Arti et Amicitiae Tentoonstelling van studies, door leden der maatschappij
Een tentoonstelling van ‘studies’ is altijd aantrekkelijk. De kunstenaars zelf houden dikwijls meer van hun studies dan van hun voltooide werken. Kunstvrienden maken er als 't ware met de artiesten kennis op meer vertrouwelijke wijze. En de criticus, het moeilijkst te bevredigen creatuur in deze wereld van onvolmaaktheden, ziet met blijde verrassing, dat een eerste opzet dikwijls... volmaakter is dan een áf schilderij! Is het soms niet waar, dat men b.v. aan een landschap-impressie geen toets meer wenscht te zien toegevoegd, terwijl aan een ver doorgevoerd schilderstuk nog eindeloos kan of moet worden gewerkt, - al was 't slechts om telkens de onvolkomenheden in aesthetisch opzicht, weer weg te moffelen? Want waar alleen schoonheid het doel is, dat in den kunstenaar zelf ligt, zal hij dit te minder vinden, waar hij meer zoekt. - De kunstenaar zelf staat in zijn studies oprechter tegenover de natuur of het leven; verkeert eerlijk met zichzelf, - hij denkt aan geen publiek. En toovert niet de belofte schooner schijn dan de werkelijkheid, die in vervulling gaat? Dit geldt zoowel voor een Rembrandt als voor den kleinsten nieuwlichter, voor iemand van de oude school als Hoynk van Papendrecht, zoowel als voor iemand uit de vele nieuwste richtingen als Jan Sluyters.
Het is juist de bekoring van studies, van schetsen en ontwerpen, dat er althans de schoonheid niet wordt voorbijgestreefd, doch slechts nágestreefd. Hoe dikwijls raakt zij zoek, juist door te véél zoeken! En hoe dikwijls vindt men de schoonheid, ongezocht...! En toch, helaas, wat talrijken, die zelfs niet het geluk hadden te vinden, óók in een ontwerp; of nauwelijks een schijn of glimp. Hun namen dekke de vergetelheid. - Het is de taak van den criticus degenen te noemen, die zoo gelukkig waren, hier in studies, de schoonheid te mogen naderen. Náderen, - hoe? IJverig zoekende of vertrouwende op zijn geluk. Met stevigen tred of schuchter naderend. Met een gelukkige hand, als toevallig, of met een fermen greep, zeker van zijn zaak. - Met een machtig gebaar of op den tast, als in een droom...
Mevr. Bisschop-Robertson is zeker van haar zaak; zij heeft een sterken werkelijkheidszin, en toch schuilen er geheimenissen achter haar diepe kleuren (In gedachten b.v.); meer dan achter de portretten van Mevr. Van Duyl-Schwartze, hoe handig en knap deze ook moge zijn, - en nóg zekerder van hare zaak.
Met machtig gebaar toovert Breitner zijn Amsterdamsche stadsvizioenen ons voor oogen. Ontzaglijk, impressionistisch en romantisch tegelijk, is dikwijls zijn werk, zijn ‘studie’, die nooit áf is en daarom misschien altijd áf is, dewijl het van begin tot eind leeft in schoone aandoenlijkheid.
De stillevens van Mej. A.C. v.d. Berg krijgen meer en meer glans en schoonheid. Zij is een der weinigen, die tegelijk schoon kunnen zijn en toch natuurlijk, bijna gewoon. Mej. C.A. v.d. Willigen in bewogener, tast wel eens dieper; doch grijpt er ook vaak naast.
Wij noemden reeds Jan Sluyters. Een machtige karakteristiek van zigeuner-typen, waarvan echter de realiteit niet werd vergeestelijkt. Hij mag daar misschien maling aan hebben, doch er is geen grooter wreker der kunst dan de geest, de aesthetische idealiteit; - het eind zal het toonen, onafwendbaar. - J.H. Jurres deed een grooten misgreep in zijn groot doek van Lelies en Gladiolussen, hoe belangwekkend en kranig als proef ook.
Wij noemden nog: R.S. Bakels, Mej. C. Balwé, N. Bastert, R. Bisschop, P. Bodifee, Mevr. C.M. de Boer-Sinia, G.J. de Boer, Mej. J. van Deventer, A.J. van Driesten, S. Garf, H. Heyenbrock, B. de Hoog, Mej. A. van Houten, W.G.F. Jansen, A.H. Koning, Edz. Koning, A.L. Koster, A. Kuypers, F. Langeveld, E. Leyden, F.P. ter Meulen, M. Monnikendam, A.F. Reicher, J.C. Ritsema, J. Scherrewitz, Willy Sluiter, Hobbe Smith, M.W. v.d. Valk, Mej. M. Wandscheer, Ype Wenning, J.H. Weyns, D. Wiggers, W. Witsen en J. Zon.