentimentaliteit de eerste aanleiding. De eenvoud van Johan de Witt's leven, zoo particulier als den Staat vertegenwoordigend, stond tot zijn werkelijken invloed in het Holland van zijn dagen, als thans het simpele beeld zich verhoudt tot een pralend ruiterstandbeeld of althans een beeld waarvan kleeding en houding gemakkelijke aanleiding werden tot geestige schakeeringen in de verschillende profileeringen. Jeltsema heeft duidelijk zich doen leiden door den
uitersten eenvoud van Johan de Witt's persoonlijkheid. Door hiernaar te luisteren werd zijn opgave te moeilijker. De Witt wilde hij beelden zooals hij was in zijn kracht. Dit was hij in de vergadering der Staten; de consequentie voerde toen tot het afstand doen van het schilderachtige straathoofddeksel dier dagen. In de vergaderzaal droeg de Witt op de lange krullen het leelijke kalotje. Het beeld van Jeltsema nu
| |
| |
geeft Johan de Witt weer, zooals hij betoogde in 's lands vergaderzaal met 't kalotje op De kunstenaar verbeeldde zich voorts het oogenblik, waarop de Staatsman een zijner machtige redevoeringen heeft gehouden. Nog zijn de lippen uiteengeweken, vlamt het oog, heeft het lichaam een reserve van kracht, die spreekt uit den nauw, toch energisch geheven arm, uit den voet, die in de strakheid van 't pleidooi zich achterwaarts plaatste.
Staat men voor het beeld, dan gaat deze stemming op den toeschouwer over. Men begrijpt wat de kunstenaar heeft gewild en men heeft niet anders dan zijn opvatting, die een edele is, daar zij geheel door den drang werd ingegeven vooral geen uiterlijkheden te begaan, te eerbiedigen.
‘Het beeld is van terzijde zoo plat als een schol,’ schreef Jan Veth in de Gids. Het is zoo, en de lange jas maakt het euvel niet beter. Het is of de kunstenaar gedacht heeft: in de werkelijkheid heeft de Witt er in dit gewaad aldus moeten uitzien, waarom zal ik dit veranderen; hij was immers geen man van mooie poses, zoomin uiterlijke als innerlijke. De vraag blijft open, of een standbeeld niet wat anders moet zijn dan een gelijkenis. Voor Jeltsema beduidde het van Johan de Witt, het staande beeld.
ALBERTINE DE HAAS.
|
|