Onze Kunst. Jaargang 17
(1918)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondentenTentoonstellingenAmsterdamTentoonstelling van Oostenrijksche en Hongaarsche schilders en beeldhouwers. Stedelijk museum. October, November 1917.Van kunst en schoonheid kan men zeggen, dat ze een bepaalde natie toebehooren en tevens aan de heele wereld. Hebben wij dat niet gevoeld bij de belangwekkende tentoonstelling van Fransche kunst in het Stedelijk Museum, enkele maanden geleden? Wat de Fransche kunst betreft, had onze voorstelling den diepen achtergrond van het bewustzijn eener historische wisselwerking met onze eigen nationale kunst onzer 17e-eeuwsche, die over de Engelsche romantische school heen de Fransche school beïnvloede, die zich verbindt aan den naam Barbizon, om als 't ware aan een stuk ‘natuur’ den toets te bewaren van een romantiek, die zich grondt op natuur-realisme, waarin de wortels stevig staan, waarboven de stammen hoog hun kruinen welven. Daarna bloeide de groote Haagsche school, die over Frankrijk en Engeland haar meesters terugvond in de eigen 17e eeuw, - tot nu het modernisme in zijn cosmopolitische tendenzen aan alle nationalisme een einde schijnt te maken. - Zou men tegenover de kunst der landen om den Donau vreemder staan? - Ja en neen! Wel, omdat er een nationale kracht zich openbaart in wat zich als Magyaarsche kunst onderscheidt. Er zal zeker wisselwerking bestaan tusschen deze en de Oostenrijksche, doch deze blijft voor het vreemde oog nog ietwat verborgen, - althans wagen wij ons niet aan eene vergelijkende studie te dien aanzien. Wel blijkt, dat de Oostenrijksche kunst een meer cosmopolitisch karakter heeft. Doch, zooals bij den aanhef werd kond gedaan, als een Munkácsy en Paál in de derde Fransche republiek konden aarden, en zooals in het voorwoord van den catalogus door Dr. Héla Lázár wordt opgemerkt, een Brocky aan het hof van Koningin Victoria, Markó te Florence, Michael von Zichy bij Czaar Alexander, gelegenheid tot werken hadden - allen in de 19e eeuw -, dan is daarmee weer aangetoond, dat de schoone kunst een wereldburgeres is, die zich in den vreemde even gaarne laat bewonderen als binnen de nationale grenzen. Men vindt hun werken ook in verschillende musea der oude en nieuwe wereld. En jongeren als Oskar Mendlik in Holland, Ludwig Mark in Amerika en Philipp Lásló in Engeland werken ver van hun land, waarvan ze nochtans een nationalen trek bewaarden. Van Munkácsy hebben wij belangrijker werken dan de hier tentoongestelde Smidsknecht (198), waarin nochtans zijn sterk typisch picturaal vermogen, te vergelijken met een krachligen Neuhuys, bewondering afdwingt. Van Paál zijn hier evenwel twee werken (203 en 204), een zonneschijn en een schemering in het bosch, die ons ineens overtuigen van zijn natuurgevoel, dat tot natuurpoëzie stemt, verkregen met een eenvoud en oprechtheid van middelen, welke ons in dezen tijd van modern maniërisme bijna verbazen. Van een derde der genoemden, Michály Zichy, is er een Apostel van ongemeen | |
[pagina 48]
| |
psychologisch begrip. Naast deze schilderijen die reeds een historisch inzicht openen in een vervlogen tijdperk, treft men talrijke Hongaarsche werken aan uit den modernen tijd, waarop de oorlog zijn buitengewonen stempel drukt. De Oostenrijksche kunst is volstrekt niet typisch Duitsch, al zijn Duitsche trekken in het zeer samengestelde beeld, in landschapen portretkunst, in genre-stukken en romantische tafereelen en in de neiging naar het decoratieve, waarbij overlading dreigt of in den goeden zin monumentaliteit heerscht, onmiskenbaar. Maar Oostenrijk en in het bijzonder Weenen, schijnt zoo toegankelijk te zijn voor Magyaarsche, Tsechische, Poolsche en Italiaansche invloeden, dat er zich een cosmopolitische kunst ontwikkelde met sterke intellectualistische trekken. Ze heeft voor een deel een maatschappelijk en cultureel karakter gekregen, zonder nochtans een gemeenschapskunst te zijn geworden. Echt naturalisme - wij denken dan aan onze Haagsche school -, dat opbloeit tot romantiek, de categorie bij uitstek der schilderkunst, komt er nauwelijks voor. De inleider, Dr. Hans Tietze, meent zelfs een ‘voor alles anti-naturalistisch’ karakter daaraan te mogen toeschrijven. Dit is wel wat overdreven, doch zeker eischt het decoratieve karakter méér dan met enkel naturalisme vereenigbaar is. Doch de schilderkunst zou haar wezen verloochenen, als ze niet in hoofdzaak romantisch-picturaal bleef, en als zoodanig kan zij niet leven zonder naturalisme. En zoo treft men hier ook vele werken aan waarin de natuur en het natuurlijke leven u schilderachtig tegemoet straalt. Hoe universeel men ook in critisch opzicht zijn geest richt op de schoonheid in al haar vormen, ook naar den landaard, een eigenaardig Nederlandsch of zelfs specifiek Hollandsch oordeel zal ten grondslag liggen aan de volgende opmerkingen, in verband met een bepaalde keus. John Quincy Adam's ‘Schuilplaats’--2, met den als stilleven behandelden voorgrond, een lichtend vensteruitzicht op een gebergte, is echt naturalistisch en fijnzinnig van kleur, toets en toon, evenals zijn gezicht op het Gherzplateau--4. Czajkowski's ‘Poolsch dorp’ heeft een zeer bijzondere kleurschoonheid. Wlad. Jarocki doet, vooral met zijn Nicolaaspoort te Iwangonod en Ant. Karlinski met een beeld ‘Aan de Strypa’ zeer treffende grepen uit dit tragische tijdperk. De ‘Verre landen’ van Th. Leitner ademen een natuurromantiek, die overeenstemt met een Geldersch landschap van Wiggers ten onzent, maar grooter en meer vergeestelijkt aanschouwd. Als een landschap van Vincent van Gogh, is de tragische laan met de komitatschi (179) van L. Mednyansky. Vol stemming is zijn ‘Veldpost’ (177) en één en al weemoedige landschapspoëzie ‘Dooi’ (183). Hier is gezuiverd naturalisme, gelijk in Karl Ludwig Prinz' berglandschappen (vooral no. 267) en het plateau van Lafraun (269). Een bijzondere vermelding verdienen de zeestukken van Oskar Wendlik, waarin het naturalisme tot een fijne dichterlijke romantiek stijgt. Treffende en soms ontroerende tafereelen uit den oorlog heb ik verder aangeteekend van J.Q. Adams, W. Daschauer (Gewonden, no. 39), L. Gottlieb (teekeningen), K. Hassmann (no. 117, vol zwoele romantiek), W. v. Krausz, die door het tragische heen tot humor den weg vond (no. 139), F. Pautsch (b.v. no. 219), O. Roux en Stefan Zador. Buitengewoon knap en vol karakter zijn de portretten van militairen door Nik. Schattenstein en K. Sterrer. Wij memoreeren nog werken van Istran Özók, Lienz Egger, Frigyés Frank, Oskar Laske (vooral de Kruisiging), A. v. Pettenkofer, Odön Pick-Morino, Max v. Poosch, Bertolan Por, Egon Schille (Hermieten). K. Schindler, Léo Schneider, Jànos Thoma, Janos Vaszary (Naaktstudie), Fried Waldmüller en Woytkiewiecz. Decoratief monumentaal is Lienz Egger's ‘Maaier’ (no. 74) in hooge mate. Oskar Laske is een phantast met ongemeen suggestieve kracht, die vooral in zijn ‘Kruisiging’ (no. 162), een tempera-schildcrij met een decoratief-allegoretische verbeelding ontroert. Enkele phantastische tafereelen, b.v. de ‘Pest’ (no. 161), zijn door overladenheid onaesthetisch, hoe belangwekkend overigens. Bijzondere aandacht verdient ‘De heilige Driekoningen’ (no. 255) van Max v. Poosch, die door het reëele heen tot romantische mystiek stijgt, in een decoratief-monumentale uitbeelding der oude sprook. Woytkiewiecz, | |
[pagina 49]
| |
‘Ganzenhoedster’ vertolkt ook een sprookje, een tempera-schilderij van onweerstaanbare bekoring, tintelend van humor. Van de beeldhouwers bewonderden wij vooral van János Horval de psychologisch romantische uitbeelding van bijbelsche figuren en van den komponist v. Székacz. D.B. | |
KunstveilingenNalatenschap Theo van Hoytema. Nalatenschap Ch. van Wijk. Verzameling de San, uit Brussel.De nalatenschappen van twee van Holland's meest sympathieke kunstenaars, die dezen zomer stierven, zijn reeds dit jaar geveild. Bij Frederik Muller kwam half November werk van Theo van Hoytema, in Augustus overleden, onder den hamer. In de bovenzaal had men zorgvuldig alles opgesteld. Elders is reeds zooveel geschreven over den fijnzinnigen teekenaar en lithograaf, dat wij meenen hier met een zakelijke opsomming te kunnen volstaan. No. 333, slapende vogels in sneeuwlandschap ging f 625; no. 340, broeikas met kalebasplant f 450; no. 341, wijngaardrank voor f 190; no. 344, doode meeuw en taling f 210; no. 345, de zieke apen f 230; no. 346, zwemmende eenden f 310; no. 347, de zwarte zwaan f 700; no. 348, spar en brem f 280; no. 352, kloek met jongen f 210; no. 353, groene en roode papegaaien f 250; no. 361, vogeltje in het bosch f 210; no. 364. bloesem boom en gouden regen f 400; no. 365, twee pauwen onder een bloeiende magnolia f 500; no. 366, papegaaientulpen f 300; no. 368, bloeiende berenklauw f 210; no. 391, molens op Texel f 210; no. 394. meerkoeten op Texel f 330; no. 396, tusschen het riet op Texel f 250; no. 404, Texelsch landschap met meerkoeten f 230; no. 405, binnenwater op Texel f 270; no. 408, kluiten en scholeksters f 240; no. 444, kroonkraan f 175; no. 445, witte zwaan f 170; no. 460, de terugkomst van den ooievaar f 460; no 467, witte sering f 210; no. 526, een pak oploopende drukken van het leelijke jonge eendje f 225; no. 531, zeventien lithographieën ‘zilverreigers’ f 270; no. 532, 26 lithographieën ‘angora konijnen’ f 350; no. 549, zes lithographieën f 200; no. 560, vier lithographieën f 175. Tegelijkertijd werden er moderne schilderijen en aquarellen geveild, en alweer vormden werken uit de Haagsche school een hoofdschotel. Van Jacob Maris een mooie aquarel van Oud-Dordrecht. Er waren ook enkele Fransche meesters vertegenwoordigd, zooals bv.: Corot met een boomrijk landschap, dat voor f 2000 werd verkocht. Van de schilderijen uit verschillende verzamelingen noemen wij: No. 111 B. Arps, ‘Judaspenningen’ f 750; no. 112 idem. ‘Pauweveeren’ f 1075; no. 113 idem, ‘Stilleven van perziken’ f 525; no. 114 Bakker Korff, ‘De brief’ f 1100; no. 119 Blommers ‘Scheepje varen’ f 1575: no. 121 De Bock, ‘Tegen den avond’ f 750; no. 122 idem, ‘De vijver’ f 475; no. 123 idem. ‘De schaapskooi’ f 600; no. 125 idem, ‘De werf’ f 625; no. 129 J. Bosboom ‘Kerkinterieur’ f 2700; no. 130 idem, ‘Kerkinterieur’ f 600; no. 133 Du Chattel, ‘Avondstemming’ f 1200; no. 134 idem. ‘Herfstbosch’ f 1000; no. 142 Gabriël, ‘De molen’ f 2150; no. 143 idem ‘Molen aan het Abcoudermeer’ f 1500; no. 152 Piet van der Hem, ‘Joodsche vrouw’ f 400; no. 162 Karsen, ‘De dorpskerk’ f 470; no. 166 Kever, ‘De jonge moeder’ f 1300; no. 173 Jacob Maris ‘Haven te Dordrecht’ f 750; no. 176 W. Maris. ‘Boomstudie’ f 400; no. 177 Willem Maris. ‘Drinkende koeien’ f 1450; no. 178 idem ‘Eend met eendjes’ f 1900; no. 182 Mesdag, ‘Visschersbark’ f 530; no. 189 Albert Neuhuys ‘Het kindje slaapt’ f 2850; no. 192 Poggenbeek, ‘Weide’ f 1800; no. 201 Henriëtte Ronner, ‘De Waaier’ f 1000; no. 207 Springer, ‘Stadsgezicht bij winter’ f 410; no 208 idem, ‘Winter te Elspeet’ f 460; no. 211 Tholen ‘Zonsondergang in den winter’ f 1100; no. 216 Voerman. ‘Melkuur’ f 475; no. 222 J.H. Weissenbruch, ‘Landschap’ f 575; no. 224 Wijsmuller, ‘Het dorp’ f 420; no. 225 idem, ‘Herfst’ f 620; no. 615 Gorter, ‘Winter’ f 875; no. 616 Klinkenberg, ‘Dordrecht’ f 1400; no. 620 Isaac Israëls, ‘Groentekoop- | |
[pagina 50]
| |
vrouw’ f 660; no. 621 idem. ‘Amazone’ f 510; no. 622 Willem Maris, ‘Eendenfamilie’ f 4000; no. 623 Neuhuys, ‘Stadsgezicht’ f 1200; no. 624 J. Zoetelief Tromp, ‘Lente’ f 1650. En de aquarellen gingen als volgt: No. 1 L. Apol, ‘Winter’ f 1250; no. 3 Van de Sande Bakhuyzen ‘Landschap met schapen’ f 460; no. 6 Du Chattel, ‘Tegen den avond’ f 1025; no. 8 Gabriël, ‘Moerassig landschap’ f 1050; no. 9 J. Israëls, ‘De zoon van den visscher’ f 1550; no. 10 idem, ‘Kinderen der zee’ f 625; no. 11 Kever, ‘Interieur’ f 1025; no. 12 Klinkenberg, ‘Grachtgezicht’ f 1650; no. 13 Jacob Maris, ‘Oud Dordrecht’ f 3900; no. 14 idem, ‘Voor de deur’ f 825; no. 15 Willem Maris, ‘Vee in de weide’ f 2250; no. 16 Poggenbeek, ‘De weg f 1000; no. 17 idem, ‘Eenden in het groen’ f 1000; no. 21 Roelofs. ‘Weidehockje’ f 925; no. 23 M. Roosenboom, ‘Bouquet magnolia's’ f 500; no. 25 Voerman. ‘Stilleven’ f 410; no. 26 J.H. Weissenbruch, ‘Zomer’ f 2800; no. 28 Jan Weissenbruch, ‘Kerk te Scheveningen’ f 430; no. 33 J. Bosboom, ‘St Jacobs Cathedraal te Antwerpen’ f 1450. Eind November veilde de firma Kleykamp in Den Haag een nagelaten collectie van Charles van Wijk. Zoo kort geleden wekte de ontstellende bekendmaking van zijn dood een algemeene ontroering en nu reeds een catalogus van zijn nalatenschap! Ons land, arm aan beeldhouwers, verloor een figuur wiens ontwikkeling men altijd gaarne gevolgd heeft. In een kort bericht, bij een uitstekend portret van den afgestorvene, lezen we o.m. het volgende: - ‘Gelukkig vond hij in zijn helaas ontijdig afgebroken leven gelegenheid om voortreffelijke werken te scheppen van monumentalen aard. Toch scheen nog een ander soort van beeldhouwkunst, die men wel genre pleegt te noemen, zijn voorkeur te bezitten. Een kunstsoort, waarbij het karakteristieke op den voorgrond staat en die in de keus der voorstelling dikwijls aan voortbrengselen der schilderkunst herinnert.’ Overbodig te zeggen, dat deze veiling, zoowel als die van Hoytema's werk, bijzondere belangstelling genoot, waar beide kunstenaars steeds door zoovele vrienden en bewonderaars omringd zijn geweest. De prijzen waren: Voor de bronzen no. 1, Schaap met lam f 900; no. 2, Volendammer kind met pop (hout) f 600; no. 3, Visschers te paard f 1200; no. 4, Ploeg met os f 800; no. 5, Naar huis f 1050; no. 6, Loopend vrouwtje met kind f 600; no. 7, Pap eten f 600; no. 8, Na den arbeid f 675; no. 9, Kind met koe f 425; no. 10, Krijntje f 450; no. 11, Nunspeetsch vrouwtje f 200; no. 12, Kind met konijnen f 725; no. 13, Kinderkopje f 300; no. 14, Marretje f 450; no. 15, Vrouwen- en kinderkopje f 425; no. 16, Lammetje f 525; no. 17, Oude Beertje f 325; no. 19, Veluwsche boer f 400; no. 20, Verlegen boerinnetje f 475; no. 21, Visscher f 1000; no. 22, Oude visscher f 600; no. 23, Verstelwerk f 625; no. 27, Lam (gips) f 105; no. 29, Twee kleine kopjes (gips) f 100; no. 30, Kind met konijnen (gips) f 150; no. 31, Nunspeeter vrouwenkop (gips) f 110; no. 32, Moeder met kind (gips) f 280; no. 33, Volendammer kind met pop (gips) f 200; no. 34, Vrouw in den wind (gips) f 110; no. 34a, Volendammer jongens (gips) f 210; no. 34b, Verstelwerk (gips) f 210; no. 34g, Visscher (gips) f 150. Verder veilde de firma Kleykamp de Brusselsche collectie De San en andere oude schilderijen uit particulier bezit. Naar aanleiding hiervan ontspon zich in de Nieuwe Rotterdammer een interessant en leerrijk dispuut tusschen Dr. Hofstede de Groot en den veilingmeester Theo Neuhuys, die begrijpelijkerwijze de gang van zaken van uit een ander standpunt bekeken hebben. Ten eerste liep de discussie over verschillende toeschrijvingen. Dr. Hofstede de Groot corrigeert allerlei onjuistheden en eindigt zijn beschouwing met te zeggen, dat met meer korrektheid en kennis van zaken ‘al deze onnauwkeurigheden’ te vermijden waren geweest. Zijn opgegeven lijst (met aanmerkingen van behaalde prijzen), luidde in de N.R.C. als volgt: No. 9, Gerard Dou, schrijver bij kaarslicht, (valsch), f 2300; no. 10, A. v. Eertveld, slag bij Lepanto (een later meester) f 1700; no 12, B. Gaal, landschap, f 750; no. 17, J Wildens en van Herp, landschap met hertenjacht, f 1400; no. 18, M. Hobbema, landschap met bouwvallen, (valsch), f 2300; no. 19, M. de Hondecoeter, doode vogels, (van latere hand) | |
[pagina 51]
| |
f 1700; no. 24, S de Koninck, Josef voor Potifar. (is een karakteristiek werk van Pieter Potter), f 460; no. 25, P. Lastman, de Sunamietische weduwe, f 2000; no. 28, Nic. Maes, fraai mansportret uit zijn Rembrandtschen tijd (1658), f 3500; no. 32 A. v. d Neer, landschap bij maneschijn, f 3700; no. 36 N. Poussin, landschap met Diana en Callisto, f 4000; no. 37, dezelfde, landschap met Diana, nymf en satyr, f 3900; no. 41, O. van Schrieck, landschap met adder, hagedis, distel enz., f 2250; no. 43, C. van Schagen, mansportret, voluit gemerkt, 1670 gedateerd, f 400; no. 45, v. Slingeland, vrouwtje met papegaai (een echte Gerard Dou), f 4700; no. 47 D. Teniers, bij den medicijnmeester (zwakke navolging), f 1200; no. 65, Jan Breughel, landingplaats, f 2100; no. 67, Abr. v. Beijeren, stilleven met visschen, f 3500; no. 68. D.v.d. Lisse, boetvaardige Magdalena. f 600; no. 69, Pieter van Noort, doode visschen. f 800; no. 70, C. Poelenburg, Arcadisch landschap f 2400; no. 71, Jac. Ruisdael, landschap met waterval, f 6800; no. 72, Phil. Wouwerman landschap met valkenjacht f 6400. Dadelijk kwam er van den heer Theo Neuhuys een verweer. In den catalogus stond vermeld dat de toeschrijvingen van den eigenaar waren en buiten verantwoording van veilinghouders bleven. Door den oorlog was correspondentie om de zaak nader te regelen met den te Brussel vertoevenden heer de San onmogelijk geweest, en zijn vertegenwoordiger had uitdrukkelijk last zich aan de gegevens te houden. Schilderijen, als o.m. de Gerard Dou, Hobbema, De Hondecoeter en Teniers, die niet van deze meesters waren, werden niet verkocht. Het proces-verbaal van de veiling had Dr. Hofstede de Groot daarvan op de hoogte kunnen stellen. Deze antwoordde weer onmiddellijk met een ingezonden stuk; bleef erbij, dat de catalogus ‘slordig bewerkt was’ en wees er weer eens duidelijk op, dat iemand, die bij een veiling prijzen noteert, nooit beoordeelen kan of een stuk werkelijk ‘verkocht’ is, zoodat hij slechts het woord ‘behalen’ mag gebruiken. Inderdaad blijft dit onaangename en verwarrende verschil ons inziens een zwak punt, waarmede maar niet alles is goed te praten.
J.Z. | |
DoodsberichtenCharles van WijkGa naar voetnoot(1)Hij stierf te jong, in 't midden van een menschelijken levensduur. Toch heeft hij, en dit valt dankbaar te erkennen, een afgerond geheel van werken nagelaten. Zijn doodsbericht kwam niet onverwacht; men wist, hij werkte weinig, tobde voort; toen kwam de dood. En daar werden nu de beelden, die hij naliet, samengebracht in de kunstzaal Kleykamp; een laatste maal vonden zij, gezamenlijk van 't atelier gekomen, elkaar terug, vóór ieder zijn eigen weg zou nemen. En samen wekken zij dien indruk van een krachtige liefelijkheid en een ongezochte menschenmin, waarvan zij ieder afzonderlijk ook reeds ieder op zijne wijs getuigden meermalen. Want Charles van Wijk is de beeldhouwer geweest, die zich het meest innig voelde aangesloten bij onze groote binnenhuisschilders, voor wie het leven der armen de poëzie vormde van hun kunst. En zijn kunst is eveneens een samenvatting van wat zij beoogden. Zeker, hij had smaak voor alle vormen van beeldende kunst, menig uitstekend geslaagd portret van zijn hand is bekend en hij heeft in zijn ontijdig afgebroken leven gelegenheid gevonden om knappe werken te scheppen van monumentalen aard. Doch het wezen van Charles van Wijk is toch in het met voorkeur beoefende genrebeeld terug te vinden. Immers hier ging het gansche initiatief van den kunstenaar zelf uit. Hij stond buiten alle moderne nervositeit, kende gehechtheid aan echt vaderlandsche indrukken en vond hierin de grootheid van zijn emotioneele kunst. Hij zocht de arbeiders op van den zandgrond, de mannen van den zeekant en vond in Volendam het schoone | |
[pagina 52]
| |
menschentype, dat hem in zijn klassieke schoonheid behaagde. En dan sprak het kind tot hem, het jonge kind en het jonge dier in beider argelooze vormen. In de zalen van Kleykamp werd dit alles bijeengebracht, al deze teere proeven van een ziel, die in eenvoud zijn eigen beeld zocht. Van Wijk was bemind en de vele vrienden en kunstbroeders kwamen deze nagelaten wrerken omringen met een proeve van hun eigen werk. Toorop, altijd gul, stuurde van alles, teekeningen en schilderwerk, Breitner stond een tiental belangrijke teekeningen af, Kever en Isaac Israéls, Van Konijnenburg en Kramer en de neven Maris, Simon en Willem, zonden hun bijdragen om de laatste tentoonstelling van den overledene, die eener veiling van zijn kunstwerken, eer te bewijzen en steun te verschaffen. Tusschen al die verscheidene, veelkleurige werken worden Van Wijk's beelden van een diepe, schier aandoenlijke teederheid. Zooals op een tentoonstelling van velerlei werk, Israëls' vale armoe placht te gaan pralen van innerlijk leven, rijzen hier in de ongeordendheid van onsamenhangende schilderkunst - want zoovele uiteenloopende kunst is hier aanwezig - Van Wijk's beelden op, sterk in hun zeggingskracht die van menschelijke geringheid verhaalt. Geen verbluffend knappe details vindt men hier, alle virtuositeit is versmaad. Inderdaad gaat de vergelijking op, dat hier de na-verwante aan 't werk was van onze binnenhuisschilders die dichters waren: van Jozef Israëls en Albert Neuhuys. ‘Men moet eerst knap worden en alle vormen grondig kennen en dan de knapheid af gaan leeren, geheel vergeten.’ Het woord moet door Jozef Israëls zijn gezegd. Het is van volkomen toepassing op Charles van Wijk. Het stuntelige, het stompe dat Israëls in een vrouwrengebaar kon leggen om er het onbeholpene en vooral het weerlooze mee uit te drukken, is hier. Charles van Wijk heeft voor de innerlijke uitdrukkingskracht de uiterlijke welsprekendheid gaarne opgeofferd. Hij was de kunstenaar van het kleine deemoedige leven, die liever dan zichzelf een lauwer te plukken, die neerlegde voor het beeld van menschelijk zwoegen en menschelijk leed, dat hij telkens in anderen vorm te verheerlijken zocht. Hier uitte zich zijn wezen, hier was zijn ware aard. Zoo wordt het verklaarbaar, dat deze kunstenaar, die voor zijn scheppingen de bevruchting behoefde van zijn warme hart, onbekwaam was meermalen voor opdrachten, die hem niet na konden staan of die zelfs afweken van zijn eigen gevoelskern. Men moet echter leven en hoe weinigen zijn het, die het conflict onder oogen zien van eigen wrezen en het ons min of meer dringend levenslot! Het ongelukkige Willem Schürmann-monument, het min-gelukkige van 't Hoff-monument zijn de bekende voorbeelden dienaangaande uit het oeuvre van den kunstenaar. Om Charles van Wijk te beoordeelen zie men het vrouwenbeeldje: oude Beertje, het mummieachtig oude wijfje, dat krom gegroeid van 't werken, in een aanhoudend goedige mopperstemming schijnt te zijn: één lange klacht in de vormen van 't lichaam gegroeid, tegen de onderdrukking van een zwraar en eentonig leven. En men kent hem uit de moeder met 't kind aan de borst, de boersche madonna, waarvan Neuhuys zoo vaak schoon heeft gewraagd. ‘Geluk’ is het beeld hier, wrant hier is het het arme moederschap, dat korten tijd de volste vreugd, de wellust van 't zich geheel geven kent. De visschers zijn dan daar, die rustig zijn in den eenvoud van hun leven, zoo natuurlijk en dichtbij het beeld van den mensch gebleven die werkt slechts om te leven. En opnieuw de boeren van den zandgrond, die eveneens slechts de nooddruft kunnen keeren in het ondankbaar bewerken van den schralen grond. Doch misschien is de beeldhouw er het grootst daar, waar hij het simpele ondernam en inkeerde tot dien kinderlijken aard, die hem het geringste deed liefhebben: het naakte lammetje, het jonge kind, het schuwe geitje, dat als in 't geluid van zijn teere blaten staat. ALBERTINE DRAAYER-DE HAAS. |