| |
| |
| |
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondenten
Tentoonstellingen
Amsterdam
Maatschappij van beeldende kunsten
Gedurende ruim twee maanden had ik bijna geen gelegenheid de ‘beeldende kunst’ te Amsterdam - het centrum van Holland, waar het Hollandsche hart klopt, waar de kunsthartstochten feller bruisen dan elders, in dieper beddingen en breeder deiningen en verder strekkingen - in haar ontwikkeling te beschouwen. Twee maanden is een korte spanne tijds, - zelfs voor kunstbewegingen, die in moderniteit elkaar de loef afsteken. Toch is er toen iets veranderd, dat in deze chroniek niet onvermeld mag blijven: de oplossing van den Larensche Kunsthandel in de Maatschappij van Beeldende Kunsten. Dit is een teeken des tijds, waarvan de beteekenis een openbaar geheim is.
Was de Larensche Kunsthandel een anachronisme? In den naam wel, inderdaad niet. Laren, in deze kolommen is er met meewarigheid meermalen op gezinspeeld, is verbleekt, als een historieblad uit het boek onzer kunst; onzer laat-negentiende-eeuwsche kunst, die wij nog enkele jaren geleden ‘nieuw’ mochten noemen, maar die nu onherroepelijk oud begint te worden.
Laren was een symbool. Maar het vaandel, dat dien naam draagt, rafelt en de gulden letters gloeien niet meer in het verbleekte veld. - Men heeft, zoo meent deze of geen, in dat gulden teeken handel willen drijven. Welnu, dit was de noodzakelijke kant der werkelijkheid. Was er ooit een vaandel, dat niet werd gevolgd door het leger van belangen? Doch die werkelijkheid was de realisatie der idealiteit op voorbeeldiger wijze dan men elders zag; want de Larensche Kunsthandel heeft een naam nagelaten, die nauw was verbonden met het belang van vele jongere schilders van talent, en zoo werd dus in de eerste plaats de schoonheid gediend.
In het bijzonder moet hem ter eere worden nagegeven, dat hij de nieuwere Vlaamsche kunst door herhaaldelijke en belangrijke tentoonstellingen in Holland heeft bekend gemaakt en vooral Emile Claus heeft doen bewonderen.
In het nieuwe vaandel schittert nu een deftiger naam: Maatschappij van Beeldende Kunsten. De locale kleur is verdwenen en met een breed gebaar stelt zij zich aan heel Nederland voor als een Nederlandsche vereeniging bij uitnemendheid. Zij omkleedt zich met gezag door een commissie van goeden naam. Haar daden moeten bewijzen of zij bovenal de Schoonheid zal dienen. Op een nog voortreffelijker wijze als te voren? Wij wenschen haar een schoone toekomst toe!
Haar eerste daad is reeds een blijk van sterken wil en breed inzicht: Breitner draagt haar vaandel den tijd in. In hem klopt het hart van Amsterdam. In zijn werk onthult zich zoowel oud- als nieuw-Amsterdam: een machtige drang, met diepe donkerten en felle lichtglanzen, somber en kleurig, vol werkelijkheidszin en romantiek. In zijn grijzen van stadsfragmenten verbleekt het verleden en schemert de toekomst. In zijn werk vereenigt zich bijna alles in het heden, waarin het verleden tragisch ondergaat, maar ook veel toekomstigs En in 't bijzonder dit is merkwaardig: zijn werk blijft nieuw naast het allernieuwste.
| |
| |
| |
A. Colnot in de kunstzaal van de Bijenkorf
Onder de modernen is Colnot een kunstenaar die gunstig stemt door de oprechtheid van zijn streven. Nu moet men, als 't werk als zoodanig niet duidelijk voor zichzelf vermag te getuigen, niet al te sceptisch zijn, en de mogelijkheid van eerlijk werk altijd open laten. Het kost dikwijls moeite genoeg. Doch tegenover de schilderijen en teekeningen van dezen kunstenaar houdt de twijfel geen stand. Ook hier is stellig manierisme, maar hij heeft het objectieve middel eenigszins weten te verpersoonlijken. Hij is zeer subjectief en men herkent zijn hand overal, zelfs in landschappen, waar het zijn doel was alleen de natuur weer te geven.
Te geven? Neen, hij werpt u de natuurbrokken toe! Er zit een vaart achter. Zijn streven is onstuimig als een drift. De kleurbrokken staan soms schots en scheef, de lijnen wentelen om en om. Een duinlandschap is als een deinende zee, waarin de boomen als schepen in stormgetij bukken voor een onzichtbaar geweld. Er is rhythme in zijn lijnen. Hij zit in 't modernisme, - en zit toch vol realisme en romantiek! Dit laatste beschouw ik als zijn redding.
Moet hij dan gered worden? - Ja, van den waan van een te vroeg meesterschap. Hij is, vergeleken bij de groote geesten der schilderkunst, nog zoo'n brekebeen. Zijn onstuimigheid is vaak onbesuisdheid. Zijn handwerk is nog zoo uiterlijk; hij is te gauw klaar. Hij grijpt wel links en rechts iets van belang, maar hij grijpt niet diep. Hij bouwt niet op en beheerscht de stof niet. Hij is zich nog weinig bewust en kent de wereld nog niet, is wel thuis in de natuur, leeft wel mee, maar deze beheerscht hem meer dan dat zij hém dient. Slechts als het meesterschap wordt bereikt, in hooger bewustheid van natuur en leven, zal alles zijn geest dienen, - ook het middel, als innerlijk moment. Zal hij ernstig trachten zich tot dat hoogste op te werken?
| |
De hollandsche kunstkring in het Stedelijk Museum
Een groep van sterk willende en bewuste modernen. De kracht is meer uiterlijk dan innerlijk, maar er is nochtans kracht. Was deze innerlijk sterk, dan zou er een wil zijn om, bij zooveel bewustheid, de uitingen te beheerschen. Nu wordt zij kunstmatig aangewakkerd, als door een groote blaasbalg, die het smeulende vuur doet oplaaien. Maar alweer: er is vuur, en dat is het belangrijkste. De manier waardoor het opgloeit en vlamt is iet of wat bijkomstig.
Jan Sluyters' kunst is als een ruwe diamant. Er gloeit, zoo zégt men immers, daarin een inwendig vuur. Maar nog meer, weerkaatst het de wereld, het leven, de hartstochten. Met gebroken licht. Het schittert bij voorkeur in decadente kringen. Zijn vrouwen zijn geen dames, maar stukken natuur, neen: kunst. Zij zijn kunstproducten van stadscultuur, maar eener demi-monde. - Maar zijn kinderen dan met hun onwezenlijke oogen; - goed, deze waren steeds zuivere natuur, met aanleg tot alles, ten goede zoowel als ten kwade. - Een vriend vergeleek hem, ten aanzien van de fascineerende kleurwerking, een hartstochtelijk gebarendevrouw, een nacht-figuur, op een ontwerp voor gebrand glas, met Oscar Wilde. Ja, in zoover een nachtkroeg gelijkt op een verfijnd literair salon, een ruwe diamant op het kunstig geslepen edelgesteente aan den ringvinger des dichters. Deze hetaere, - het kan inderdaad zijn dat zij eene Salome is, ná het gruwelijke feest. Dan heeft de haat haar liefdes-hartstocht doorwond. Zoo geloof ik, dat de phantasie het ontwerp voltooit, gelijk het licht het gebrande glas moet doorgloeien. Een verdienste is het echter, dat Sluyters' werk, hoe grof en ruw en on-af, de verbeelding aanzet.
Schwarz staat hem het naast, maar meer in decoratieven zin. Zijn kleuren blijven vlak, bloeien niet picturaal op tot harmonische schoonheid. Misschien beschikt hij zelfs over nog meer elementaire kracht. Hij is ook veelzijdig en durft alles aan, zoowel naakt als landschap; terwijl zijn technisch vermogen niet gering is. Wij zullen hem in 't oog moeten houden.
Colnot is genoeg bekend. Hij is de ‘schilder’ van de groep, impressionist met romantische attitude, die zich nog moet verdiepen.
Wiegman zou wellicht in beteekenis winnen als hij zijn kleur- en lijnphantasie decoratief kon toepassen en ontplooien.
| |
| |
Arondeus valt eenigszins buiten de groep, die door Sluyters gekenschetst wordt. Zijn wit-en-zwart-werk is belangwekkend. Ook hem houde men in 't oog.
| |
Brangwyn Kunsthandel Eisenloeffel
Als het waar is, dat Brangwyn van Vlaamsche afkomst is, dan verloochent hij die allerminst, - hoever hij ook, in de wijde wereld zwervend, van honk is gegaan. Men vindt in de woeling van zijn romantisch werk zoowel de lichtzijde van Rubens, als de diepe donkerten van Rembrandt, en van zijn eigen tijdgenooten zoowel de felle en rake lijn van De Bruycker als de zoekende en tastende lijn van Bauer. Er kan geen sprake zijn van een synthese tusschen een en ander, maar van een compromis door verwantschap, door afstamming. Met Bauer heeft hij in 't bijzonder gemeen zijn bewondering voor de schoonheid van vreemde landen en volken. Als het waar is, dat hij als scheepsjongen de wijde wereld inging, dan heeft het oeuvre van den schilder en teekenaar de schoonste droomen van den kajuitsjongen vervuld!
Hij is tegelijk impressionist en phantast. Zelfs in zijn etsen is het onmiskenbaar hoe deze bewonderaar der exotische schoonheid enthusiast moet zijn voor kleur en kleurtegenstellingen, en zijn verbeelding vindt in het lijnenspel een weergaloos middel, om de werkelijkheid op te voeren op een hooger plan van aanschouwing. Ontzaglijke tegenstellingen van licht en donker, van kleine en groote vormen, omvaâmt hij in een kader, dat nauwelijks een grens vormt; want het is of de phantasie van den beschouwer het verdere aanvult. Een molen bij Brugge, de schepen in de Seine onder de geweldige spanning van een brug, de kerk van Mont Parnasse, de cypressen van een kerkhof, een kermis bij de Notre Dame, de gestalten van menschen en dieren, zij zijn vol realiteit, maar ook vol beteekenis, boordevol van het gevoel: hoe schoon en wonderlijk, als op den eersten dag der aanschouwing, waarbij de werkelijkheid een droom schijnt.
Naar verluidt zal zijn oeuvre van etsen door Brangwyn aan het Nederlandsche rijk worden aangeboden.
| |
Arti et amicitiae Voorjaarstentoonstelling door leden
Als men voor het oeuvre van een werkelijk groot kunstenaar staat, dan werkt de veelheid aan werken synthetisch samen tot een harmonisch geheel: een veel-eenheid, waaruit de ziel spreekt van een voorbeeldig mensch, ver verheven boven de menigte, maar die nochtans mensch is onder menschen, gelijk Faust, of eigenlijk Goethe.
In Arti, het kan moeilijk anders in dezen ontwrichten tijd, heerscht een chaos. Niet alleen slecht en mooi werk, maar werk dat langs elkaar schrijnt door verschil van aard en bedoeling, hangt door elkaar, duwt elkaar van zijn plaats, schreeuwt door elkaar heen. Hier spreekt niet de ziel van een mooi groot mensch, maar de ziel van de menigte, van de markt. Een Babylonische spraakverwarring! Wie is de futurist, die van de sensaties en percepties van een leden-tentoonstelling een sprekend beeld geeft? Op 't gevaar af niet de schoonheid te dienen!
Hoe moeten wij daarin Coba Ritsema terugvinden? Haar is de koninklijke onderscheiding te beurt gevallen en het eere-metaal zal haar worden uitgereikt. - In deze kolommen heb ik, reeds enkele jaren geleden, aan haar werk, in zeker opzicht, vooral om de zeer voorname en zeldzaam edele kleurqualiteiten, het praedicaat geniaal toegekend. Men kan zich dus voorstellen, hoe deze onderscheiding mijn instemming heeft. - Doch hoe heeft men haar hier terug kunnen vinden, terwijl zij vroeger en nu elders (in St. Lucas) veel gelukkiger voor den dag kwam! - Maar, men begrijpt wel, dat de gelegenheid moest worden gezocht en aangegrepen. Ook hier heeft men haar ‘oeuvre’ als geheel op 't oog.
Het schijnt mij, dat leden-tentoonstellingen uit den tijd zijn. De gezellige onder-onsjes zijn ontaard. De zalen blijven leeg van bezoekers. Er is meer plaats voor critiek dan bewondering. De bevoorrechte oude leden zijn behoudend en men heeft den stroom van jongeren afgeleid naar St. Lucas, Hollandsche Kunstkring enz. En deze trekken meer en meer belangstelling.
Hoe veel beter zou Jan Veth uitkomen
| |
| |
op een eigen tentoonstelling. En Dysselhof. Toorop heeft het sinds lang begrepen. Therèse v. Duyl-Schwartze nu en dan ook. Hoe zou het exquise miniatuur-werk van Elsa Woutersen-v. Doesburgh, in een voornaam zaaltje bijeengebracht, voor critici, die nu haar portretten negeeren, een openbaring zijn!
Vermeld kunnen nog worden: Co Breman, Anna v.d. Berg, Karsen, Sluyters en Wolter.
| |
Maatschappij van beeldende kunsten Pol Dom, J.W. Kaiser, A. Mooy en J. Posenaer
De Vlamingen Pol Dom en Posenaer zijn goede bekenden in Holland, waar men ze gaarne ontmoet. De sympathie voor de ons zoo na staande Vlaamsche kunst, die de Mij dus blijkbaar koestert, is een erfstuk van den Larenschen Kunsthandel, zaliger nagedachtenis.
Leven en beweging woelt door het graphisch werk van Pol Dom. Wij willen Antwerpen gaarne zóó zien, om het te bewonderen als Amsterdam. Zijne bewondering heeft soms iets grotesk, vermengd met humor, in 't bijzonder in zijn typeering van menschen in 't straatgewoel, echt naar Vlaamschen aard. Zeer karakteristiek is een straatfeest in Antwerpen. Daarnaast ook stemmig etswerk, grillig takgewar in stadsgezichten en dorpsche landschappen. Ook weet hij zijn liefde voor Antwerpen in wazig teere stemming weer te geven.
Posenaer openbaart een gulle blijheid, die niet zonder innigheid en stemming is, in zijn kleurig schilderwerk. De zon vermag hij nu en dan met blijden glans door zijn kleuren te mengen. Het schijnt, dat zijn werk in Holland aan degelijkheid en stemming gewonnen heeft. Zijn gezichten in Zeeland, b.v. Domburg, vereenigen op gemoedelijke wijze blijheid en stemmigheid, b.v. in een Kerkplein en Boschlaantje.
Van Kaiser kon men in Arti en St. Lucas nu en dan eigenaardige stillevens met beeldjes en andere voorwerpen met ietwat symbolische bedoeling opmerken. De Boeddhistische godin Kwan-Yin boeit hem in 't bijzonder, en haar weet hij ook vol liefde teer met fijn licht en zachte kleur te omhullen. Toch zijn al die nauwlettend geschilderde stillevens niet bevredigend plastisch. De bouw is weifelend en zwak, de kleur niet steeds gevoelig, de stof niet vergeestelijkt genoeg.
Een schrille tegenstelling hiermee vormt het schilderwerk van Mooy. Hard en fel zijn de verven, die nog geen kleur in picturalen zin werden. De elementaire kleuropzetten, zoo beslist en ferm ze er ook staan, waren niet raak. Hier is geen spoorslag noodig, maar een breidel; - en toch dwingt hij bewondering af voor zijn durf, en misschien zal zijn stoutmoedigheid na zelfinkeer en bezinning, hem in de wereld nog een heel eind brengen.
| |
Allebé Academie van beeldende kunsten
Allebé is - wij leven werkelijk te snel - als een stem uit het verleden, een beeld van den ouden tijd. En toch, wij willen hem niet missen: zoo wonderlijk sympathiek is deze professorale figuur uit het Amsterdamsche kunstleven. Hij is een meester die door de leerlingen nooit verloochend zal worden. Hij was steeds voorbeeldig, behalve in één opzicht: dat men hem niet moest navolgen - zijn kunst was zoo eigen, dat zij in haar wezen onnavolgbaar was -, maar zichzelf, eigen schoonheidsidealen, getoetst aan de werkelijkheid en de paradigmatische schoonheid aller tijden.
Wat was zijn schoonheid? Het wezen van zijn kunst was zijn schoone echt-menschelijke humor, met idyllische en fijne romantische bijmengselen, het anecdotische van een menschenlot, dichterlijk aanschouwd en, laten wij het erkennen als, helaas, uit den tijd - ouderwetsch ‘schilderachtig’ voorgesteld Men zal er hem nièt te minder om eeren! Hij is te zeldzaam als schildertype en als mensch. Men hoort hem bovendien als voorbeeldig leeraar door al zijn leerlingen roemen.
Geen wonder, dat men hem op zijn 80en verjaardag wenschte te huldigen! In de academie! Een kleine tentoonstelling van 34 werken, die enkele zijner innigste schilderijen omvat, brengt hem weer even nader tot onzen tijd. Laten de jongsten der modernen dit werk eens op den keper beschouwen! Wat een weergalooze techniek! En wat diende deze techniek de schoonheid! Wie schildert nu nog zoo uitvoerig een aapje, menschelijk
| |
| |
karakteristiek? Een diaken. Een museumsuppoost. Of een naaistertje? Of een sprookje? Of het wel-bewaakte kind in de wieg met de idyllische omgeving van een boerderij? En al die stillevens in de schilderijen, op zichzelf heerlijk fijn geschilderd in locaalkleur en innigen eigen toon? - Het schijnt, dat het menschelijke aan het Modernste vreemd is geworden. Het bevreemdt zelfs nu in echte oudere kunst!
Dat is het belangwekkende van dezen tijd: de ontzaglijke tegenstellingen. Er is misschien een nieuwe wereld in wording, - en misschien ook een nieuwe kunst.
D.B.
| |
Den Haag
Tentoonstelling Vincent van Gogh Haagsche kunstkring
De tentoonstelling van de collectie Nijland in den Kring is een gebeurtenis, al is dan de verzameling vrij bekend. Want dichter en dichter is Van Gogh den tijdgenoot genaderd, en nu is de fel bewogene, de hartstochtelijke waarheidzoeker in zijn teekeningen-als-openbaringen al geen wonder meer, eer een vertrouwd gewordene. In hoever het groote publiek hem, den strijdenden pionier, is nader getreden, of hij dit groote publiek zelf door zijn werk heeft benaderd, is niet uit te maken. De moderniteit ervan schokt niet meer. Van Gogh is de wegbereider gebleken van velen, in wie analoge gevoelens naar uitbeelding van hun innerlijk nog woelen, zij het niet zoo sterk noch zoo eerlijk. Uit de Hollandsche periode is de verzameling Nijland, uit dien tijd, toen in Van Gogh nog niet het uiterste laaide van een drang naar de absolute formuleering zijner overtuiging. Ook hierdoor is deze tentoonstelling den doorsnee-Hollander begrijpelijk. Al de levensbeelden zijn hem bekend en zelfs het sombere licht, dat alle wezensverschijning omgloort, is uit die pessimistische periode, welke met het Haagsche impressionisme is ingezet en met het neoimpressionisme is vervolgd. De oude boom van Van Gogh is het prototype geworden van tallooze dergelijke naar de lucht strevende boomen door tallooze jonge kunstenaars voortgebracht. De starre oude man, de treurende weduwe zijn herhalingen in neo-impressionistischen zin van wat de Hagenaars met name in Israëls reeds gaven. Na de schoonheid van het leed door de Haagsche School, de stroeve waarheid van het leed door Van Gogh. Navolgers heeft Van Gogh gehad, doch geen die hem in uiterste eerlijkheid overtrof. En nu schijnt in de schilderkunst een nieuw tijdperk aangebroken, nu, te midden van de verdelging in Europa -: van bewuste levensblijheid. Een voorspelling ten deele, die wij hier vastleggen.
| |
Portretten Kunstkring Hollando-Belge
Op de mooie portrettentoonstelling in dezen kunsthandel prijkt Walter Vaes met vollen glans. Hij prijkt er door zijn waarde, die er blijkt door het contrast met anderen. Heel wat portretkunst van Antoon van Welie en van Willy Sluyter zien we. Met uitzondering van Haverman, Tholen en Arntzenius, is Vaes als schilder van mondaine portretten hier verreweg de baas. Zeker, wij herinneren ons van Van Welie een prachtig portret naar mevrouw Bentinck, doch juist de begaafdheid dat hij zulke portretten schilderen kan, legt den schilder een verplichting op. Intusschen blijft de visie van Vaes toch superieur. Want Vaes verwaarloost zelfs eenigszins de uiterlijkheden in een portret om slechts nadruk te leggen op den sfeer waarin hij een persoonlijkheid ziet. De vaagheid van een peinzenden blik is hem belangrijker dan de schittering van een kleed. En elders zeiden we 't reeds: ‘voornaamheid geeft hij zonder dure japonnen’.
Ook Haverman speurt naar het wezen, naar de uiting van een levenslot, zooals dit zich openbaart in het gelaat van een mensch. En hij toont dit in het doorwerkte vrouwenportret, een rijp geheel, waarvan alleen, jammer, de onderste hand lijkachtig aandoet. Tholen's portret van den schilder De Rouville is buitengewoon geslaagd; een ideaal portret! En iemand, die zoo'n portret maken kan, is, hoewel als schilder hooggeschat, als portrettist vrij onbekend! Zoo brengt deze Hollandsch
| |
| |
Belgische tentoonstelling voor velen deze Hollandsche verrassing.
| |
Beeldhouwwerk Haagsche kunstkring
Een volledige tentoonstelling van beeldhouwwerken, door leden van den Haagschen Kunstkring vervaardigd, geeft een goed overzicht van de beeldhouwkunst ten onzent. De voornaamste beeldhouwers stuurden in en zelfs zorgde men ervoor, dat van wijlen Charles van Wijk eenig werk ter tentoonstelling aanwezig was.
Altorf opent de rij met zijn monumentalen Paulus, in zilver uitgevoerd. Bieling, de schilder, zond een vrouwenkop, in gips. Zijn opvatting, een kop in stugge vlakken; door hoekige kanten belijnd, op te bouwen, volvoerde hij thans in beeldhouwkunst, nadat hij in de schilderkunst, met minder bevredigenden uitslag, eenzelfde poging ondernam. Den moed zijner overtuiging bezit de jonge Bieling in hooge mate. Het is met zijn schilderkunst zoo en thans met zijn beeldhouwkunst; doch deze overtuiging verdient herziening. Want wat anders, wat meerder bereikt de kunstenaar met dit werk dan een grove uiting van een eersten indruk? Ook Dupuis peutert niet, werkt met een forsche modelleering. Zijn kop naar Albert Vogel is naar hetzelfde procédé ontstaan waarnaar Bieling's werk ontstond. Ook hier geen ineengesmolten vlakken, doch strenge hoekigheid, zucht tot sterke karakteristiek. Bieling's vrouwenkop is echter grof vergeleken bij Dupuis' kracht. Jeltsema zond een lijst met medailles in, van het beste, zoo niet het beste werk, dat in ons land op dit gebied verschijnt. Methorst stuurde een olifant in door tijgers besprongen, een naturalistisch staal in brons, Mendes da Costa een persoonlijke opvatting van Vincent van Gogh, een kop van den kunstenaar, in afwijking althans van de portretten die wij van hem kennen, van het zelfportret vooral ook. Rädecker munt uit door een paar inzendingen, buste en kop. Mejuffrouw Vaillant, die zulke veelbelovende decoratieve tegels ontwierp, is niet gelukkig met haar wel bijzonderen, doch vooral ook zonderlingen, Dantekop met kikkers op het platte, eigenaardige hoofddeksel. Thérèse van Hall toont hier haar immer vreugde brengend, immers stijlvol en gevoelig aandoend kinderkopje in zandsteen.
| |
Willem Roelofs Sr. kunstzaal Kleykamp
Mocht men het nog niet beseffen, dan kan de veilingtentoonstelling bij Kleykamp het leeren: de oude Roelofs was wel degelijk een der grooten, die bij de groep der Haagsche School te rekenen is. Een groot aantal kleine schilderijen is nog al ongelijk van waarde. Doch er zijn eenige schetsmatig opgevatte doeken, die rechtuit voortreffelijk zijn van aanzet, van planverdeeling en vooral van lichtwerking. Een bronzen boom, een ruim en ijl opgeschoten wilg is rechts in het tafreel, temidden een plas in de weide, waar koeien naar toetreden. De koeien, en hoe prachtig staan ze in het doek, zijn 't middenpunt in 't schilderij, links en rechts stroomt 't landschap uit, licht en blond. Want meer regelrecht dan de Hagenaars kreeg Roelofs contact met de Barbizonners, hij die zoolang er toefde, dat hij de melancholie der Hollandsche luchten wel heelendal kwijt raakte.
Vroolijk, blijmoedig, ziedaar de benaming dezer open natuurtafreelen, die wel alle buiten opgezet en afgemaakt schijnen. Indrukwekkend is niettemin deze vroolijkheid. Een paar keer schildert Roelofs een boschhoek in den vollen glans van het licht, dat er in valt en weer wegschuilt. De structuur der boomen, der machtige woudreuzen, is hem een opgaaf als voor Bosboom een kathedraal. Ook hier is plechtigheid, is de gedragenheid van een gevoel bewogen in de aanschouwing. Een woudreus te midden van een gazon is wel het schoonste doek in den grootsten eenvoud geschilderd, 't welk wij van Roelofs kennen. Een juweel, zooals nog enkele werken ter tentoonstelling. Intusschen schijnt de tijd nog niet aangebroken voor de juiste waardeering van dergelijk voornaam werk.
ALBERTINE DE HAAS.
| |
| |
| |
Kunstveilingen
Veilingen bij de firma's Mak, Kleykamp, Frederik Muller & co.
In het voorjaar is met buitengemeene snelheid de eene veiling van moderne kunst op de andere gevolgd. Het behoeft nauwelijks gezegd, dat telkens werken van de Haagsche School daar het grootste gedeelte van uitmaakten, de moderne kunstmarkt in Holland is en blijft er geheel door beheerscht en het aantal te koop aangeboden werken is zóó groot, dat de voorraad schier onuitputtelijk schijnt. De ééne rijk geïllustreerde catalogus na de andere werd rondgezonden. De veilingmeesters verkeeren in de meening, dat men ondanks de uiterst moeilijke tijden, geen kosten hoeft te sparen, zij weten blijkbaar, dat het publiek bij hunne verkoopingen koop-krachtig en koop-lustig genoeg blijft. Zijn het werkelijk in hoofdzaak de nouveaux-riches, die zich haasten schilderijen te koopen? Wij zouden het niet met zekerheid willen beweren, zoovele overdreven verhalen doen de ronde. Evenmin komt het ons als een uitgemaakte zaak voor, dat de werken van de oudere schilders der XIXde eeuw als Springer, Koekkoek, Schelfhout enz. op het oogenblik méér geld opbrengen dan kort geleden, omdat een ongeoefend oog hun kunst het makkelijkst zou waardeeren. Er kunnen evengoed andere oorzaken in het spel wezen.
De firma Mak uit Dordrecht heeft in de Doelenstraat te Amsterdam een tweede verkoophuis geopend en veilde daar 12 Maart een collectie moderne schilderijen; 16 April werd er de Utrechtsche verzameling van Mevrouw Van Boekhoven Leydenroth verkocht, bestaande uit moderne schilderijen en vele aquarellen. Enkele prijzen van deze veiling waren:
No. 1. Akkeringa, Strand, f 560; no. 5. Arntzenius, Spuistraat, Den Haag f 760; no. 11. Bisschop, aquarel, f 410; no. 12. Blommers, Scheepje varen, 40 X 25, f 23,000; no. 13. D. Bles, Kleine Ondeugd, f 860; no. 15. D. Bles, Lectuur, aqu., 28 X 33 f 510; no. 17. De Bock, Landschap, 19 X 29 f 480; no. 21. Briët, Bij den schouw, f 760; no. 22. Briët, aqu. 26 X 32 f 400; no. 31. Du Chattel, Zomer, f 760; no. 34. Dysselhoff, aqu., f 600; no. 35. Eerelman, aqu., f 460; no. 37. Gabriël, Landschap, aqu., f 1550; no. 44. Joz. Israëls, Kinderen der Zee, f 6800; no. 45, dezelfde, Ouderdom, aqu., 24 X 33 f 1000; no. 46. Dez., Jeugd, 24 X 15 f 1850; no. 47. Dez, Jong Moedertje, aqu., 30 X 22 f 1575; no. 48. Dez., Op het Duin, aqu., 12 X 20 f 420; no. 49. Dez., Kraambezoek, aqu., 12 X 16 f 680; no. 51. Klinkenberg, aqu., f 680; no. 55. Willem Maris, Eendenvijver, f 3500; no. 61. Mesdag, Thuisvaart, f 1500; no. 65. Neuhuys, Ziek kindje, f 2100; no. 90. Schenkel, Kerkinterieur, f 1025; no. 98. W. Steelink, Schapen, f 925; no. 100. J. Stroebel, Keurmeesters, f 800; no. 111 Zoetelief Tromp, Muziekles, f 500; no. 115. C. Vreedenburg, Baggerschuit, f 525; no. 120. J. Weissenbruch, Koeien in een weide, aqu., 22 X 28 f 440; no. 121. J. Wijsmuller, Huisjes in de zon, f 1000; no. 139. Huib v. Hove, Wapensmids-leerling. 17 X 23 f 320.
De firma Kleykamp te 's-Gravenhage bracht in twee onderdeelen het laatste wat de kunsthandelaar Preyer nog bezat, onder den hamer, het eerste deel 5 Maart, het tweede 8 April. In de catalogi waren zeer lange, in literairen toon gehouden bijschriften gevoegd. Ook hier ging het in hoofdzaak om werken van Haagsche meesters. Verder bracht de firma Frederik Muller 9 April eene verzameling moderne kunst van verschillende collecties afkomstig, in veiling en gewaagde voor het eerst in haar verslag: ‘de tijd, dat voor middelmatige werken der Haagsche School enorme prijzen werden besteed, schijnt voorloopig voorbij.’ Natuurlijk ontlokte deze bewering vrij wat storm en tegenspraak en wellicht heeft menige collectioneur, die voor de Haagsche School kleine kapitalen grif betaalde, den grond wat onder zijn voeten voelen wegzinken. Toch sprak de firma Fred. Muller voorzichtig over middelmatige werken. Een belangrijk schilderij behoudt natuurlijk altijd zijn waarde. Alleen is het jammer, dat de geleerden het over een grenslijn meestal niet eens worden. Hier blijft dus bij waarde-bepaling de moeilijkheid schuilen.
| |
| |
In de Nieuwe Rotterdammer werden over de kwestie nog een reeks opmerkingen geplaatst, waarbij de loop van zaken hoofdzakelijk aan een toeval geweten werd, de opmerkingen van Fred. Muller proefondervindelijk tegenovergesteld genoemd en beweerd dat veilingen een kunstmarkt niet beheerschen. Maar de handels-waarde, die bij kunst toch altijd een fictieve waarde blijft, laat zich met prijzen van veilingen, welke in de kortst voorafgaande periode gehouden werden, uitstekend toetsen! Intusschen behoeven wij op deze meening niet verder in te gaan, daar zij geuit was door een kunsthandelaar ‘ter voorkoming van eventueel onjuiste conclusies’, naar hij schreef. Nu lijkt het ons, dat de zaak slechts zuiver bekeken kan worden door iemand, wiens persoonlijke belangen er niet in het minst door geraakt worden. Wij hebben dikwijls den indruk gekregen, dat de prijzen van de Haagsche School vaak kunstmatig te hoog zijn gehouden. Maar dat komt er nu eenmaal van, als men een partijtje schilderijen beschouwt als een portefeuille met effecten.
Ten slotte zij nog aangestipt, dat de veilingmeesters thans om strijd verzekerd hebben, dat alles inderdaad verkocht is, geen enkel stuk opgehouden noch groote fictieve cijfers gepubliceerd.
Hier volgen prijzen van de veiling bij Frederik Muller, 9 en 10 April.
No. 10. Louis Apol Winter, f 500; no. 16. B. Arps, vaas met judaspenningen, f 650; no. 17, van denzelfden meester, f 1100; no. 19a, van denzelfden meester, papaverbollen, f 500; no. 26. N. Bastert, Gezicht op Leerdam, f 775; no. 31. M. Bauer, Oostersche stad, f 650; no. 50. C. Bisschop, de jonge echtgenoot, f 960; no. 57. Th. de Bock, weiland, f 5400; no. 58, van denzelfden meester, landschap, f 650; no. 74. Alexandre Calame, Zwitschers landschap, f 700; no. 75. F. Du Chattel, Kanaalgezicht, f 600; no. 78, van denzelfden meester, f 625; no. 80, van denzelfden meester, zonsondergang in den herfst, f 600; no. 85. P. Cottin, kippen, f 400; no. 94. C.W. Dysselhof, goudaaltje, f 320; no. 98. P, J.C. Gabriel, landschap bij Kortenhoef, f 950; no. 100, van denzelfden meester, zomerwolken, f 925; no. 101, van denzelfden meester, molens, f 975; no. 102, van denzelfden meester, Hollandsch kanaal, f 825; no. 117. Vincent van Gogh, korenveld, f 825; no. 118. A.M. Gorter, herfst, f 475; no. 120, van denzelfden meester, de vijver, f 600; no. 181. J. Basenclever, de dorpsschool, f 520; no. 135. H. van Hove, interieur, f 450; no. 141. I. Israëls, vrouwenportret, f 1475; no. 142. Charles Jacque, kippenhof, f 850; no. 148. K. Karssen, stadsgezicht, f 525; no. 149, van denzelfden meester, marktdag, f 510; no. 150. H. ten Kate, terug van de jacht, f 370: no. 153. J. Kever, de jonge moeder, f 900; no. 154, van denzelfden
meester, f 610; no. 157, van denzelfden meester, f 650; no. 158, van denzelfden meester, f 450; no. 160, van denzelfden meester, f 800; no. 163. Klinkenberg, Prins Hendrikkade, f 2900; no. 164, van denzelfden meester, Leuvehaven te Rotterdam, f 750; no. 165, van denzelfden meester, Zuiderkerk te Amsterdam, f 1300; no. 166, van denzelfden meester, Kloveniersburgwal, f 1300; no. 167, van denzelfden meester, gracht te Gouda, f 1050; no. 171. Jan Kobell, vee bij de koestal, f 1050; no. 172. M.A. Koekkoek, landschap, f 400; no. 206. J. Neuhuys, Prins Hendrikkade, f 310; no. 207. D. de Noter, jonge vrouw in interieur, f 575; no. 210. Geo Poggenbeek, zomer, f 360; no. 216. J. Robie, stilleven, f 1950; no. 219. Willem Roelofs, na den regen, f 460; no. 229. Henriëtte Ronner, katjes, f 875; no. 245. Ph Badee, vischafslag, f 1200; no. 247. H.J. Scholten, de witte rozen, f 440; no. 249, van denzelfden meester, f 450; no. 257. C. Springer, het raadhuis te Keulen f 2850; no. 262. N.A. van Trigt, doopceremonie te Noorwegen, f 625; no. 263. C. Troyon, koeien, f 400; no. 265. W. Vaes, dahlia's, f 490; no. 275 A. Verhoeven, marktdag, f 400; no. 277. D. Verschuur, paardenmarkt, f 4100; no. 278, van denzelfden meester, stalinterieur, f 640; no. 284. Voerman, regenachtig weer, f 400; no. 285. C. Vredenburgh, riviergezicht, f 390; no. 299. D. Wiggers, gezicht op Leerdam, f 380; no. 325. L. Lingeman, de drie musketiers, f 390; no.
360. G.H. Breitner, rijdende artillerie, f 700; no. 361. van denzelfden meester, paarden, f 975; no. 372. Isaac Israëls, lezende vrouw, f 410; no. 378. M. le Roux, boschrijk landschap, f 440; no. 391. Piet Mondriaan, stilleven, f 490; no. 395. L. Perrault, als 's menschen leven, f 390; no. 397. P. van Schendel, kaarslicht, f 610; no. 398. J.J. Schenkel, kerkinterieur, f 1310; no. 402. Jan Weissenbruch, stadsgezicht, f 900.
J.Z.
|
|