| |
| |
| |
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondenten
Tentoonstellingen
Haarlem
Tentoonstelling Jan Poortenaar Museum voor Kunstnijverheid
Voor zijn dienstplicht naar Holland gekomen, neemt Poortenaar de gelegenheid te baat om zijn werk te doen kennen. Door zijn oorlogsprenten is de groote Engelsche kunstenaar Brangwyn tot een ruimer bekendheid ten onzent gekomen en zoo ziet men dan ook vrij algemeen een Hollandschen Brangwyn in dezen kunstenaar. Niet geheel terecht. Brangwyn is sterker, grootscher. Hij is een eerste rangs teekenaar nevens zijn begaafdheid ter ontplooiing van een schitterend coloriet in zijn zwart-en-wit. In de techniek echter blijkt Poortenaar een dankbaar leerling van Brangwyn te zijn. Diens werkwijze is volledig door den Hollander aangenomen. Bij de arbeidsstalen in het Haarlemsch Kunstnijverheidsmuseum, thans te zien, treft men Brangwyns zware contouren, zijn groote vlakken zwart, zijn gansche voorstellingswijze, die meermalen uit zwart lijkt te zijn opgebouwd, waardoorheen schril en spookachtig de schichten van witte lijnen glijden. Het zijn de avonden in de groote verkeerscentra, die hij gaarne uitbeeldt. Het is de ets van het Trafalgar-square waarmede Poortenaar al een paar jaar geleden de aandacht tot zich trok: het Trafalgar-square bij avond, wanneer de leeuwen in hun donkerte majestueus lijken tegen het lichtgewemel der hooge gevels op den achtergrond. Doch belangrijker nog is de ets van dezen tijd, de Beurs van Amsterdam, waarin het lijnencomplex zoo weinig meespreekt en het licht het zich uitstort op de ingangspoorten.
De Hollandsche onderwerpen zijn in den completen Brangwyn-stijl: machtig van zwart en wit. Ziet men de soms vrij slappe aquarellen op deze tentoonstelling, dan komt men er niet vrij van te denken aan imitatie in het zwart-en-wit. Althans aan een werkwijze, die het eigendom was van Brangwyn's geest. Geleende veeren eenigszins.
ALBERTINE DRAAYER - DE HAAS.
| |
Londen
Exhibition by Belgian artists The Dowdeswell Galleries Juni 1917
Een aantal Belgische kunstwerken, welke in Mei in de Dowdeswell Galleries tentoongesteld waren, hebben dit locaal niet verlaten en maken een deel uit van deze tentoonstelling.
Teekeningen en etsen van De Bruycker vullen het eerste salon. De inzending van dezen kunstenaar maakt een nieuw bezock aan de Galleries overwaard. Behalve drie of vier werken, is al het tentoongestelde nieuw - hier ten minste, want enkele teekeningen werden reeds elders tentoongesteld.
Ziehier Rheims, waar onder het portaal der verwoeste Kathedraal de Duitsche Keizer de armen uitstrekt; - de Oogst, waar dezelfde figuur, beschermd door den Dood, welke een onvruchtbaren halm tusschen de tanden klemt, over een barre vlakte kijkt; een weg van
| |
| |
schedels heeft de twee helden gevoerd tot het punt, waar wij hen aantreffen; - Kultur, wat pijpers - eveneens dooden - begeleiden een reuzenkanon; Uhlanen rijden voorop; - in het vernietigende Duitschland wordt de militaire macht door een helm verzinnebeeld, terwijl Turksche hoofddeksels barbaarschheid voorstellen; er zijn overigens veel andere goede dingen van denzelfden kunstenaar; ze baden alle in dezelfde atmosfeer van romantisme, dat, nochtans, wel modern is; en alle zijn ze wonders van techniek.
Heerlijk groen van Permeke, benevens andere minder aantrekkelijke stukken. Twee goede schilderijen van Marcel Jefferys. Een Meisje met Papegaai van Leon de Smet, werken van Delaunois, Van de Woestijne, Ronner, Paulus en van alle kunstenaars die we naar aanleiding der vorige tentoonstelling hebben genoemd.
J.
| |
Rotterdam
Aart Bijl Rotterdamsche Kunstkring
‘Lebeau was hier gister en vond mijn werk goed.’
Ja, waarlijk, het was noodig, dat een zoo zuiver, hoogstaand artiest als Lebeau, den jongen man Aart Bijl eens wat moed kwam geven. Want Aart Bijl is een kunstenaar op en top en het is jammer voor hem dat zijn prachtig werk nagenoeg alleen onder de aandacht der Rotterdammers is gebracht om zijn historische en topografische waarde. Van deze plaats ga het om de artistieke waarde van het: Panorama van Rotterdam.
Naar ouden trant heeft Aart Bijl in een, eenige meters breede, een paar decimeters slechts hooge, veelbladige ets, een compositie gegeven van het Rotterdam van dezen tijd. Eenigszins geïnspireerd op de uitnemende voorbeelden uit de 17e eeuw, bleef toch Aart Bijl geheel oorspronkelijk. Emblemen heeft hij, als niet van dezen tijd, weggelaten, alleen de groote banderol, met het opschrift, Rotterdam, hield hij in eere. Zij is uitnemend aangebracht en geheel in harmonie met de statige voorstelling door Aart Bijl van zijn stad gegeven. Herhaaldelijk hebben kunstenaars getracht een panorama van Rotterdam aan de rivierzijde te maken, doch voor deze opgave heeft men noodig niet alleen gevoelig teekenaar te zijn, doch ook een streng besef van stijl te bezitten. En niemand beter dan Lebeau, in wiens natuurstudies men dezelfde qualiteiten vinden kan als in de voorafgaande studies van Aart Bijl, kan waardeeren het stijlbesef, de samenvatting tot stijl na vele trouwe detailstudies, bewerkingen en omwerkingen van fragmenten, welke de teekenaar van Rotterdam's Panorama niet moe werd te ontwerpen. In den gestyleerden en toch naar het natuurlijke heenzweemenden golfslag op de rivier, plaatste de kunstenaar, het evenwicht van zijn omvangrijke teekening in acht nemend, als in een symmetrie vol onregelmatigheid al die vaartuigen en drijvende werktuigen, die een rivier bevolken welke het aanschijn aan een brandpunt van het wereldverkeer gaf. Op die rivier langs Rotterdam krioelt het in den normalen tijd van vaartuigen, die met veel grooter verschil onderling dan tusschen huizen in een stad, voor een beeld van leven zorgen dat, wat karakteristiek en hier schilderschoonheid betreft, stellig niet onderdoet voor dat zeelandschap uit de zeventiende eeuw met de bolbezeilde schepen en hun pronkende spiegels. Drukke bewerking ziet men in dit moderne beeld slechts door de samengesteldheid van machines; de overvloedige tuigages zijn gebannen door bondige
metaalconstructies. Nauwkeurig, in de bedding der feiten gehouden, laat toch Aart Bijl dien prachtigen stroom voortglijden als een fantasiebeeld uit dezen tijd. Naar oude traditie is het nieuwe Panorama opgevat, doch van nu als van vroeger is het nobel stijlgevoel dat niet verouderen kan, daar de kern van elke vormverschijning harmonisch een oplossing vond. Een karakteristiek van dit gehalte houdt, trots elke kunstrichting, haar waarde.
ALBERTINE DRAAYER - DE HAAS.
| |
M.J. Richters en H.F. Bieling in huize van Hasselt
In den trant van Dirk Nijland geeft de kunstenaar M.J. Richters in Oost-Indische inkt levendige schetsen van het havenbedrijf. Het zijn aanzetten, vluchtige
| |
| |
notities, door het schoone onderwerp als vanzelf gegroeid tot iets moois. Want het emotioneele van een havenbedrijf komt in een krachtig zwart en wit op zijn allerbest tot zijn recht. De grootschheid immers van reusachtige machines doend hun werk met automatisch gemak, dient in de kunst als verzinnelijkt door een sterk materiaal. Zoo heeft Richters het begrepen en daardoor is dit werk boeiend voor naturen, die evenals hij, de als het ware grootsche macht voelen van de moderne machine. Richters lijkt ons vóór alles een nerveus gevoelige, die in zijn werk naast sterke stijgingen ook sterke dalingen heeft. Zijn zwart-en-wit impressies zijn onder hoogen druk van emotie gemaakt, evenals de mooie aquarel: Stormweer en: De Weg, doch er is ook beslist, zeer zwak niet alleen, doch pretentieus-onbeduidende arbeid bij zijn groep.
Uitstekend aansluitend bij Richters' werk is dat van Bieling. De twee zijn als broeders in hun opvattingen. Theoretisch zijn ze in de eerste plaats, dàn volgt de overgave aan hun kunstenaarsinstinct. Bieling zou men, als de oorlog voorbij is, een paar jaar in Parijs wenschen, om bij kracht van uitdrukking, die hij thans en met zooveel onstuimigheid zoekt, verfijning van levenssfeer te ervaren. Hoe wel herinner ik mij Bielings studies van bloempotten met cactussen, door mij van uit Den Haag uitvoerig in de Nieuwe Rotterd. Crt. besproken. Hierin wàs reeds fijnheid in de observatie; zijn Mondscheinsonate is eveneens deze richting uit. Het IJsvermaak op de Bergsche Plas geeft minder schilder-schoonheid dan krasse kleuruitspraak. Aan durf, aan overmoed welhaast, ontbreekt het Bieling niet. Dat hij thans zich meer toelegge op het ontdekken van het stille leven in wat hem belang inboezemt.
ALBERTINE DRAAYER - DE HAAS.
| |
Musea & verzamelingen
Rotterdam.
Museum Boymans
Er is hier nog geen melding gemaakt van het verheugende feit, dat het Rotterdamsch Museum gedurende het laatste half jaar met verschillende interessante aanwinsten verrijkt is. Het lijkt of de kapitale stuk van Aert de Gelder den vorigen zomer tal van stadgenooten ertoe heeft aangezet het museum Boymans uit te breiden, om het op een peil te brengen waardig aan een groote stad. Die verschillende giften willen wij niet onbesproken laten.
Ten eerste schonk de heer J.P. van der Schilden tegen het einde van 1916 twee kleine karakterkoppen, geschilderd door Adriaen van Ostade. Het zijn ovale paneeltjes, pendanten van een man en vrouw, voluit gesigneerd en gedateerd 1642, welke omsloten zijn door zeldzame in hout gesneden Louis XIII lijstjes. Hierdoor is een geheel gevormd, dat buitengemeen precieus aandoet. Ostade heeft zijn modellen waargenomen bij het schijnsel van een lamp en het lichteffect - bij hem toch al zoo'n karakteristiek onderdeel van zijn kunst - is daardoor des te eigenaardiger geworden. De hoofdtoon is een gedempt goud. De man in een buis van verschoten groen, een baret schuin op het hoofd, is even naar links gewend. Zijn halfgesloten oogen, en de geheele expressie van zijn gezicht is van een voor Holland ongewone geestigheid. De vrouw gluurt naar rechts. Zij is gekleed in een fletse tint van violet-rood. Uit haar witte slaapmuts met losse binders, die zij zeker niet om de sierlijkheid draagt, steekt wat kortgeknipt haar. Welk een fel leven spreekt er uit die twee tronies, de eene slim, de ander jolig, hoe raak zijn de kokkerts van neuzen geschilderd, wat penetrant is dit alles in het kleine bestek van schildering! Naast zijn genretafereelen is dit het beste wat de schilder ons gelaten heeft: een sterk-geprononceerde physionomie, wel burlesk maar tegelijk zoo fijn en subtiel dat het reeds een achttiende-eeuwsche Pierrot schijnt te voorspellen. Het museum bezat van Ostade een dergelijken Lachenden Boer, maar dat schilderijtje, 1646 gedateerd is grover geschilderd en ook minder goed
| |
| |
geconserveerd. Te zamen zijn ze nu in een vitrine, bestemd voor kleine schilderijen en miniaturen, op zaal B ondergebracht. Bij de drie Ostade's hangen de kleine portretten van Dirck Hals en Van de Venne, het mooie miniatuur in grijzen toon van Terborch en het minutieuze stilleven van Heda. De nieuwe vitrine is geplaatst op een eiken balpoot-tafel, die een stadgenoot, de heer I.M. Hudig, ten geschenke gaf. Dit XVIIde eeuwsche meubel, in goeden staat bewaard, moet afkomstig zijn uit een Hollandsch weeshuis en deed daar tot voor korten tijd nog alledaagschen dienst.
Van een geheel andere geaardheid dan de kunst van Ostade is een schilderij, ook van de XVIIde eeuw, dat eenige stadgenooten voor het Vlaamsche zaaltje hebben aangeboden. Het is een stilleven van Jan Fijt, een kreeft, die op een blauwen schotel ligt. De groote Vlaming is hier van een geweldige plastische kracht en zoo gloeiend in de kleur, dat onze blikken er als vanzelf naar toe getrokken worden. Het vreemde sterke rood van de kreeft, hier en daar met fletsere schaduwkanten, is overheerschend. Elke kleine nuanceering van de krakend-harde schaal en de wreedc scharen is zoo juist en krachtig aangeduid als slechts weinig schilders in dit veelvuldig gebruikte gegeven bereikt hebben. Het schilderij is een voorstudie van Fijt voor een grooter stilleven, dat zich thans in Berlijn bevindt en was op de najaarsveiling bij Frederik Muller. Later kwam het langs een omweg naar het museum.
Een ander schilderij in dezelfde zaal, een stilleven van Chardin, mag wellicht de allerbelangrijkste gift genoemd worden, waarover hier gesproken moet worden. Dit werk completeert de kleine collectie van Fransche meesters op uitnemende wijze en is op zichzelf een kunstwerk van zoo buitengewone waarde dat wij den gever, den heer D.G. van Beuningen, warmen dank verschuldigd zijn. In een openbare Hollandsche verzameling was tot nog toe alleen het kleine stilleven van Dr. Bredius in het Mauritshuis. Wel komt Chardin's naam af en toe op veilingen voor, maar meestal is het dan een werk van onzekere toeschrijving en geringe beteekenis. Naast het karakteristieke stuk in Den Haag met de uien en de koperen pan vindt men nu in Boymans een voortreffelijk voorbeeld van Chardin's meesterschap in de stilleven-kunst. Uit dit schilderij spreekt de klare en eerlijke geest van een welbewust maar ingetogen kunstenaar, die zijn liefde en zijn aandacht aan elk simpel en alledaagsch ding wist te geven, dat ons zonder zijn bezieling onnoozel zou voorkomen. Het wekt een stemming van evenwichtigheid en rustige overtuiging. De kleuren van zijn palet zijn niet uitbundig, maar diep en fonkelend en elk onderdeel is onscheidbaar samengebonden. Op het doek in Boymans is blauw de hoofdtoon, die zich in nuances herhaalt, het ééne repeteert zich in het ander, het reflecteert er even in, maar het is niet de onaangename weerkaatsing van een gladde materie. Het stilleven is opgebouwd uit een paar voorwerpen, die op zichzelf niet de minste beteekenis hebben en die achteloos zijn neergezet. Zoo lijkt het tenminste. Maar onopvallend schuilt er een wel-overwogen compositie in. Een brood, een geglazuurde confituren-pot en een teenen mandje met vruchten zijn op een steenen aanrechtbank gezet. Bij het mandje zien we wat verfrommelde rekeningen en tusschen de pruimen, die een blauw-donzig waas hebben - terwijl sommige overrijp al openbersten - liggen frissche bladeren gerangschikt. De
confituren-pot is met perkament gesloten, dat door een geestig geschilderd en even met roze aangetipt koordje vastgestrikt zit. Een stilleven dus dat rijkheid kiest in plaats van rijkdom. Geen overvloedige tafels, geen kostbare zilveren schalen, die van weelde getuigen, geen zware draperieën van vorstelijk ingerichte vertrekken. Zelfs niet een gegeven dat om zijn ‘schilderachtigheid’ gekozen werd. En toch van zulk een boeiende bekoring! Slechts een meester als Chardin was tot zoo iets in staat, die zijn heele leven aan de schilderkunst gegeven heeft en met taaie kracht, onafhankelijk van invloeden, zijn eigen weg zocht. Hij is de rustige werker die volhardt, nederig maar met een vaste hand.
Chardin kwam voort uit de kleine bourgeoisie en bleef zijn leven-lang in een stille wijk van Parijs wonen. Zijn kunst is de weerslag van die omgeving. Hij maakte geen reizen en verkeerde nooit in de beroemde côterieën van zijn tijd.
Wederwaardigheden zijn er weinig van hem
| |
| |
te vermelden en romantische bijzonderheden in het geheel niet. Hij leidt een eenvoudig burger-bestaan, soms dreigt er armoede; een zoon, die ook schilder zal worden, geeft hem vele zorgen, maar uiterlijk gebeurt er verder weinig belangrijks. Wat ons telkens weer treft is zijn bescheidenheid. Als op een keer een vriend op bezoek komt in zijn atelier en een stilleven bewondert, oppert Chardin dadelijk het plan dat schilderij dan te ruilen voor het vest, dat de bezoeker draagt, omdat hem dat kleedingstuk zoo goed bevalt. Zoo gaat het telkens. Hij laat zich te weinig betalen en maakt zelfs aanmerkingen als hem een geboden prijs te hoog voorkomt.
J.B. CHARDIN: Stilleven.
(Museum Boymans, Rotterdam).
Uit zijn beroemde figuurstukken, die op zijn tijdgenooten den meesten indruk maakten, spreekt dezelfde aandachtige geest als uit de sobere stillevens. Eigenlijk zijn ze niet anders dan een variatie op zijn vroeger werk en de vertrekken, waarin hij figuren schildert, herbergen dezelfde voorwerpen, die hij zoo geniaal wist weer te geven. Chardin werkte niet met modellen, die in de een of andere houding voor hem moesten poseeren. Wat hij schildert zijn menschen, zooals ze zich onopgesmukt in zijn kleinen kring bewogen. Het is het gewone gedoe, een vrouw in de keuken bezig, een gedekte tafel waaraan het eenvoudige maal gebruikt zal worden, een gouvernante die een kleinen jongen een ernstige reprimande geeft. In die binnenkamerkunst is de meester wel op zijn allerbest als hij het kind schildert, kleintjes tusschen de groote menschen of alleen, in een spel verdiept. Die kinder figuren zijn voor de epoque zeldzaam natuurlijk en hebben niets gemeen met de weelderige poppenwezens, die op traditioneele wijze in de XVIIIde eeuw zijn geportretteerd.
Hoe Chardin ertoe kwam, zich op figuurstukken toe te leggen, vermeldt een merkwaardige anecdote. Zijn vriend, de portretschilder Aved weigerde aan een dame haar portret te maken voor de som van 400 francs. Chardin, met zulke prijzen niet verwend, was hierover verwonderd en gaf te kennen dat hij het nog zoo'n kwade opdracht niet vond, waarop Aved korzelig antwoordde: ‘Si un portrait était aussi facile à faire qu'un saucisson.’ De zachtzinnige meester van de saucissons voelde zich licht gekwetst door zulke minachtende woorden en schilderde toen als antwoord zijn eerste stuk met figuren. Hiermede had hij oogenblikkelijk een ongekend succes.
Op lateren leeftijd teekende Chardin nog enkele pastel-portretten. Zijn gezicht was toen
| |
| |
sterk achteruit gegaan en het viel hem makkelijker met pastel te werken dan het palet te hanteeren. Als pastellist blijkt hij dan dadelijk op het peil te staan van de besten als La Tour en Perronneau.
Het valt niet te ontkennen dat men Chardin, die anders zoo weinig met zijn tijdgenooten gemeen heeft, in zekere mate wel heeft weten te waardeeren en voornamelijk omdat hij het métier zoo degelijk beheerschte. Men vergeleek hem gaarne met Hollandsche XVIIde-eeuwsche meesters. Maar, zooals het bij een groot schilder dikwijls gaan moet: dat zijn kunst een zeldzame beteekenis had, dat hij verder gereikt heeft dan de oude Hollanders, is zijn tijdgenooten ontgaan. En niet in zijn figuurstukken maar juist met de stillevens. Hij maakte geen directe school, maar zijn late invloed is des te grooter geweest.
Chardin heeft de modernen voorbereid. Manet, Cézanne Gauguin en Van Gogh, maar ook Fantin Latour schilderen stillevens van een geheel nieuw karakter. Dit is hun mogelijk geweest door de gaven van Chardin, die na de opvatting in de XVIIde eeuw den overgang van het oude naar het moderne gevormd heeft.
De tentoonstelling van Fransche moderne kunst die dezen winter gehouden werd, was voor enkele stadgenooten de aanleiding een landschap van Pissarro aan het museum ten geschenke te geven.
Met Pissarro zijn we midden in het Fransche impressionisme en wel op het moment dat het in zijn eersten bloei stond. De datum van het landschap: 1875 en de benaming ‘Les Côteaux d'Auvers’, spreken voor zichzelf.
De schilder woont, na een verblijf te Londen tijdens den Fransch-Duitschen oorlog, in Pontoise, dat in de onmiddellijke nabijheid van Auvers ligt. Ook Cézanne werkt daar. De beide schilders zijn veel te zamen en ondergaan elkanders invloed. - Pissarro, in 1830 op de Antillen geboren, had vroeger in zwaarder trant geschilderd. Zijn eerste blijvende indrukken had hij gekregen van Corot, die toen nog onbekend was. Maar omstreeks 1865-1870 was Manet het groote voorbeeld geworden.
De gedempte kleuren van een oude traditie verdwijnen. De schilders van de groep die men impressionisten zal noemen, lossen de schaduwen op in nuances, die steeds een geprononceerde kleur inhouden; zij durven felle zonneschijn-effecten aan en verlaten de ateliers met het te kunstmatige licht. Zij zoeken voor de natuur een directe ontroering. Maar het publiek dat toenmaals een meer literairen kijk had, begreep er niets van; de impressionisten werden als bizarre farceurs, wien alle grootschheid en verhevenheid zou ontbreken, uitgemaakt.
Van alle kanten kwam de heftigste kritiek. Dat ook de eenvoudige landschapschilders als Sisley en Pissarro, die waarlijk niet gecompliceerd van aard zijn, meedoogenloozen spot hebben opgewekt, kunnen wij ons nu na een veertigtal jaren nauwelijks meer voorstellen. Niets lijkt ons natuurlijker dan deze kunst te aanvaarden en te begrijpen. En vooral Pissarro, de moderne schilder van het landschap bij uitnemendheid, is een vertolker, wiens stemmingen gemakkelijk te volgen zijn. - Wij zouden hier op het impressionisme niet verder behoeven in te gaan, maar het museum ontving nog een kunstwerk, dat eveneens als vroege impressionistische uiting van bizonder belang is.
De heer A.A. van Beek bood een aquarel van Jongkind aan, den Hollandschen kunstenaar, die zijn ontwikkeling vooral aan Frankrijk, waar hij het grootste deel van zijn leven doorbracht, te danken heeft. Elders is er over geklaagd dat onze musea te weinig van dezen knappen landgenoot bezitten, de aanwinst is dus buitengewoon welkom. Het is een belangrijk getuigenis van het impressionistisch talent van Jongkind, een potloodschets, zorgvuldig opgewerkt met waterverf in blauwe en fijngrijze kleuren. Aan de Seine met haar hooge kaden ligt een drijvende waschinrichting, een hengelaar staat op den voorgrond en aan de andere zijde zien we hooge nieuwe huizencomplexen achter de Notre-Dame. Het is merkwaardig, dat de indruk van het hedendaagsche Parijs slechts weinig verschilt van deze ‘impressie’ uit 1865.
Een aquarel van Bosboom, het vorig jaar aangeboden door den heer A.C. Mees is uit ongeveer denzelfden tijd. Het is een klein werkje, een hooge kerkruimte, waar de menigte een dienst bijwoont, fijn en gevoelig van uit- | |
| |
voering. Als vanzelf komen we tot een vergelijking van deze twee aquarellen en dan is 't wel teekenend zooals Jongkind tegenover Bosboom moderner aandoet. Men zou kunnen meenen dat de meesters door een generatie gescheiden waren en Bosboom is dan de oudere. Hij toch zette een traditie voort, terwijl Jongkind als kunstenaar een sprong vooruit doet en zijne werken stuk voor stuk origineele vondsten zijn.
Op de boven-vestibule is voorloopig opgesteld een bronzen beeldje uit de Italiaansche Renaissance, geschenk van C.W.F.P. baron Sweerts de Landas. De directie van het museum heeft het op naam gezet van Jacopo Sansovino, den beeldhouwer, die in 1486 te Florence geboren werd. Een paar bizonderheden van zijn leven mogen hier volgen. Jacopo, die eigenlijk als familienaam Tatti had, werkte reeds op jeugdigen leeftijd in het atelier van Andrea Sansovino te Florence, wiens naam hij toen uit vereering voor zijn leermeester overnam. Na een verblijf te Rome vestigde hij zich in 1527 in Venetië, dat voor zijn kunstenaarsloopbaan de meeste beteekenis behield en waar hij een buitengewonen roem verwierf. Zijn kunst staat in nauw verband met die van de andere Venetiaansche artisten van zijn tijd, zoowel met de schilders als architecten en beeldhouwers. De stijl van zijn werk heeft overeenkomst met Titiaan en Tintoretto, met wie Jacopo dan ook voortdurenden omgang had. Zijn bronzen statuetten, vaak van een klein formaat, bezitten levendigheid en gratie. De ‘Venus met den Dolfijn’ van het museum stemt met deze gegevens geheel overeen. Het brons, waarvan de prachtige zware patine bewaard bleef, is bijzonder elegant van vorm, van welke zijde men het ook bekijkt. De godin wier forsche gestalte van een gezonde kracht getuigt - en die de weelderige vormen heeft waardoor de Venetiaansche schoonen bekend waren, - steunt op den dolfijn. Haar rechterhand is over haar linkerborst geslagen met een gebaar van fiere zekerheid. Onder den haarwrong is het gelaat allerminst star-klassiek, maar levendig en geestig van lijn. Bij het antieke fragment in marmer van een Venus met Dolfijn, dat het museum reeds bezat, is deze interpretatie van hetzelfde onderwerp in een geheel anderen stijl, van een ander tijdperk en in een ander materiaal, instructief en belangrijk.
Wat de verzameling glaswerk en porcelein betreft is er niet minder heugelijk nieuws. De anonyme schenker heeft de bestaande collectie, die tusschen de zalen van oude kunst zoo'n goede afwisseling brengt, weer aanzienlijk uitgebreid.
Voor het meest kostbare glaswerk is een nieuwe vitrine vervaardigd. Het zeldzaamste van deze nieuw-aangeboden verzameling is wel een groote pompeuze berkemeier van ongewoon formaat, in de literatuur over glas bekend als ‘Lady Harvey's Glass’. Bestemd als pronkbeker voor de stad Hamburg, waarvan een afbeelding in het bovenste gedeelte gegraveerd is, dateerend uit ongeveer 1680, mag het een speling van het tot genoemd worden dat dit Duitsche werk nu in een Hollandsche havenstad beland is. Aan de eene zijde staat boven het stadsgezicht een zon, aan den anderen kant de maan. In den hoogen voet gevat door een gedreven onderstuk van verguld zilver, zijn nymphen en zeemeerminnen, sterren, zonnen en manen te ontdekken. Als proeve van glaskunst is het een rijke opeenstapeling van allerlei technieken, zooals men zelden zal aantreffen. De deksel, eveneens van gedreven metaal eindigt in een wat plomp gemodelleerden Bacchus. Het geheel maakt ongetwijfeld indruk en het drijfwerk van den voet is van een uitmuntende kwaliteit. Toch is er in de collectie eenvoudiger werk dat een meer directe bewondering afdwingt. Als een groote, ijle zeepbel glinstert in de hoogte een uit de hand geblazen bokaal van enorme afmeting. De breede, platte deksel loopt uit in een roze en groen-getinte bloemknop, waarin iriseerende lichtjes van het groote glazen oppervlak zich nog eens lijken samen te vatten. - Verder is rijk en voornaam de verscheidenheid van geslepen wijnglazen op hoogen spiraalvoet. Ieder glas vertoont een nieuwe variatie van een of andere zeldzame bloem, van wat bladeren en een vogel. Met artistiek talent zijn ze uitgevoerd. De bleekroze nuance van enkele bekers geeft ook een zeldzaam-fijn effect. - Wij zouden te uitvoerig worden door verdere beschrijving te geven, b.v. van de verschillende zoogenaamde Wolff- | |
| |
glazen, wier decor door stippeling met diamant is verkregen en waarvan de rag-fijne teekening zoo duidelijk uitkomt tegen het sterke licht op de
bovenverdieping van het museum. Ook beneden, in de marmeren gang, die naar de zaal van de Haagsche school leidt, zijn twee nieuwe vitrines, één voor de zooeven genoemde nieuwe collectie van blauw porcelein, geplaatst. In de andere vitrine is een bruikleen van den heer en mevrouw Smith-Van Stolk ondergebracht, het moderne aardewerk van den Goudschen pottebakker Lanooy, wiens werk in Holland reeds algemeen bekend is.
J. ZWARTENDIJK.
| |
Kunstveilingen
Frederik Muller & Co., Amsterdam.
Half Mei had bij de firma Frederik Muller een veiling van moderne kunst plaats. Natuurlijk werden er voor de werken van meesters der Haagsche School weer hooge prijzen besteed, terwijl daarentegen de schilderijen, overgebleven uit het atelier van David en Pieter Oyens ons inziens bijzonder laag weggingen. Al was het hier niet om het allerbeste werk van de twee sympathieke Vlaamsche meesters te doen - het meeste was uit den overgebleven voorraad al weggehaald - hun geestig en gloedvol werk behoudt toch altijd een aparte charme.
No. 8, een stilleven, bracht f325 op; No. 33, portret van Pieter Oyens f225. Portret van een jonge vrouw door Picter, f500, een teekening van hem f100.
Bij het werk van Hollandsche schilders zien we andere getallen. No. 73, een Breitner, f2800; No. 74, de Visschers van Gabriël, f6200; No. 75, een Jozef Israëls, f7300; No. 76, Jacob Maris, Witte Duiven, f2100; No. 78, Willem Maris, Koeien aan het Water, f4100; No. 79, Eend met jongen, f2400; No. 80, Koeien, f3700; No. 82, Albert Neuhuys, de Wieg f7900; en No. 83, een kleine Neuhuys, voor f6000.
Van Anton Mauve noemen wij No. 84, Koehoedster, f725; No. 85, Stalinterieur, f500; No. 88, Op de Heide, f1650; No. 92, Zomer, f775; No. 97, Schets van een witte koe, f900; No. 107, Een studie met drie koeienkoppen, f1000.
Verder van Bastert een kerk te Vianen voor f1300; C. Bisschop, de Naaister, f1600; een aquarel van Bosboom, f1500; een stilleven van Fantin-Latour met pioenen f3000; No. 184, een moerassig Landschap van Poggenbeek, f1200; No. 199, C. Troyon, het Melkuur, f400; een aquarel van Voerman f625 en een schilderij van hem, Gezicht op Hattem, f1300; en No. 291, een Karssen voor f410.
* * *
Begin Juni was er bij dezelfde firma een groote veiling van een collectie ceramiek, oude meubelen, antieke stoffen, ook van schilderijen enz. In de bovenzaal was het vooral een interessante uitstalling van Italiaansche, Perzische en Oostersche faïences, van rijke, oude stoffen. In een vitrine was hoogst belangrijk beeldhouwwerk, waaronder enkele antieke stukken, o.m. een klein hert in brons, van een strak en zuiver modelé.
Tijdens de kijkdagen was er reeds veel belangstelling en op de veiling liepen sommige nummers tot ongekend hooge prijzen op, niet het minst waar het om de schilderijen en het beste van de antiquiteiten ging.
Later maakte iemand met een ingezonden stuk in de N.R.C. er nog op attent, dat er bij verkoopingen van slechte tijden niet veel te merken was, integendeel leek het of men tijdens den oorlog gretiger geld voor kunstwerken uitgaf, zelfs al waren het niet altijd schilderijen van een eerste kwaliteit, zooals b.v. de kleine Rembrandt, die nergens genoemd wordt en niettemin voor f19000 werd verkocht. Bijzonder was No. 5, Aert de Gelder, een oude vrouw in een leunstoel gezeten, die f10200 opbracht. Van de overige schilderijen waren sommige attributies betwijfelbaar.
No. 1, Brekelenkam, f6800; No. 2, Bronckhorst f1750; No. 3, Albert Cuyp, f16000; No. 4, Govert Flinck, f4200; No. 6, Frans Hals f26000; No. 7, Moreelse, f6500; No. 8,
| |
| |
Aert van der Neer, f31500; No. 9, van denzelfden meester, f3200; No. 10 en 11, van Ravestein f12900; No. 13, Willem van de Velde f2900; No. 33, Breughel f750; No. 34, Breughel, f4800; No. 36, Carré, f950; No. 48, Jan van Goyen, f750; No. 52, Honthorst, f850; No. 67, Jan Steen, f2500; No. 69, Storck, f1250; No. 78, School van Rogier van der Weyden, f2300; No. 1844, De Heem, f3100 en No. 1847, Jan van Kessel voor f2925.
Van het beeldhouwwerk ging No. 873 een Italiaansche buste uit de XVIde eeuw voor f23000; No. 874, de Romeinsche keizerbuste, f6500; het antieke hertje voor f18100; No. 877, Dansende Faun, f1000; No. 879, een Venusbeeldje, f925; en een bronzen Italiaansche mortier voor f300. No. 834, Italiaansch werk van de XVde eeuw, een Madonna met het Kind, relief in terra-cotta gebakken bracht f12100 op.
Van het Chineesche porselein noemen wij: No. 115, vijf potten, f2100; No. 116, drie potten, f2050; No. 121, appelbloesemstel f1050; No. 201, familie verte schotel, f600; No. 221, een dito, f375; No. 255, een Koekoek-servies, f3000, No. 315, een serie fraaie borden, f830; No. 1787, een half dozijn koningsblauw-borden met groene perken, f1800; No. 1789, een blauw eetservies, f605; No. 1791, ruiterborden, f640.
Wat de meubelen betreft, waarbij zich rijke en goed geconserveerde exemplaren bevonden: No. 1077, een ebbehouten kast, ging voor f1300; No. 1078, notenhouten kast, f950; No. 1085, een klein eikenhouten kastje, f800; No. 1106, een teakhouten kabinetje met koper beslag, Indisch werk uit de XVIIde eeuw, f2500; No. 1125a, een secretaire met lakpaneelen, f1700; No. 1125b, twee hoekkastjes met lakpaneeltjes, f2450; No. 1135, een halvemaanvormige commode f1300, No. 1145, een stel Lodewijk XVI stoelen, f1200; No. 1178, twee Lodewijk XIV stoelen, f500; No. 1193, een rustbank uit de XVIIde eeuw, f925; No. 1203, een Italiaansch notenhouten tafel, f1500; No. 1203a, een Lodewijk XV table-ministre. f1150; No. 1205, een Italiaansch notenhouten tafel, f510; No. 1209, een satijnhouten tafel Lodewijk XVI, f525; No. 1245, een Italiaansche gangkist, f700; No. 1250, een Gothische kist, f800; No. 1259, een kamerscherm, f1000.
| |
Veiling Frederik Muller. Amsterdam
Een collectie schilderijen, door een kunstschilder bijeengebracht kwam 19 Juni bij bovengenoemde firma onder den hamer. Het was een verzameling, hoofdzakelijk bestaande uit moderne buitenlandsche kunst, die een goede afwisseling bracht tegenover hetgene, dat wij hier gewoonlijk aan moderne verzamelingen onder oogen krijgen. Er was veel werk, de impressionisten als Manet, Monet en Sisley waren vertegenwoordigd en het mag niet het allerbeste van deze beroemde meesters gegolden hebben (De Amazone van Manet konden wij niet bizonder bewonderen) interessant was deze collectie in elk geval. Van Cézanne was er één van zijn minder gelukkige zelfportretten, van Vincent van Gogh viel vooral op een sepia-teekening van een landschap. De naakte Vrouw van Courbet was een hoogst merkwaardig schilderij, en van de Engelsche kunst waren namen als Constable, met een reeks werken en Turner vertegenwoordigd; een bewijs dus, dat de verzamelaar met smaak en kennis te werk is gegaan.
De veiling was zeer geanimeerd, de prijzen waren:
No. 2, Paul Cezanne f7700; No. 4, John Constable f3900; No. 6 van denzelfde, Heuvelachtig landschap f3100; No. 12, idem ‘de rivier’ f5000; No. 13, idem Landschap met kasteel f3300; No. 14, de Hut f1700; No. 15, Gezicht te Aldeborough f1250; No. 26, liggende naakte vrouw door Courbet f10.000; No. 27, Boschzoom van denzelfden meester f4500; No. 28, Courbet, Zonsondergang boven zee f2100; No. 29, idem herfstbosch f17000; No. 30, idem ‘de Stier’ f1550; No. 31, idem wilgen f5150; No. 33, van Daubigny, schemering f2200; No. 34, idem ‘de velden’ f2000; No. 35, idem Villerville f1850; No. 35a, Decamps, terug van de jacht f2550; No. 36, Vincent van Gogh, tuin met bloeiende vruchtboomen f8600; No. 38, Le moulin de la Galette van denzelfde f2425; No. 41, Thomas Lawrence, mansportret (schets) f3600; No. 42, Manet, Amazone f15000: No. 43, Claude Monet, lente f7600; No. 44, idem Gezicht op Parijs, f13000; No. 45, Monticelli, openluchtfeest
| |
| |
f3300; No. 46 idem ‘de dans’ f3300; No. 47, idem witte griffon f2000; No. 48, Pommeraansche hond f1750; No. 49, idem, geitenstal f1700; No. 50, Morland, de twee paarden f1150; No. 52, Sisley, Sneeuw f4200; No. 54, De Toulouse-Lautrec, mansportret f2400; No. 55, idem rossige vrouw f3600; No. 56, idem, waschvrouw f2100; No. 58. Turner, In Italië, f12.400; No. 59, school van Turner, de wilde jacht f2000; No. 61, Rousseau, zonsondergang op de vlakte f1700; No. 62, Vincent van Gogh, boomgaard (sepiateekening), f1800.
VEILING DEN HAAG, DIRECTIE KLEYKAMP
De oude kunsthandel Goupil, later de firma Boussod Valadon & Co., welke in Den Haag een zoo wel-bekenden naam had en onder directie stond van den heer Tersteeg, is thans opgeheven. Wat nog aan voorraad aanwezig was, werd 12 Juni onder leiding van de firma Kleykamp geveild en daarmede behoort deze kunstzaak tot het verleden.
Uiteraard ging het hier hoofdzakelijk om werken van de Haagsche school, hoewel er ook een merkwaardige reeks van het werk van Piet van der Hem aanwezig was, schilderijen en aquarellen, en verder b.v. verschillende van de droomerige landschappen van Jan Bogaerts. Van Jacob Maris waren zeker de twee belangrijkste schilderijen zijn ‘Ophaalbrug’ en ‘Poortje te Delft’, dit laatste een voor dezen schilder ongewoon gegeven. Het Dordtsch museum deed op de veiling een aankoop van 3 nummers, te weten No. 21, een Piet van der Hem; No. 28, een Hijner en No. 62, een Van der Weele.
De volgende prijzen werden onder meer besteed:
No. 3, Blommers f1175; No. 4, Jan Bogaerts f500; No. 8 van denzelfden schilder f410. Van Piet van der Hem No. 21 voor f500 en No. 27 voor f390; No. 78, Hijner f700 en No. 30 voor f300; No. 31, een Jozef Israëls f2600; No. 33, Kever f1850; De ophaalbrug van Jacob Maris f14000, zijn Poortje te Delft voor f6000 en de Tjalk f6600; No. 38, een Willem Maris f7900; van Willy Martens No. 44 voor f480; van Ter Meulen No. 45 voor f1525; No. 46 voor f1300; No. 47 voor f1150 en No. 49 voor f2100; No. 53, Pieters f1200; No. 57, Steelinck f510; No. 61, Van der Weele f370.
Van de aquarellen ging No. 74, een Van Driesten voor f370; van Piet van der Hem No. 88 voor f410; No. 101 voor f300 en No. 102 voor f320. No. 104 van Willem Maris bracht f5500 op; No. 106 van Anton Mauve f4000 en No. 108 f3500. Van Ter Meulen ging No. 109 voor f825 en No. 110 voor f600.
J.Z.
|
|