Onze Kunst. Jaargang 17
(1918)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |
De ringkraag van RuytenburchGeen schilderij ter wereld geeft het oog zooveel te doen als Rembrandt's Schuttersoptocht. Dit moeilijk te beschouwen oppervlak, waar tallooze scherp uitgewerkte details vermengd zijn met opzettelijke onduidelijkheden, brengt steeds weer verrassingen. Toen Hoofdstuk III van mijn opstel over het Genetisch Probleem enz.Ga naar voetnoot(1) in hoofdzaak voltooid was, onderging de Schuttersoptocht een bewerking, die de vernislaag transparanter maakte; niet lang daarna werd er van den nieuwen toestand een photographie genomen, die het schilderij buitengewoon helder en ongeretoucheerd weergaf. Het lag voor de hand de neergeschreven text daaraan nog eens te toetsen. Verschillen met de gepubliceerde beschrijving kwamen er zoo goed als niet aan den dag; aanvullende details des te meer. Zoo bleek dat de binnenzijde van de poort met eenzelfde plompe, ingebouwde kolom is versierd als de buitenkant: een toevoeging die op de ontworpen plattegrond gemakkelijk is aan te brengen. Leerrijk zijn verder de in grooter getale zichtbaar geworden repentirs, die voor de genetische geschiedenis van het schilderij hun beteekenis hebben. Ook verschafte hier en daar een duidelijker geworden onderdeel meer zekerheid op twijfelachtige plekken. De wijze bijvoorbeeld waarop figuur X zijn musket bleek te dragen, bevestigt de veronderstelde conformatie der ruimte achter hem. Bij dit vergelijken van de resultaten van het onderzoek met de nieuwe afbeelding, trof mij de eigenaardig versierde rand van Ruytenburch's stalen ringkraag. Men herinnert zich wellicht dat een stuk borduursel van Ruytenburch's camisool afgebeeld werd bij een vorig opstel, om te laten zien, hoe daarin het wapen van Amsterdam verwerkt is, met de leeuwen als schildhouders en de keizerskroon. Vrij | |
[pagina 92]
| |
wat belangrijker is de gedreven rand van den halsberg. Hier zijn namelijk letters als ornament gebezigd, op de wijze zooals ook de XVde-eeuwsche meesters hun mantelranden met letters versierden. Het zijn fijn gelede, gothische letters, scherp in de natte verf getrokken, met lichte en donkere kanten, en die zonder veel moeite te lezen zijn. De directie van het Rijksmuseum was zoo welwillend een opname naar het origineel te laten maken, die hierboven gereproduceerd is. De daarnaar gemaakte calque plaatsen wij er tegenover. REMBRANDT: De Ringkraag van Ruytenburch.
(Detail van den Schuttersoptocht). Het kost geen hoofdbrekens dit afgekorte opschrift aan te vullen. In zijn halsberg gedreven draagt Ruytenburch de naam van den held, die juist in dezen tijd (omstreeks 1638-1642) op alle Amsterdamsche tongen was: Gysbreght van Aemstel. Deze inscriptie komt onverwachts aan enkele opmerkingen in mijn laatste hoofdstuk kracht bijzetten. Rembrandt's opvatting van het schutterstuk getuigt, zooals ik schreef, van dezelfde historische romantiek, die zeer kort te voren (1637-1638) in Vondel's Gysbreght tot uiting gekomen was. Tot verklaring voor de stemming van het schilderij, en in 't geheel niet vermoedend, dat de Schuttersoptocht zelf een bewijs daarvoor bevatte, wees ik onder meer op de première van den Gysbreght in Januari 1638. Kwam in 't vervolg bij de Amsterdammers de Gewapende Burgerij ter sprake, dan werd als vanzelf de herinnering wakker aan het middeleeuwsch verleden, gepersonifiëerd in de figuur van Gysbreght. ‘'t Zijn Helden binnen Gysbreght's wal’, zoo luidt een reeds geciteerde versregel. Bij Vondel zelf heet de schut- | |
[pagina 93]
| |
terij, om maar een voorbeeld te noemen, ‘de Burgerij uit Gysbreght's erf gesproten.’ Calque van Ruytenburch's ringkraag.
Nog een tweede opmerking krijgt door deze inscriptie meer relief. De regenten, zooals in 't licht werd gesteld, waren er niet bepaald wars van om beschouwd te worden als erfgenamen van het lantsheerlijke gezag: ook daarom is deze herinnering aan Gysbreght op de rusting van Ruytenburgh niet zonder beteekenis. Zoo'n opschrift kon hem slechts aangenaam zijn. Zooals ik schreef, de kleeding verklapt de aspiraties van deze Amsterdamsche nieuwbakken patriciërs. Deze ‘Heer van Vlaerdingen’, die wapentuig draagt met het graveersel van Gysbreght's naam, treedt in de schreden van de Heeren van Aemstel. Was Gysbreght de befaamde Amsterdamsche stedeverdediger - de kleine Ruytenburch, luitenant der Burgerij, zou geroepen zijn dezelfde rol te vervullen, mocht ooit de nood aan den man komen. Al datgene waar de ‘Heer van Vlaerding’ tuk op was, omdat hij het niet bezat, krijgsroem en adeldom, wijdluftige afkomst en lantsheerlijke autoriteit, daar wordt hem tenminste een glimp van toegekend door deze inscriptie. Ten slotte nog een opmerking in verband met de dateering van het schilderij. Rembrandt is uiterst karig met opschriften; zoodat er, bij een uitzondering als deze, reden is om naar de aanleiding te vragen. Een dergelijk opschrift laat zich het best begrijpen als een onmiddellijken neerslag op een sterken indruk. Vondel's Gysbreght werd ontvangen door een op deze soort romantiek geheel geprepareerd | |
[pagina 94]
| |
publiek; dit drama verhief Vondel tot den eersten dichter van zijn land; het maakte Gysbreght van Aemstel op eenmaal en voorgoed tot den heros eponymos van Amsterdam. De eerste opvoering van het in 1637 geschreven stuk had plaats in Januari 1638. We mogen als zeker aannemen dat Cocq's Schutterstuk toen nog niet in opdracht was gegeven; alle groote en kleine indicaties optellend kwam ik tot de conclusie, dat die opdracht valt in den loop van 1639, terwijl het schilderij, zooals vaststaat, in het voorjaar van 1642 gereed komt. Na de vertooning in Januari 1638 wordt de Gysbreght te Amsterdam in 1639 en 1640 niet weer opgevoerd; maar wel op nieuw van 23 December 1641 tot 9 Januari 1642, tot acht malen toe. Dit tijdstip nu komt voor het aanbrengen van het opschrift bijzonder goed uit, omdat het met de geleidelijke voltooiing van het schilderij samenvalt. Met zulke uitvoerige versieringen als het borduursel op het camisool en het drijfwerk op den halsberg wordt nooit een begin gemaakt. Dat zijn toegiften - de schilders hebben daar een curieuze uitdrukking voor - die tot het einde kunnen wachten. Het aanbrengen daarvan - evenals van de talrijke correcties, die zooveel repentirs zouden nalaten - veronderstelt een zoo goed als voltooide compositie. Het is dus waarschijnlijk na een der opvoeringen in het laatst van December 1641 of in 't begin van Januari 1642, dat Rembrandt, bij het perfectioneeren van allerlei kleinigheden, er toe overging, onder den indruk van de reprise van Vondel's drama, den naam Gysbreght te griffen in den ringkraag van een der hoofdpersonen. - Juist dit jaar 1641 bracht die ongelijksoortige kunstenaars Rembrandt en Vondel dichter tot elkaar dan ooit. Vondel maakte in dit jaar een rijmpje op een portret van Anslo door Rembrandt: de eenige maal in zijn werk dat hij den meester bij name noemt. Het was eveneens in 1641, dat Rembrandt de Eendracht van het Lant signeerde, het eenige schilderij waarin hij poogde de poëtische taal van zijn tijd te spreken; tevens het eenige werk waarmee hij hetzelfde doel nastreefde dat Vondel steeds voor oogen stond: de verheerlijking van Amsterdam. Er bestonden trouwens in deze jaren tusschen de twee grootste Nederlandsche kunstenaars nog andere punten van aanraking. Ze zijn belangrijk genoeg om ze in een afzonderlijk opstel te bespreken. F. SCHMIDT-DEGENER. |
|