| |
| |
| |
| |
Jacques de Lalaing
Graaf Jacques de Lalaing, éénige figuur in de Belgische kunstwereld van onzen tijd, overleed te Brussel, onder de Duitsche overheersching, op 10 October 1917, acht-en-vijftig jaar oud; hij was geboren op 4 November 1858.
Als schilder en beeldhouwer was hij vóór alles de afstammeling van een oud en adellijk geslacht, waarin het gezegde ‘noblesse oblige’ een strenge stelregel was - en ik geloof wel dat hierin de verklaring ligt van den aard van zijn talent.
Jacques de Lalaing, schilder, beeldhouwer, aristocraat - dit in den meest verheven, meest intellectueelen zin van het woord - deed zich voor als een drievoudige persoonlijkheid. Drievoudig, maar geenszins ingewikkeld, want als mensch was hij de eenvoud zelf, uit één stuk, van een nooit falende moreele elegancie, instinctmatig gehecht aan de traditie der groote tijdperken, en overtuigd dat kunst een middel is, maar geen doel. Jacques de Lalaing kon zich geen kunst denken zonder ‘inhoud’ en zonder idealistische strekking.
Het is aardig er aan te herinneren, dat een Gravin de Lalaing, uit het voorgeslacht van den overleden meester, de verlichte beschermster van den jeugdigen Rubens was, dien zij onder hare pages had opgenomen. De geniale beginneling, die het aanschijn der Vlaamsche kunst zou veranderen, werd door deze groote dame geraden en aangemoedigd. Het geslacht de Lalaing staat, in de geschiedenis, als kunstlievend bekend. Het heeft nooit kleingeestige vooroordeelen gekoesterd. Als zoon en broeder van diplomaten, had Jacques de Lalaing geenerlei tegenstand te overwinnen, toen hij schilder wilde worden.
Aan de drievoudige kenschetsing van Jacques de Lalaing als edelman, schilder en beeldhouwer, kan men een vierden, bijkomstigen karaktertrek voegen: hij was protestant, zoon eener protestantsche moeder, welke de hoogste, zedelijke deugden betrachtte. Dit atavisme spreekt luide uit het werk van den kunstenaar en uit het leven van den mensch.
| |
| |
GRAAF JACQUES DE LALAING.
(Fotografisch portret).
Jacques de Lalaing bezat een persoonlijk prestige, een ongewoon gezag onder zijne Belgische confraters, ook onder degenen die het verst van hem verwijderd waren door hun temperament of hunne strekking. Misschien was hij juist in zijn eigen wereld het minst begrepen. Toch telde hij, als mensch, enkel vrienden. Ik heb hooren redetwisten over den schilder, den beeldhouwer, - maar nooit over den man. Zijne hooge beschaving, zijn ridderlijke belangloosheid, zijn diepe overtuiging, zijn werkijver, dwongen algemeene bewondering af.
Zeker, men kan in discussie treden over het werk van ieder kunstenaar, wanneer dit werk belangrijk genoeg is om geestdrift of verguizing op te wekken. Alleen middelmatigheid ontsnapt aan de critiek.
Jacques de Lalaing had eerst gemeend dat zijne roeping was, om zee-officier te worden; twee jaar lang was hij kadet op een schoolschip. Hij zakte voor een laatste examen in mathesis, maar hij verwierf den eersten prijs in teekenen. Dit besliste over zijne toekomst.
In 1875 te Brussel teruggekeerd, werd hij leerling van Jan Portaels; vervolgens werkte hij bij Louis Gallait en ten slotte bij Alfred Cluysenaer. De vroege figuurstukken van Emile Wauters, die een twaalftal jaren ouder was dan hij, wekten terecht zijne bewondering op. Hij begon het hedendaagsche leven te transponeeren met de verbeelding van een historieschilder. Hij betrachtte een verheven ideaal: hij wilde dat de kunst opvoedend, begeesterend, veredelend zou zijn. Hij misprees het ‘brok’ voor het ‘brok’, Zijn puriteinsch temperament hield hem verre van het zinnelijke; geen zijner werken verraadt zinnelijkheid van visie, van harmonie, van techniek. De kunstenaar streefde naar hooger; zijn kunst is van een moralist, ongekunsteld, sober, gewild koud.
De Lalaing's onwrikbare overtuigingen ten opzichte van het eind- | |
| |
doel van schilder- en beeldhouwkunst, deed hem met beslistheid en scherpte oordeelen.
JACQUES DE LALAING: Voetstuk voor een Lantaarnpaal.
(Museum voor Schoone Kunsten, Gent.)
Hij weigerde het aandeel, de vernieuwing te erkennen, die zekere meer instinctieve dan beschaafde, meer gevoelige dan zelfbewuste naturen aan de kunst van onzen tijd hebben bijgebracht. Na rijpe overweging sprak Jacques de Lalaing onherroepelijke vonnissen uit. Zonder genade veroordeelde hij hen, die hij boosdoeners heette, omdat zij de eerlijkheid van het ambacht misten evenzeer als den wil van het apostolaat, en aan de jongeren - die reeds al te zeer geneigd zijn om gemakkelijke wegen te bewandelen - het slechte voorbeeld van een louter zinnelijke werkwijze gaven. Zooveel schilders toch brachten, zonder voorstudie, zonder nadenken of zoeken, en bijna zonder inspanning, werken voort, waarin zekere fijnheid van visie, zeker instinct van zeldzame harmonieën, zekere toevallige bekoorlijkheid of scherpte van observatie, al te gereedelijk bewonderd werden. Jacques de Lalaing gaf niet toe. Hij is gestorven zonder te hebben erkend, dat drie appelen, door Cézanne geschilderd, een meesterstuk
| |
| |
kunnen zijn, op welk standpunt men zich dan ook gelieve te plaatsen.
JACQUES DE LALAING: De Moeder van den kunstenaar.
Ik geloof dat hij een begeesterend professor had kunnen zijn en leerlingen naar zijne gelijkenis zou hebben gevormd. Zeker zou hij het voorbeeld van zijn eersten meester, Portaels, niet gevolgd hebben, die het temperament en den persoonlijken smaak van zijne leerlingen wist te eerbiedigen, en zekere natuurlijke gaven, die tegen zijn eigen theorieën indruischten, liet groeien en bloeien. Hij zou zeker geene landschapschilders en geene virtuosen van het stilleven hebben gevormd...
Ik weet niet waarom Jacques de Lalaing geen professor is geweest. Nooit heb ik leerlingen gezien in zijn ruim atelier in de rue de l'Activité (een waarlijk passende naam voor het verblijf van dien grooten werker) waar hij onvermoeibaar arbeidde, van den morgen tot den avond. Opgezweept door de behoefte om steeds nieuw werk voort te brengen, vond hij ongetwijfeld geen tijd tot het geven van onderricht.
Hij was, weliswaar, lid der Kon. Academie van België, en opvolgentlijk lid, onder-voorzitter en voorzitter der bestuurlijke Commissie der Kon. Musea van Schilder- en Beeldhouwkunst, en lid van de meeste keurraden onzer groote wedstrijden - en in deze verschillende kringen was zijn persoonlijke invloed, naast de welsprekendheid zijner werken, ongetwijfeld aanzienlijk. Hij werd overladen met officieele onderscheidingen, waarmee hij nooit pronkte.
| |
[pagina t.o. 56]
[p. t.o. 56] | |
JACQUES DE LALAING: De slag van Kortrijk.
(Vergaderzaal van den Senaat, Brussel).
| |
| |
Zijn levenswerk is ontzaglijk; het werk van den schilder is eenige jaren aan dat van den beeldhouwer voorafgegaan; daarna beoefende hij beide uitdrukkingsvormen gelijktijdig, en schiep, met de weelderigheid eener oerkracht, decoratieve schilderingen, groepen, standbeelden, portretten in olieverf of pastel, bustes in marmer of brons.
Van verre, in de ballingschap, zonder voldoende documentatie, is het lastig om de chronologische volgorde van de Lalaing's voornaamste werken in het oog te houden, en zelfs om ze te vermelden, zonder er belangrijke te vergeten. Nog moeilijker is het, om de reeks afbeeldingen bijeen te brengen, die noodig zouden zijn ter illustratie van deze aanteekeningen, geschreven onder den indruk van het verlies van den kunstenaar en den vriend. Men hadde het einde van den oorlog en den terugkeer naar het vaderland moeten afwachten om alle noodige gegevens te kunnen verzamelen. Dit zal de taak zijn van degenen die eenmaal zullen trachten een tentoonstelling van Jacques de Lalaing's levenswerk aan te richten - voor zooverre zij de ontwerpen, de studies, de modellen zullen weervinden van de monumentale schilder- en beeldhouwwerken, die nu eenmaal niet verplaatst kunnen worden. Deze zal men moeten weerzien op de plaats en in de belichting waarvoor de kunstenaar ze had opgevat. Wat de portretten betreft, door heel Europa verspreid: te Londen, te Rome, te Madrid, te Parijs, te Weenen en op honderd andere plaatsen - men zal natuurlijk de hoop moeten opgeven, om die ooit volledig vereenigd te zien. Overigens zijn er in België zelf genoeg, om een ruime galerij te vullen.
JACQUES DE LALAING: Portret van Miss K. Adam.
In het Stadhuis en het Senaatsgebouw te Brussel zal men den historieschilder en den grooten decorateur moeten beoordeelen; in de
| |
| |
Musea te Gent, Brussel en Rijsel den schilder van schilderijen, welke echter geenszins ‘tableaux de chevalet’ zijn.
JACQUES DE LALAING: Leeuwinnen verscheuren een prooi.
(Museum voor Schoone Kunsten, Gent).
Zijne belangrijkste beeldhouwwerken treft men aan te Brussel, te Gent, op het kerkhof van Evere, te Oostende, te St. Gillis, te Hasselt, te Wespelaer, te Westerloo, en op meer andere plaatsen van ons land. Groepen, standbeelden, gedenkteekens, versieringswerken, - in alle richtingen heeft hij zijne vruchtbare verbeeldingskracht laten werken en frissche scheppingen voortgebracht.
***
De versiering van de trapzaal van het Brusselsch Stadhuis is, meen ik, het belangrijkste en meest beteekenisvolle werk van Jacques de Lalaing. Met de vrijheid en de stoutmoedigheid van de groote Venetiaansche decorateurs der 18de eeuw, maar onder een geheel andere inspiratie, heeft hij het groote ton-welfsel met een meesterlijke en verbazende compositie bedekt. Het zinnebeeldige belfort der Stad rijst op in de bewolkte lucht. Het wordt aangevallen door booze machten, en verdedigd door de allegorische figuren der burgerdeugden. De strijd is geweldig, en het Goede zegeviert. Dit weidsche fresco vertoont niet het heldere en bekoorlijke koloriet van een Tiepolo; integendeel, het is in sombere, roetkleurige harmonieën gehouden. Het is onvergetelijk door zijn persoonlijk karakter. Het machtige ‘verkort’, de effecten van perspectief, al die problema's der zolderschildering, die zoo gemakkelijk door den schilder schijnen opgelost te zijn, verraden een buitengewone bekwaamheid in het teekenen. Een volmaakte technische opleiding, een rijke ervaring konden Jacques de Lalaing alleen in staat stellen,
| |
| |
JACQUES DE LALAING: Portret der Gravin de Lalaing.
(Ivoor).
| |
| |
om zijne gedachten met zulk gemak en zulke onverschilligheid voor stoffelijke moeilijkheden uit te drukken. De kleinere paneelen ademen denzelfden adel der gedachte en dezelfde geestelijke onverschilligheid voor de stof en het effect.
JACQUES DE LALAING: Genie des Doods.
(Voor een gedenkteeken).
De drie groote decoratieve werken in de vergaderzaal van den Senaat, die in enkele handig naasteen geplaatste tooneelen de voornaamste of althans de meest karakteristieke gebeurtenissen onzer geschiedenis samenvatten, zijn ontstaan uit diezelfde inspiratie. Ruitergroepen verraden er het temperament van den beeldhouwer, vol bewondering voor edele, bewegende vormen, en in staat om er massa en omvang van in evenwicht te houden.
Evenals in het Stadhuis, zijn de schilderingen in den Senaat in sombere, gedempte, gewild-doodsche tonen gehouden. De groep Vlaamsche gemeentenaren draagt vlaggen en banieren. Alleen bij de Jacques de Lalaing kon het opkomen, om vlaggen te schilderen in het grijs - een dof, levenloos grijs - en om het geheele tooneel het uitzicht te geven van een bas-relief in camaïeu. Het verrast, bevreemdt, en ten slotte dwingt het eerbied en bewondering af. De individualiteit van den meester heeft zich nooit met meer distinctie uitgesproken dan in deze groote werken.
Het stuk in het Gentsche Museum - een kolonel der ruiterij - is een jeugdwerk, waarmee de kunstenaar te Parijs de gouden medaille verwierf. Op ware grootte geschilderd, rijdt de kolonel, blootshoofds, den toeschouwer voorbij: rechts en links ziet men de ruiters van het escadron: de manschappen die vóór hun kolonel rijden zijn door de lijst doorgesneden, zoodat men slechts het achtergedeelte van de paarden te zien krijgt; van de paarden die hem volgen ziet men slechts kop,
| |
| |
nek en voorpooten. Deze zeer nieuwe en verrassende schikking, het karakter van het hoofd van den kolonel, middenpunt van het werk, de stijl van het geheel, het gewilde van het sterke en sobere koloriet, de op grijze wolken uitlossende gestalten, dit alles wekte groote bewondering op en vestigde den naam van den jongen kunstenaar bij kenners en critici.
JACQUES DE LALAING: Mausoleum der te Waterloo gevallen Engelsche soldaten.
(Kerkhof van Evere, Brabant).
De schilderijen uit het Museum te Rijsel Krijgsgevangenen, uit het Museum te Brussel de voorhistorische Mensch, omringd door zijn ontzaglijke jachthonden, zijn flinke brokken schilderwerk. De moeilijkheid wordt dapper aangevat, bedaard en beslist overwonnen met een meesterschap, een breedheid van toets, een ‘durf’ die den kunstenaar kenschetsen.
Dezelfde eenvoudige openhartigheid vindt men weer in de reeks portretten door De Lalaing geschilderd. Ik meen dat ik, in het algemeen, zijne mansportretten - een Pantheon, in zooveel verschillende opzichten belangwekkend - verkies boven de meeste vrouwenportretten, waarin de meester zich, zoo niet even scherpziende, dan toch meer gereserveerd toont.
| |
| |
JACQUES DE LALAING: Leeuwin.
Een der eerste portretten die hij schilderde was dat van den Heer Viçotte - den vader van zijn confrater en vriend, den beeldhouwer Thomas Vinçotte, die ook zijn oudere was, en wiens invloed op de loopbaan van Jacques de Lalaing als beeldhouwer onmiskenbaar is.
Verder volgden: de Heer Mesdach de ter Kiele, Eerste Voorzitter van het Verbrekingshof, in rood- en hermelijnen ambtsgewaad, de Heer de Burlet, Graaf de Merode, Staatsminister Beernaert, Baron de Moreau d'Andoy, Baron Jules Goethals, kunstschilder, Sir Clement Hill, Generaal Baron Donny, en die curieuse reeks personen uit de katholieke wereld (die protestantsche groote heer was de portrettist bij uitnemendheid geworden van de Belgische geestelijkheid!): Cardinaal Mercier, de Eerw. Pater La Housse, Pater van Langermeersch, de Eerw. Mater X, een oude dorpspastoor, anderen nog, beeltenissen waarin de schilder zoo goed het karakter en de spiritualiteit van zijne modellen getroffen heeft. Groote, ruime doeken, van edele allure, waaraan niets aan het effect of aan het pittoreske geofferd wordt, en die een uitgesproken persoonlijken stijl bezitten.
Onder de vrouwenportretten zijn vooreerst die van de moeder en de schoonzuster van den kunstenaar te vermelden, vervolgens die van Gravin de Merode-Westerloo, Prinses G. Borghese, Gravin Bonin-Longare, Mejuffrouw Bénard, Mejuffrouw de Burlet vóór haar intrede in een klooster, Miss K. Adam, Gravin Louis de Baillet, Barones Liévin de Loë, Mevrouw van Bruyssel (Jean de Talleney), Mevrouw Gilson.
Maar het beeldhouwwerk van de Lalaing vergt thans onze aandacht. Het is van een verbazende verscheidenheid en alleen de lijst van de voornaamste werken, afgezien van de portret-bustes, is indrukwekkend. Wij vermelden: het ruiterstandbeeld van Leopold I met de bas-reliefs
| |
| |
op het voetstuk (Oostende);
JACQUES DE LALAING: Portret der Gravin de Merode-Westerloo.
het mausoleum der te Waterloo gevallen Engelsche soldaten (kerkhof van Evere); de groep worstelaars te paard (toegang tot het ter Kameren-bosch te Brussel); het monument van Schelde en Leye, nabij het Kasteelpark te Gent; het gedenkteeken de Burlet te Nijvel; de decoratieve figuren aan den gevel van het stadhuis van St. Gillis; andere figuren voor de gevelbekroning van het verblijf van den Gouverneur te Hasselt; een zonnewijzer voor het kasteel van Santbergen; een enorm voetstuk voor een electrischen lantaarnpaal - acht of tien tijgers op méér dan natuurgrootte en serpenten, vechtende tusschen banana-boomen; tijgers vechtende om een prooi (museum van Gent); het gedenkteeken van Pater de Deken; een ander gedenk- | |
| |
teeken van een missionaris, wiens naam mij ontgaan is; een decoratieve groep in het park van het kasteel van Wespelaer; het gedenkteeken de Merode te Westerloo; het grafmonument der familie Scribe te Gent; twee groote ontwerpen van fonteinen, welke kort vóór den oorlog tentoongesteld werden, maar niet tot uitvoering kwamen; een reeks dieren, van kleine afmetingen, in brons; fantasieën als Souvenir de Florence, een Genie des Doods.... en ik vergeet er ongetwijfeld een groot aantal.
JACQUES DE LALAING: Grafmonument der familie Scribe, Gent.
Onder de bustes vallen, onder meer andere, te vermelden: de portretten van Prof. Willems, Baron Lambermont, de Favereau, Fr. Gevaert, Mevrouw J. Reyntiens, Gravin de Lalaing (teeder en lenig in ivoor gesneden), enz. enz.
Al deze werken, zoo eerlijk van uitvoering, zoo onbevangen en persoonlijk van lijn, zijn kenschetsend voorde Lalaing's manier van werken. Zij bezitten een grootheid, een breedheid, die steeds natuurlijk en nobel is.
Deze zoo strenge kunst is evenzeer verwijderd van de wat ruwe pathetiek van een Constantin Meunier, als van de wat perverse bekoring van een Paul de Vigne. Hij heeft niets ontleend aan dat groote genie, noch aan dit uitmuntende talent. Ik voeg er bij, dat de Lalaing de tegenvoeter is van Jef Lambeaux, den beeldhouwer van de ongebreidelde zinnelijkheid, en dat hij noch aan Juliaan Dillens, noch aan Karel van der Stappen doet denken. Geen zijner nog levende kunstbroeders - behalve, soms, Thomas Vinçotte - leveren eenige analogie met hem op. Jacques de Lalaing is wel een eenzame, een éénige figuur, van persoonlijke vorming, van individueele ontwikkeling, meer cerebraal dan plastisch, meer welsprekend dan sensitief, onverschillig voor de stof, voor de oppervlakte, voor de aantrekkelijkheid eener techniek welke het minste fragment van een beeldhouwwerk kostbaar maakt.
| |
| |
In dit opzicht is hij geenszins verwant aan onze kunstenaars, en verraadt een vreemd atavisme.
JACQUES DE LALAING: Portret der Gravin de Lalaing.
Het ware onmogelijk om, van verre, op de herinnering af, zulk ensemble van werken, dat zooveel eerbied afdwingt, ingaande te bespreken.
Ik wil er enkel aan herinneren, dat de bestelling van het Engelsche gedenkteeken voor het kerkhof te Evere aan de Lalaing werd toevertrouwd door de Regeering van Koningin Victoria, ingevolge een wedstrijd waaraan de voornaamste Engelsche beeldhouwers deel namen. De Koningin had het ontwerp van onzen landgenoot gekozen, en toen H.M. vernam, dat het een werk van een vreemdeling was, wilde zij
| |
| |
niet op haar besluit terugkomen. Het gedenkteeken werd, in 1890, plechtig onthuld door den Hertog van Cambridge, vertegenwoordiger der Koningin, en Graaf Jacques de Lalaing werd verheven tot ‘Knight Commander of the Most Distinguished Order of St. Michael and St. George.’
JACQUES DE LALAING: Bas-Relief van het Gedenkteeken de Burlet (Nijvel).
De ruitergroep aan den ingang van het ter Kameren-bosch te Brussel, een der werken waar de kunstenaar zelf het meest van hield en waaraan hij een ontzaglijken arbeid besteedde, werd aangekocht door de Belgische Regeering en afgestaan aan het Gemeentebestuur van Brussel, dat het voetstuk bekostigde. De plaats in het halfrond, aan het einde der Louizalaan, ter rechterzijde, werd door den beeldhouwer zelf gekozen; zijne minste wenschen betreffende vorm en hoogte van het voetstuk werden overigens gewetensvol geëerbiedigd.
***
Zal ik van den mensch en van den vriend spreken, na de figuur van den kunstenaar te hebben opgeroepen? De mensch was de goed- | |
| |
heid zelve, beproefd in den omgang en steeds dienstvaardig, zonder een zweem van verwaandheid, hoogst ‘sociabel’, vol humor en geest, geneigd om toe te geven aan zekere spotzucht (hij muntte uit in nabootsingen, en wie hem nooit zekere personaliteiten heeft hooren parodieeren, kende hem niet geheel) en steeds vol toegevendheid tegenover iedereen; hij was dan ook zeer gezien in de meest verschillende kringen der Brusselsche wereld.
JACQUES DE LALAING: Portret van Gravin de Lalaing.
Bij den terugkeer naar het vaderland, wanneer het normale leven weer zijn gang zal hervatten, zullen we pas ten volle gevoelen, hoe smartelijk de leegte is, die hij heeft achtergelaten.
En hoe droevig is het, dat hij moest heengaan onder de vijandelijke overheersching, zonder de verlossing te mogen beleven, gescheiden van meest al zijn naasten en vrienden, belemmerd in zijn werk (hij had zijn atelier moeten sluiten en wijdde zich uitsluitend aan werken van ouderlingen bijstand) toch steeds vol vertrouwen en hoop, maar niet langer in staat om zich staande te houden, om te blijven leven tot het zoo lang verwachte en steeds vliedende oogenblik....
PAUL LAMBOTTE.
|
|