Onze Kunst. Jaargang 17
(1918)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
Portret van Van Bredehoff door Frans HalsDe stroom van nieuw ontdekte Rembrandts heeft langzamerhand opgehouden te vloeien, die van onbekende Frans Halsen nog niet. Van den grootmeester van het clair-obscur zijn heel wat meer werken ontdekt dan van den grooten impressionist der Spaarnestad. Rembrandt was een zeer vruchtbaar genie, maar was Frans Hals dat ook niet? Kunnen wij zeggen dat hij minder gemakkelijk schiep dan zijn Amsterdamsche rivaal. Integendeel is aan te nemen dat het werken hem lichter viel door het verbluffend gemak, waarmede hij den borstel hanteerde. Rembrandt werd in het midden van zijn leven een zoeker, een, die het vuur van den hemel trachtte te halen om het in zijn schilderijen te ontsteken, een wroeter, die, op alle mogelijke manieren, probeerde weer te geven wat in hem omging. Die dun schilderde, empateerde of krabde, die het penseel, den borstel of het tempermes hanteerde al naar gelang hij dit noodig vond: nu eens de verf uitstrijkend, dan weer deze ophoogend tot ze dik klonterde en een relief gaf, als nimmer te voren was gezien. Frans Hals schilderde steeds op dezelfde wijze: breed en vloeiend, gevend met enkele toetsen de levenbrengende accenten, het mysterie, dat beweging is. Hij is de schilder par excellence, het ideaal van alle borstelaars, van de bretteurs van het penseel, die virtuositeit boven alles vereeren. Wel verdiept zijn visie zich in den loop der jaren, waardoor op het eind van zijn leven die wonderwerken van atmospheer en stemming ontstonden, welke de Regenten en Regentessen van het Oude Mannenhuis voorstellen, maar zijn schildertrant bleef dezelfde. Ouder en ouder geworden, werd de streek schetsmatiger, meer aanduidend dan gevend de vormen, die hij in zijn vroegere jaren zoo prachtig wist te modeleeren. Het portret van Van Bredehoff is uit dien tijd. Het werd in 1631 vervaardigd en stelt den 51-jarige staande, ten halven lijve voor. Frans Hals was toen in het zenith van zijn kunnen. De kop is à trois quarts gezien en vertoont, bij een krachtig relief, | |
[pagina 45]
| |
het typische aanzetten en uitloopen van het penseel, hetwelk in de meeste werken van den meester voorkomt. Ook de jas is echt Halsachtig getoetst. Breed en smijdig geschilderd, is er niemand in dien tijd, die zoo het penseel voerde. Jan Hals, zijn zoon, van wien Dr. Bredius in verschillende akten vond dat hij vele portretten schilderde, was nog te jong om het te hebben vervaardigd. Ook aan Judith Leyster, geboren omstreeks 1600, is gedacht, daar zij zoo dikwijls Hals nabootste. Voor zoover, met zekerheid, te vergelijken valt is haar werk minder stellig, minder spontaan geschilderd. Bredius en Hofstede de Groot verklaarden dan ook in dit portret de hand van Frans Hals te herkennenGa naar voetnoot(1). FRANS HALS: Portret van Van Bredehoff.
| |
[pagina 46]
| |
De achtergrond is grijs, waartegen de figuur rijzig uitkomt. Een der handen is zichtbaar, die een paar handschoenen vasthoudt. Een niet zeer typische Hals-kraag, deze is wat te fijn behandeld voor den meester, vormt de afscheiding tusschen kop en buste. Het portret is hoog 75 c.M., breed 6 ½ c.M. en draagt tot opschrift: AETÀSVA - 54 Het bezit niet de handteekening van den meester, wat geen bewijs is van onechtheid, daar Frans Hals lang niet altijd zijn werken signeerde. De schilderijen op het Frans Halsmuseum zijn, op een na, niet geleekend. De penseelstreek echter is altijd zijn beste handteekening. Uit het jaar 1631 dateert ook het portret van burgemeester Van der Meer in het Frans Halsmuseum. Een vergelijking tusschen beide stukken doet ons dat van het museum kennen als vlotter geschilderd, dan de beeltenis van dezen Noord-Hollander, die Frans Hals met zeer weinig enthousiasme conterfeitte. De Van Bredehoff heeft stugger aspect, de kleur is koeler; hier werd geen warmkleurige vernis aangebracht, nadat een hinderlijk wapentje in den achtergrond was verwijderd. Maar van allure zijn zij beide gelijk. Beide hebben die kloeke breedheid, welke bijna alle portretten van Frans Hals kenmerkt, die franke vlotheid, welke het werk van hem onderscheidt van dat zijner lijdgenooten en waardoor het zoo levensecht aandoet. Na het portret van den Heer Luyckx te Hilversum is dit, in korten tijd, het tweede werk dat zijn oeuvre komt vermeerderen. Te verwonderen valt het niet, als er in komende lijden nog meer van Hals voor den dag komt, daar van wat hij voor 1613 maakte, niets met zekerheid bekend is. Aan te nemen is het toch zeker, dat hij, over wiens geboortedatum geen zekerheid bestaat, maar die door Houbraken, naar een notitie van Vincent van der Vinne op het begrafenisbriefje van Hals, tusschen 1579 en 1581, door Campo Weijerman op 1584 werd gesteld, voor dien tijd reeds schilderde. Zijn eerste, nog te aanschouwen werken zijn de maaltijd van de officieren van den St. Joris Doelen van 1616 in het Haarlemsche museum en het portret van Pieler Cornelisz van der Morsch, in het bezit van den Earl of Northbrook te Londen, uit hetzelfde jaar. Slechts enkele, zeer twijfelachtige teekeningen, waaronder te Weenen in de Albertina, die van de Regenten van het St. Elisabeth's Gasthuis, staan op zijn naam. Misschien is al zijn teekenwerk verdwenen, wellicht ook schilderde hij dadelijk zonder schetsen te maken. Evenals van Velasquez zijn er tot heden, van hem geen bewijzen voorhanden, dat hij even spoedig naar het krijt greep, als hij dit naar het penseel deed. G.D. GRATAMA. |
|