van den schrijver, alles te hebben verwijderd wat mij vasten grond schijnt te missen, gevoel ik mij beter op mijn gemak om zonder voorbehoud lof te spreken over zijne ideeën omtrent behoud en wederopbouw van oude steden. Volgens hem moet men zich niet vergenoegen met monumenten te bewaren, door ze af te zonderen als museumstukken, maar men moet zooveel mogelijk de karakteristieke gebouwencomplexen in stand houden, welke deze monumenten omlijsten of die belangrijk zijn in het opzicht van burgerlijke bouwkunde. Met volle recht critiseert hij, in dien geest, de afbraak van den Berg van 't Hof te Brussel, die een der meest eigenaardige verkeerswegen dier stad heeft verminkt. Met meer reden nog komt hij op tegen het gevaar van zekere ‘herstellingen’ zooals de aanbouw der Halle van Mechelen, welke de harmonie en het karakter van het gebouw zelve totaal verstoort - herstellingen, die onder het voorwendsel van wetenschappelijke beoefening der oudheidkunde hetzelfde uitwerksel hebben in vredestijd, als de bommen in den oorlog.
Zeer terecht merkt hij op, dat de innerlijke harmonie der verhoudingen, der massa's, der rythmen, der vormen, der kleuren, der bouwstoffen, heel wat meer te beteekenen heeft dan de overeenstemming der stijlen. Men zou menig voorbeeld kunnen aanhalen van zeer schoone bouwcomplexen, samengesteld uit elementen van verschillende tijdperken, die een indruk van eenheid en harmonie geven, zonder dat hunne ontwerpers zich in het minst bekommerd hebben om archeologische nauwkeurigheid. Wanneer men genoodzaakt is dergelijke bouwwerken uit te breiden is het veel beter nieuw werk te maken, dat bij het algemeene karakter past, dan om namaak-oud te willen voortbrengen, waarin niet meer ziel zit dan in een leerlingenkopie.
De leidende gedachten van Van der Swaelmen zijn die van vele jongere architecten. Zij hebben tot grondslag wat ik de leerstelling der ‘functioneele’, ‘organische’ kunst zou kunnen noemen - een op zichzelf uitstekend princiep, dat echter door dik en dun wordt doorgedreven, vooral bij wijze van reactie tegen de willekeurige versiering, en waarvan de meest verstokte aanhangers soms vrij droge en dorre toepassingen geven.
De schrijver hecht ook, met de jonge school, veel belang aan het aanbrengen van open ruimten in de steden, op zoodanige wijze dat tevens aan de eischen der praktijk en der schoonheid worde voldaan; en het is vooral in Engeland dat hij er de beste voorbeelden van vindt. De verwezenlijking der hoogst gezonde denkbeelden welke hij te dien opzichte ontwikkelt, zal, vrees ik, in vele gevallen belemmerd worden door de on-maatschappelijke kracht der bouwspeculatie (zooals dit te Parijs het geval is met de steeds hangende kwestie der open ruimten uit te sparen op de terreinen der oude vestingwerken).
En ik ben overtuigd dat, ongelukkiglijk, de beste bedoelingen der architecten, scheppers van grootsche ontwerpen tot stedenbouw, voortdurend schipbreuk zullen lijden op bezwaren van dien aard - tenzij diepe wijzigingen in de huidige maatschappelijke toestanden mochten tot stand komen.
J. MESNIL.