| |
| |
| |
| |
Een modern bouwwerk
Een der bijzonderste kenteekens der moderne architectuurbeweging is wel het zoeken om aan elk soort gebouwen een eigen karakter te geven.
Was de architectuur dan zoo laag gevallen dat zij met dien zoo natuurlijk schijnenden regel geen rekening hield?
Laat ons niet te vlug gaan roepen en eerst even herdenken dat het romantisme nog ten allen kante in ons leven woekert. Had het ons niet geleerd welke eigenaardige schoonheid er besloten ligt in de gebouwen die binnen verschillende tijdperken opgetrokken waren geweest? Het contrast ontstaan door het bijeenbrengen van verschillende wijzen van bouwen die door hun betrachtingen en hun uitvoeringsmiddelen tegenover elkaar staan, had geleid tot een schilderachtigheid die wij zoo zeer gingen smaken, dat wij ze in onze nieuwe gebouwen wilden terugvinden; dit geschiedde in zoodanige mate dat er architecten waren die niet slechts hun bouwwerken opvatten met een gewilde accidenteele groepeering en opbouw, maar die in een en hetzelfde gebouw verschillende historische stijlen gebruikten. Zelfs zijn er te vinden geweest die oude half-verweerde bouwstoffen in 't werk stelden om met meer zekerheid het romantische te bereiken!
Er is echter meer: daar wij nu zooveel soorten van gebouwen hebben voor dewelke de vroegere architectuurevolueering geen gangbaar type overgeleverd heeft (men denke b.v. aan station-, bank- en kantoorgebouwen, bioscopen, om er maar enkele te noemen), is het leerrijk een oogenblik er op na te denken wat of wij nog hebben aan de door vroegere geslachten geschapen types voor dit soort gebouwen die wij nog steeds gebruiken. Wie bouwt er nog een graf in den vorm eener Egyptische pyramide? De klassieke orden dienen anders niet dan voor het geroutineerde onderwijs der École des Beaux-Arts te Parijs, en voor de autokratische architectuur van Duitschland. Niemand denkt er op nu een badhuis op te trekken in den vorm der Romeinsche
| |
| |
thermen. Iedere kerkenbouwer ondervindt hoe het gothische bedehuis, constructief zoo zuiver, zoo aangepast aan die liturgie en zoo godsdienstig van stemming, nu noodzakelijk door iets anders hoeft vervangen te worden. En waar zijn de opdrachtgevers die voor hun buitens nog een Italiaansche villa of een Fransch kasteel tot voorbeeld geven?
De moderne architect heeft dus een ruim werkveld met voor de verschillende veruiterlijkingen van het huidige leven een monumentale oplossing te zoeken, indien hij er minstens de gelegenheid toe gegund wordt. En dit is op verre na niet steeds het geval!
Daar wij in dit stuk het gebouw voor den Bond van minder Marine Personeel te Den Helder zullen beschouwen, kan het nuttig zijn eens na te gaan hoe weinig het moderne vereenigingsleven tot nog toe aanleiding mocht geven tot werkelijke architectuurscheppingen.
Het vereenigingsleven, dit verschijnsel dat zoo eigen is aan onzen tijd, hoorde toch zijn eigen architectonische uitdrukking te hebben gevonden. En hier zij terloops gewezen op het groote verschil - voor wat de bouwkunst betreft - tusschen vroegere en tegenwoordige vereenigingen. Het gildewezen dat in de middeleeuwen ontstaan, tot aan de Fransche omwenteling doorging, bestond uit de vereeniging van arbeiders en bazen van één vak. Elk ambacht had zijn gildehuis; in oude steden bestaan zij nog in groot aantal; elke gilde trachtte in de kerk een eigen altaar te bezitten, dat vaak tegen de pijlers gebouwd werd; deze van den St. Jan in Den Bosch bewijzen duidelijk hoe men in enkele gevallen, van af den bouw der kerk met dezen eisch rekening hield.
Nu gaat het anders: wel hebben wij nog zuivere vakvereenigingen, maar zij zijn meestal verbonden aan een politieke beweging. De arbeiders b.v. gevoelen dat zij hun algemeene belangen eerst en vooral moeten verdedigen, en pas daarna hun bijzondere eischen als vakman met kans op bijval kunnen voordragen. Hetzelfde geldt voor den burgerman, den toerist enz. De kantoorbediende heeft dezelfde groote belangen als de kleine winkelier; de wandelaar vraagt evengoed als de automobilist dat de wegen behoorlijk aangelegd en onderhouden worden.
En wanneer het dan toch tot een schifting komt, dan vereenigt men niet meer gelijksoortige lui van een stad, maar van een land. Zoo hebben wij den algemeenen Nederlandschen diamantwerkersbond, de Nederlandsche vereeniging voor ambachts- en nijverheidskunst, de automobile-club de Belgique, enz.
| |
| |
P. KRAMER, Archit.: Gebouw van den Bond van minder Marine-Personeel, Den Helder. De toren.
Een vereeniging heeft een lokaal van doen: het bestuur moet er zetelen, het administratief werk geschiedt er; een zaal voor bijeenkomsten is onontbeerlijk. Dit zijn de hoofdeischen; daarnevens vindt men soms een cafézaal waar de leden elkaar ontmoeten kunnen, een redactie-kantoor en een drukkerij voor het vereenigingsorgaan, een bakkerij, enz.; allemaal eischen die absoluut anders zijn dan deze welke door een huis, een kerk, een concertzaal gesteld worden. Ook staat vast dat een vereeniging een kracht is, dewelke dient in het gebouw plastisch uitgesproken te worden.
Is nu dit programma van eischen meermalen aanleiding geweest tot mooie architectonische oplossingen? Gezien het groote aantal ver- | |
| |
eenigingen mogen wij antwoorden: heel zelden, en wel om verschillende redenen.
Deze vereenigingen ontstonden meestal in een soort heldentijdperk, toen de macht tegenover dewelke men zich in 't gelid schaarde nog overheerschend was; gezien de zeer beperkte geldmiddelen was het vereenigingsleven op het minimum gebracht: een paar gehuurde kamers moesten als kantoor dienst doen, en telkens als een bijeenkomst noodig geacht werd, ging men een zaal huren voor een avond. Zoo duurde het totdat men het aandurfde ergens een huis aan te koopen en zoo goed mogelijk in te richten. Met de uitbreiding van die gilden en bonden kwam ook deze van hun gebouwen, stuk bij stuk, nu rechts dan links van de ‘oercel’; en wanneer na jaren, zoo'n vereeniging over macht en geld beschikt, wordt het dikwijls goed gevonden, om gevoelsredenen, de oude lokalen te blijven betrekken; het is immers een krachtig opbeuringsmiddel te kunnen zeggen aan de jongeren, aan de minder sterk overtuigden: ziet aan onze lokalen hoe wij van niets tot iets gegroeid zijn!
Men is in andere gevallen te vroeg gaan bouwen, of zonder rekening te houden met latere uitbreiding. Zoo heeft de Vooruit te Gent twee gebouwen naast elkaar staan, die elk op zichzelf een afgerond geheel zijn; samen geven zij geen totaal indruk maar maken een allertreurigst effekt.
In oudere steden kan de oplossing van het geval nog heel anders zijn; Brugge is daar een typisch voorbeeld van: de katholieke vereeniging is er in een achttiend'-eeuwsch gildehuis gevestigd; de liberale vereeniging heeft een gothisch steen betrokken, terwijl de Gilde der Ambachten een blok huizen aankocht, allemaal huizen met gevels uit de XVIe en XVIIe eeuw; daar heeft zij zich, zoo goed als het maar kon, ingericht, en achteraan in den tuin, de groote lokalen laten bouwen die zij van doen had.
Aangezien er in dergelijke gevallen aan de practische eischen geweld moet gedaan worden, kan er natuurlijk van een architectonische oplossing geen sprake zijn!
Daartegenover kunnen wij gelukkiglijk enkele goede bouwwerken stellen: noemen wij het Volkshuis te Brussel, van V. Horta, het gebouw van den Algemeenen Nederlandschen Diamantwerkersbond te Amsterdam, en de Voorwaarts te Rotterdam, beide van Dr. Berlage. Hierbij kunnen wij nu voegen het jongste werk van den Amsterdamschen architect P. Kramer: het gebouw voor den Bond van minder Marine-Personeel te Den Helder.
| |
| |
Het terrein waarop het zich verheft, is aan den hoek van het Stationsplein en de Stationsstraat gelegen; daar dit perceel niet een servituut belast was, moest een groote strook ervan onbebouwd blijven; deze was echter niet bepaald door een evenwijdig met de straat loopende lijn, maar wel door een schuine dwarslijn. Daarnaar heeft de bouwmeester zich natuurlijk moeten voegen in het ontwerpen van zijn plattegrond, en juist het gebonden zijn aan dien strengen eisch heeft een uitstekenden uitslag als gevolg gehad: die plattegrond ontwikkelt zich, spreidt zich uit als een waaier; hij is buitengewoon duidelijk en zit vol beloften voor een degelijken helderen opbouw. 't Is een genot voor het oog deze teekeningen te bezien.
De ingang is ongeveer in het centrum van het gebouw gelegen en bevindt zich in dezelfde ruimte als de trap, ten einde een gemakkelijken toegang tot de zaal op de verdieping te verzekeren. Rechts vindt de bezoeker de deur van de cafézaal waarop dan de schrijfkamer volgt. Op den plattegrond is het zoeken naar een monumentale oplossing duidelijk zichtbaar: de toonbank is behendig onder de trap geschoven: daar is niet slechts plaats door gewonnen, de groote ruimte blijft ook vrij en behoudt volkomen haar waarde als ruimte; de balken der zoldering steunen op forsche muurpijlers die een plastische werking hebben, en zich tot onder de tweede verdieping verheffen, ten einde aldaar de draagwijdte der muurdragende balken te verminderen. In de cafézaal hebben die pijlers een gelijksoortige esthetische werking als de penanten tusschen de terrasdeuren. Opvallend is ook de wijze waarop de schrijfkamer aangelegd is: zij is afgescheiden niet door een muur maar door een zitbank met hoogen rug, zoodat hij die schrijft afgezonderd is en toch in een zekere gemeenschap blijft met zijn vrienden in de gelagzaal; het gevaar van het rythme dat in deze laatste aanwezig is, te verbreken, heeft Kramer vermeden met de toiletten enz. aan beide kanten der schrijfkamer te brengen, zoodat deze in de as der cafézaal gericht is.
Naast de toonbank leidt een deur naar de woning van den huishouder, welke van de straat ook met een afzonderlijken ingang te bereiken is. Boven deze woning bevinden zich verschillende bestuurskamers, alsook de toiletten gevergd door de aanwezigheid der vergaderzaal, welke den heelen hoofdvleugel beslaat. De tweede verdieping is ingenomen door de hoofdbestuurskamer, en door slaapkamers ten dienste van de bondsleden; op de derde verdieping bevinden zich niets dan dergelijke slaapkamers.
Wanneer wij nu den opbouw bekijken en nagaan hoe de ruimten
| |
| |
tot massa's verwerkt zijn geweest, dan zien wij dat de trap met ingang als meest in 't oog vallende massa behandeld werd; de vleugel met café- en vergaderzaal leek aangewezen om de belangrijkste te worden, terwijl de vleugel met woning enz. minder domineerend gehouden is. Tusschen dezen laatste en het trappenhuis is een hoekmassa opgesteld, minder van omvang en die ook boven de eerste verdieping eindigt. Hier heb ik een bezwaar tegen deze laatste ruimte-uitwerking; deze hoekmassa komt niet duidelijk uit den plattegrond; beneden gaat het wel; daar kan zij immers als een flinken uitbouw van de woonkamer aanschouwd worden; maar boven bevat zij een slaapkamer die een deel der aangrenzende massa inneemt. Men voelt direkt dat het niet heelemaal zuiver is, en eenigszins de harmonie van den zoo logischen aanleg stoort.
Deze verschillende massa's nu zijn sober en streng behandeld; zij vormen elk op zichzelf een geheel, en toch zijn zij onderling niet te scheiden, zoo zijn zij aan elkaar gegroeid. Een vluchtige kijk op de afbeeldingen is voldoende om ons te overtuigen, dat dit hier niet gebeurd is met de gewone hulpmiddeltjes, als een en hetzelfde dak dat op de verschillende deelen doorloopt, horizontale banden e.m.d. Neen, wij kunnen ons zeker de drie massa's afzonderlijk voorstellen als een volledig stuk architectuur; maar hoeveel armer zou de uitslag zijn! Wat brengt die tegenstelling van hoog en laag hier levendigheid en bewegelijkheid, wat doet het schuine gedeelte prettig aan als bindend middel tusschen toren en zijvleugel.
De massawerking treedt hier dus bij eerste zicht op den voorgrond, omdat zij als echte ruimte-afsluiting, en zeer harmonisch aandoet; wat ons overigens zeer boeit, is dat er niettegenstaande de horizontale begrenzing, stijging te zien is in het geheel; er is iets dat doet denken aan het steeds hooger willen van vroegere bouwwerken, al werd dit hier met geheel andere middelen bereikt, nl. de volkomen gaafheid, ik wou bijna zeggen strakheid, van de twee vleugels, zoodat de loodlijn der hoekbeeren een buitengewoon sterke taal kan spreken.
Overigens speelt de toren hierbij ook een groote rol; die toren is het iets-opgebouwde trappenhuis: er moest toch iets aanwezig zijn dat sterker sprak dan het overige en wees op de kracht der hier gevestigde vereeniging. Zoolang de toren nu de trap bevat is hij massief en vlak gehouden; maar hooger hoeft het metselwerk niets meer te dragen; het is enkel afsluiting en symbool, en het wordt dan ook veel speelscher behandeld: het rimpelt zich in vouwen die licht en schaduw grijpen en vorm geven; een even uilgebouwde steen werkt
| |
| |
als een koord dat het bewegelijke en het vlakke gedeelte samensnoert en het stijgende opnieuw tot uiting brengt. Die toren eindigt werkelijk in een soort gejuich, in een jubilatie.
P. KRAMER: Interieur; gebouw van den Bond van minder Marine-Personeel, Den Helder.
Gevaarlijke manier van werken, zal men misschien opwerpen.
Het zou mij makkelijk zijn de geschiedenis der bouwkunst na te pluizen en aan te toonen hoe vaak het vroeger zoo gedaan werd. Dit zou echter niet het minste bewijs opleveren dat Kramer's werk goed is. Wanneer wij daarentegen kunnen vaststellen dat die toren een onverbrokkeld geheel vormt, wat dan ook elke onbevooroordeelde toeschouwer moet toegeven, dan zullen misschien de opwerpingen achterwege blijven!
De bewegelijkheid der bovenste geleding beantwoordt ten anderen aan de donkerte der lichtopeningen van het andere gedeelte van den bouw. In het hoofdblok is de doorbreking sprekend: de afsluiting van het café is opgelost in pijlers, waartusschen breede deuren toegang geven tot het vóór-terras; de vergaderzaal heeft hier lage, breede vensters - zij is hel verlicht langs de binnenplaats - en erboven kleine ventilatieraampjes; de hoofdbestuurskamer is duidelijk uitgedrukt door een groep van vier vensteropeningen, terwijl de drie bovenste vensters
| |
| |
goed laten zien dat zich daar drie aparte vertrekken (slaapkamers) bevinden.
Deze raamindeeling is op zichzelf heel logisch, maar zij is te verschillend, zij verbrokkelt eenigszins den statigen gang van den wand. Hoeveel mooier spreekt deze laatste niet in de andere gevels, alhoewel daar ook alle ramen niet gelijk zijn. Hoe aardig doen de kleine raampjes niet in den toren en hoe goed verlichten zij de trap niet. Men moet maar weten hoe zijn ramen gemaakt en geplaatst! en juist omdat wij zien dat Kramer het hier zoo goed deed, spijt het ons dat het hem in het hoofdblok niet beter gelukte.
De kleur van den bouw is rustig: de gevels zijn opgetrokken van mondklinkers; het verband is niet als naar gewoonte een streksche en een kopsche laag; na twee strekken is er telkens een kop gemetseld, een gele kop. Als ik hierbij voeg dat ook enkele verbrande koppen verwerkt werden, dan zal men zich gemakkelijk kunnen inbeelden hoe dit metselwerk leeft en tintelt, hoe het even forsch is als de massa's van kleur welke het tot stand brengt. Kozijnen en ramen zijn wit geschilderd en verwekken felle tegenstelling. De looden afdekking van enkele gemetselde deelen komt de kleurschakeering nog vermeerderen.
Maar die wanden leven en tintelen niet alleen door het soort baksteen en het verband, maar ook door de versiering. Deze is heel eigenaardig. Als men van bouwversiering spreekt, gaan velen alleen denken aan beelden, aan lofwerk, aan tegelfriezen, enz. Niets daarvan is hier te zien: Kramer heeft, zooals anderen in den loop der tijden, gedacht dat baksteen nog anders kon behandeld worden dan als gewoon opstapelingsmateriaal, en op deze plaatsen waar hij een bijzonder effect bekomen wilde, heeft hij den baksteen een andere, een ongewone taal laten spreken.
Waar een schuine hoek moest gemetseld worden, werd de steen niet schuin volgens dien hoek afgehakt, maar de top is buiten blijven zitten, alternatief rechts en links; het effect van deze accentjes is alleraardigst en wonder is het om te zien hoe die versiering van kleine schaal goed doet in de naar groote schaal opgezette massa's. Wat hierdoor verkregen wordt is het verwijderen van het te strenge, het te strakke van enkele hoofdlijnen; met een onbekapten baksteen wist Kramer hier denzelfden uitslag te bekomen als de middeleeuwers met hun gebeeldhouwde hogels (men denke o.m. aan de bovenste geledingen der torens van Notre Dame te Parijs); zijn lijnen en zijn bouwstoffen wist hij te verteederen zonder ook maar in het minst het rustige, het sobere, het vlakke in zijn massa's en de werking van den
| |
| |
wand te storen. De fantasie welke zich hier openbaart is niet accidenteel, maar is ontstaan in het volle bewustzijn van den kunstenaar. Ziet b.v. hoe het terras afgescheiden is van het pad dat door het tuintje naar den ingang leidt: die scheiding bestaat niet uit een muur, maar uit losse pijlers, en zoo is er nog eens een fijngevoeld verschil uitgesproken tusschen metselwerk dat ruimten afsluit en vloeren draagt, en metselwerk dat alleen een scheiding hoeft aan te duiden.
P. KRAMER: Groote ramen der vergaderzaal; Bond van minder Marine-Personeel, Den Helder (uitgevoerd door W. Bogtman).
De ingangdeur, in plaats van een eenvoudig gal in den muur te zijn, is een plastisch onderdeel geworden dat de aandacht trekt; wel betreur ik de aanwezigheid van den schuinen hoek, maar de proportie van het geheel is zoo gemoedelijk, de met glas in lood voorziene spleet is zoo aantrekkelijk, dat de iets te stoere vormen der deuromgeving niemand zullen terughouden.
Ik heb mij op mijn beurt door dien verleidelijken ingang laten bekoren. Vertelt de buitenarchitectuur van de kracht der vereeniging, het interieur ademt de gezelligheid welke het vereenigingsleven zijn leden verschaffen kan. Een blik op de foto der cafézaal bewijst dit voldoende; men kan er ongelukkiglijk niet bij oordeelen over het fijne licht en de gemoedelijke stemming die er heerschen en welke gedeeltelijk hun oorzaak vinden in het glas in lood der vensters. Wij
| |
| |
reproduceeren hier de groote ramen der vergaderzaal welke evenals het andere glaswerk, naar schetsen van den architect, door den zoo gunstig bekenden W. Bogtman te Haarlem, uitgevoerd werden.
Over de behandeling der verschillende onderdeelen, over de meubels, lampen enz., ware veel te zeggen. Ik durf het niet aan bij gemis aan voldoende foto's, en volsta met te zeggen dat niets aan het toeval overgelaten werd.
Voor belangstellenden vermeld ik hier nog dat het Heldersche gebouw, inbegrepen een onvoorziene fundeering, niet meer dan pl.m. 36.000 gulden gekost heeft.
***
Moeten wij P. Kramer dankbaar zijn voor het geleverde kunstwerk, wij mogen den Bond voor minder Marine-Personeel niet vergeten, die, met den sleur brekend, het ontwerpen van zijn gebouw aan een kunstenaar opgedragen heeft, en in hem tot het einde toe, ten volle vertrouwen gesteld heeft.
HUIB HOSTE.
|
|