| |
| |
| |
| |
Tentoonstelling van binnenhuiskunst
Is het toch niet kenmerkend voor den Franschen geest, dat het hoofd van den Staat - in dézen tijd! - een rede houdt over de waarde van het Boek in Frankrijk; - rede, die Reuter belangrijk genoeg acht om hem over de wereld van geallieerden en neutralen rond te seinen - en waarin President Poincaré de uitspraak van Nietzsche overneemt: ‘beschaving is eenheid van artistieken stijl in alle uitingen van het leven?’
In dezen tijd! - waarvan de stap der millioenen geofferde jonge mannen naar de loopgraven het rhythme aangeeft in een steeds beklemmender tempo, - waarvan de kanonnen de minuten tellen, onverbiddelijk ook voor de stijleenheden dier trouwe monumenten, uit gelukkige perioden van vrede-door-tezamen-gelooven overgebleven, die immers tot ruïnes en puinhoopen worden verwoest om vrij baan te maken voor de granaten.
Dat beminnelijk Fransche optimisme, dat ook nú nog blijft getuigen van zijn onwankelbaar vertrouwen op de overwinning van de Schoonheid, van een beschaving, die eenheid van levensstijl is. Terwijl er meer en meer een moeë weifelmoedigheid zinkt in de menschheid, een scepticisme, uit de oorlogsdébâcle van zóó veel wel nader gewaande idealen ontstaan, - óók in ons neutrale landje, waar, in den laaien gloed van den Europeeschen brand, het geestelijke leven nu en dan wel schijnt uit te smeulen onder den domper van die neutraliteits-noodzakelijkheid en de materieele zorgen voor het dagelijksche levensonderhoud...
En toch, toch zijn er teekenen, die dit geloof in de ideëeler instincten van de menschen - waaruit immers ten slotte het tot beschaving gestyleerde leven van geluk voort moet komen - schijnen te willen bevestigen.
| |
| |
De voorjaars-omwenteling in 't oude, zoo geheimzinnig oer-machtige Tsarenrijk heeft de nieuwe lente, aera van jongen bloei ingeluid, die vol is en zwoel van ontroerende beloften. Een verlokkend en verteederend lichter-worden als in den dageraad over dit wereldrijk van nog grootendeels onontgonnen, donker barbaarsche krachten, die nu beloven te zullen gedijen en ontkiemen onder de zon van waarachtige beschaving tot een rijken oogst van schoone blijheid, - dat is: tot eenheid van stijl in alle uitingen van het leven.
***
Het avondblad, met dit telegram van Poincaré's-rede, juist binnengebracht toen ik u wilde gaan schrijven over de tentoonstelling van binnenhuiskunst, waarvan wij hier in Rotterdam den primeur gehad hebben op haar ommegang door het land, - het bracht mij onwillekeurig tot deze gedachten van de inleiding, die inderdaad minder ver afdwaalt van dit toch wel bescheiden geval dan aanvankelijk mag schijnen.
Deze eenvoudige tentoonstelling van wèl overwogen huiselijkheid is volstrekt niet wat men een openbaring noemt, noch een manifestatie, die een periode in de kunst kenmerkt. Enkele, ten deele jongere, artiesten hebben overleg gezocht om met hun moderne werk tot een zekere harmonie te geraken voor de inrichting van een trits kamers. Dit is hun bedoeling geweest, zonder meer. En de juistheid hiervan, op dit oogenblik, is practisch gebleken uit een ongekend druk bezoek van menschen uit allerlei kringen in de overwegend zakelijke, materialistische havenstad Rotterdam, waar geld-verdienen het parool is, en waar, door den oorlog, dan ook veel geld verdiend is, en nog altijd wel wordt.
Deze belangstelling, juist hier, was opvallend. Want Rotterdam heeft, in tegenstelling met andere steden gedurende de periode van haar zóó snelle en verrijkende opkomst, nooit blijk gegeven van kunstzinnigheid, - zooals bijvoorbeeld Amsterdam in de gouden eeuw, zij het dan maar alleen uit verlangen van den zoo weelderig prospereerenden koopmansstand om hun weelderigheid te veruiterlijken, en het manifësteeren van hun rijkdom en hun aanzien in de wereld toe te vertrouwen aan dan ook de knapste kunstenaars van hun tijd: als de architecten geweest zijn, die de koopmanspaleizen aan de Amsterdamsche grachten, die het trotsche stadhuis op den Dam gebouwd hebben; de schilders, die hen en de leden van hun gezin conterfeitten; de decorateurs en beeldhouwers, die hun statige portalen en gangen en hun deftige zalen
| |
| |
versierden; de meubelmakers, de kunstdrijvers, de wevers der pompeuse stoffen, de plateel- en aardewerk-bakkers, die te zamen hun binnenhuizen inrichtten tot een voorname, en harmonische statie, waarvan onze musea nog altijd getuigen voor de heele in kunst belangstellende wereld.
Aan Rotterdam, dat voorzichtig-behoudend is en dus wars van alle moderniteit, voor zoover die niet zijn voorbeeldige havens utiliseert, zijn alle uitingen van zich verjongend streven, zoowel op sociaal-als op kunstgebied, schier ongemerkt voorbijgegaan. Een geest van burgerlijk en wat verstard conservatisme in eigen stugge kracht, - van verzet tegen en zelfgenoegzaam negeeren van de vernieuwende stroomingen, die zich symboliseert in den bouw van het Stadhuis, en wat daar nu telkens weer voor geschonken wordt aan versierings-deelen door verschillende groepen van de burgerij. - En hier schikt men zich in, neemt men genoegen mee, vindt men voldoening in, uit een eigenaardig begrip van overgeërfden, volgzamen burgerzin, waar dan ook geen woord van openlijke critiek, laat staan van protest, uit opkomt in de stad-zelve. - 't Gaat ons immers goed zooals 't gaat, en wij komen op de oud-beproefde wijze tot steeds bevredigender welstand. Daarom concentreeren wij al onze krachten en al onze aandacht op het vermeerderen van dezen welstand; - en wat daar buitenaf onrustig woelt in de centra van intellect, daar zullen wij wel zalig voor oppassen om er onze beproefde zakelijkheid door te laten verontrusten.
Toch, in het eindeloos samengestelde mengsel, dat de bevolking van een bloeiende groote havenstad is, met allerlei van elders ingevoerde elementen, leeft hier en daar een eenling, die zich wel eens vereenzaamd en onbehagelijk voelt temidden van het zoo eenzijdig Rotterdamsche materialisme. En nu is 't eigenaardig, dat dergelijke menschen met een andere, ideëelere levensbeschouwing, zoowel overtuigden als nog wat aarzelende zoekers, blijken veel talrijker te bestaan, in allerlei lagen van zoo'n samenleving verspreid, dan men oppervlakkig beschouwd zou durven hopen. En voor dezen is zoo'n bescheiden tentoonstelling een voldoening, een middel om wat bewuster te worden en propaganda te maken voor nieuwere denkbeelden, nieuwere opvattingen en toepassingen, waar de groote massa sceptisch, en eer nog vijandig door misverstand dan onverschillig tegenover staat.
Dit is het nuttige effect van zoo'n eenvoudige, maar wèl overwogen binnenhuis-tentoonstelling, juist in een stad als Rotterdam, omdat er uit blijkt, dat de nieuwe vormen heusch niet zoo obstinaat tegen de vleug ingaan, waarlijk niet angstwekkend de welbehagelijkheid dreigen
| |
| |
te revolutionneeren, - integendeel, harmonisch kunnen samengaan tot een omgeving van gezellige, veilige omslotenheid, waar 't óók voor een dan toch wèl in zaken met zijn tijd mee-jachtenden reeder, fabrikant of handelsman zeer rustig en aangenaam thuiskomen is. Maar dan in een sfeer, die zich logischer aanpast aan zijn beroepsleven, dat gebaseerd is op de allernieuwste techniek van graansilo's, kolentips en electrische kranen, - waar de Lodewijkstijlen, waar de futlooze, slenderstijl-Willem III even verbaasd en dus onvertrouwelijk tegen aan staan te staren als de stijllooze, zoetelijke stijlverhaspelingen en namaaksels uit de meeste modemeubelmagazijnen, die genegenheid, karakter en beginsel, en begrip van hun tijd en van aard en omgeving missen en dus verslappend inwerken op het thuis voor de zuiverst en innigste menschelijkheid van het gezinsleven.
***
De binnenhuiskunst heeft dus tot taak de omgeving te scheppen, waarin het gezin waardig en gelukkig vermag te leven. En deze taak schijnt wel mee de allerbelangrijkste, waarover kunstenaars kunnen denken en droomen en werken, omdat het gezin immers is de essence van de maatschappij, het heden en de toekomst, waarin alles vertrouwelijker en inniger aanwezig is, wat er gedacht wordt en doorvoeld en nagestreefd in de groote samenleving.
Doch hiermee is tevens aangegeven de verwarrende moeilijkheid voor de artiesten van onzen machtig roerenden tijd, om zich uit te spreken in stijl, in die eenheid van stijl, voor alle uitingen van het leven, die beschaving is. Want deze eenheid, de beschaving in hoogeren zin, missen wij immers volkomen in het tijdperk, waaraan de wereldoorlog voor altijd naam zal geven, - al schijnt 't dan aan de oosterkim over Europa te dagen. Een zoekende verwarring, een ontmoedigend vernielen van lang gekoesterde idealen, een streven hier en daar naar nieuwe waarheid, naar de nieuwe orde waartoe het maatschappelijk proces zich gistende en kokende voorzeker voltrekt... doch de groote gemeenschapsgedachte, het gemeenschappelijk beginsel omtrent schoonheid en geluk, het nieuwe geloof, wie vermag het uit den baaïerd nog te lezen?
Vandaar het nog altijd overheerschende sterk individualistische karakter in onze kunst; die onrust, die tot excessen leidt, de onzekerheid die aarzelend is in zijn vormen, verdoezelend zwak... Al stemt voorzeker de dramatische belangrijkheid van onzen tijd tot ernstig
| |
| |
overwegen en zich rekenschap geven. Al blijkt er meer en meer verzet onder de kunstenaars tegen wat Morris aanwees als ‘het terugkeeren tot het verleden, in plaats van het zoeken naar het licht der toekomst’, - tegen het ‘negeeren van de continuïteit in de geschiedenis’, - tegen ‘het hullen van de kunst in anderer afgedragen kleeren’, en ‘het zetten van onze machine-slaven om den arbeid te verrichten van den vrijen middel-eeuwschen handwerksman of dien der overgangstijdperken, die immers zèlf kunstenaars waren.’
MEVR. C. GIDDING: Geborduurd kussen.
* * *
Eenheid van stijl, dat is harmonie - de inrichters van de Tentoonstelling van binnenhuiskunst, die nu door ons land gaat, hebben er mede naar gezocht. En, allen leden van de V.A.N.K., die zij zijn, bewegen zij zich hierdoor in de richting, die het beginsel van hun verbond aangeeft, zooals ik het in het Januari-nummer van het Tijdschrift der Maatschappij van Nijverheid nog eens duidelijk geformuleerd vond: ‘Wat wij moeten hebben is de juiste en zuivere vormgeving der dingen, overeenkomstig hun aard en doel, in harmonie met de plaats die zij stoffelijk en geestelijk in het leven innemen. Deze eisch van zuivere vormgeving betreft alle gebruiksvoorwerpen, al onze practische
| |
| |
middelen en benoodigdheden. Hij wil zeggen: doelmatigheid en schoonheid in elk ding, van den spijker af tot de monumentale sier- en ambachtskunst toe.’ - En als een zeer bemoedigend verschijnsel wijst de ingewijde schrijver aan: ‘dat in de practijk op den duur ook deze industrie het wint, die gezonde kunst-eischen erkent.’
* * *
Laat ik u nu in het licht van deze beschouwingen een en ander vertellen over het werk der kunstenaars, die te zamen deze trits van kamers inrichtten tot een aangenaam, modern interieur, om hun bedoelingen door den eigen arbeid te laten spreken voor het publiek.
Jaap Gidding, die vooral de decoratieve verzorging op zich nam, heeft hun namen vermeld op een affiche van wit en zwart met wat goud, dat als styleering van letterteekens tot een rustig en voornaam gecomponeerd ornament zeer zeker een aangename inleiding is. Het zwarte fond om de witte letters, het wit om de zwarte karakters geeft aan het streng omlijste vlak een rustig en uit de noodzakelijke vormen logisch voortgekomen verdeeling, die waarlijk decoratief is en van een markante, eigen fantasie, - al geldt als bezwaar, dat deze zoo ontstane ornamentiek in de vullingen van ivoorblank wit tegen 't mooie zwart, met even dat doffe goud, aan de duidelijkheid der letters zelve niet bevorderlijk is. Uit de gedistingeerde vlakvulling met letterbeelden is als van zelf een begeerlijk decoratief geval ontstaan, maar hierin spreekt niet aanstonds de mededeeling aan het publiek. - Doch een optimist verdedigde dit mijn bezwaar door te zeggen: een dergelijk plakkaat verlokt de menschen om er met des te meer aandacht voor te blijven staan lezen wat het te zeggen heeft!
De hoofdman in de groep is Cornelis van der Sluys, want zijn meubelen zijn het, waarvan het werk der anderen aanvulling vormt en versiering tot een prettig aaneengesloten, harmonisch interieur.
Van der Sluys is de ijverige propagandist voor de moderne ambachtsen nijverheidskunsten, waarvan hij welsprekend in woord en geschrift en toelichtingen bij lantaarnplaten van schoone voorbeelden onvermoeid de goede rechten bepleit. Terwijl hij zelf naarstig voortwerkt om in zijn eigen ontwerpen en werkstukken zijn bedoelingen vorm te geven - wat wel de beste propaganda is. Want niets is zoo opvoedend voor het publiek als hun de dingen-zelf te toonen.
Maar dit schijnt eenvoudiger dan het is. Want de artiesten zijn hierbij uitsluitend op zich zelf aangewezen. En dergelijke tentoonstellingen zijn heel moeilijk in elkaar te zetten. 't Kost oneindig veel
| |
| |
zorgen van voorbereiding, en het is duur. Dus, behalve het eigen werk, moeten zij er nog heel wat geld in steken - want van overheidswege wordt niets gedaan. Toch overweegt hier het algemeene belang om het publiek op te voeden in de nieuwe begrippen, om voorbeeld te geven aan de verwante industrieelen, aan den toekomstigen vakman, leerlingen van ambachts-, kunstnijverheidsscholen en academies. Want aan 't inrichten van een museum voor sier- en nijverheidskunst, evenzeer als van verzamelingen moderne schilderijen, schijnen staal of gemeenten nog lang niet toe.
Daarom ook meent de V.A.N.K. terecht, als er tentoongesteld wordt, dat dit zoo goed mogelijk moet wezen, en vrij van 't fabrikantendom, wiens macht door geld zoo vaak averechtsche propaganda maakt. De groote plannen voor een dergelijke Nederlandsche tentoonstelling te Parijs, die daarna in ons land zou komen, zijn op 't allerlaatst door den oorlog verstoord. Toen heeft het bestuur, om toch te blijven getuigen, de wenschelijkheid uitgesproken, dat leden of groepen van leden zouden exposeeren. Wij danken er de belangrijke tentoonstelling aan van Penaat in Amsterdam en nu ook deze expositie, ontstaan uit het plan van Van der Sluys en Gidding om een groepje te vormen, dat na heel veel moeite om deelnemers te krijgen, dan toch eindelijk verwezenlijkt is.
Met hen samen werkten mee: Mevrouw Midderigh-Bokhorst, Willem C. Brouwer en G.H. Lantman. En als aanvulling, omdat de aanstichters 't streven aardig vonden, werden daarbij geplaatst handwerken van de dames C. Gidding-Van Erp, Reesema en Nierstrasz, batiks - kleurecht geverfd, zuiver naar de techniek en wel bekoorlijk, zij 't nog niet zoo heel markant, geornamenteerd - van Jan B. Mulders. Waar dan hij staan, hier en daar verspreid, enkele sierdoosjes van Van Duiken; kleinkunst, spielerei, maar toch wel dingen met een charme, waaraan nu maar geen zware rationalistische eischen moeten worden gesteld, als je even aangenaam aangedaan wordt door zijn toepassing van allerlei fijnere houtsoorten, die niet in massieven vorm te verwerken zijn en alleen als fineer in den handel komen.
En wat de handwerken betreft: 't contrast tusschen de werkstukken van de dames Gidding ter eene en Reesema en Nierstrasz ter andere zijde, schijnt er vooral een van temperament en omgeving te wezen.
Mevrouw Gidding, die in haar Münchenschen tijd een gewaardeerde medewerkster van de Deutsche Werkstätte was, zet nu hier haar arbeid voort in licht en blijde, schier overmoedige kleurtegenstellingen, van een ongemeen joyeuse en warme kleurgevoeligheid, in de pikante
| |
| |
en krachtige contouren van haar geestige ornamentiek. Het hier afgebeelde kussen van gestyleerde papavers in vlotte steken van zwarte wol op een romig witte stof met even een sterk rood aangezet, is een gelukkig voorbeeld van haar werk, dat ook reeds op een tentoonstelling in Den Haag om zijn nieuwheid van opvatting bijzonder werd opgemerkt. Daar naast zijn de dames Reesema en Nierstrasz de steeds welkome vervaardigsters van een naar het karakter wel zuiver Hollandsch, dat wil zeggen deftig ingetogen, rustig overwogen en gedempt kunstnaaldwerk, in een bewonderenswaardig geduldige techniek, en daardoor beminnelijk eenvoudig gebleven naar den ouden Hollandschen aard.
MEVR. B. MIDDERIGH - BOKHORST: Portret (waskrijtteekening).
In dezen zin toonen die handwerken eenige verwantschap met wat mevrouw Midderigh-Bokhorst aanbracht als haar aandeel in de kamerversiering. Allereerst het decoratieve paneel ‘de Herfst’ uit de serie ‘de Jaargetijden’, symboliseerend het vrouwenleven, en ontworpen
| |
| |
om eenigerlei gemeenschapsgebouw voor vrouwen mee te tooien. De Herfst is de levensperiode der bezinning. De groote lijnen en vlakken drukken de rust uit van de vrouw, die na de volle levensvreugde te hebben genoten, nu de vrucht van haar leven in de hand houdt en zich afvraagt: wat heb ik aan blijvende waarde overgehouden? De zinnende expressie van het gelaat is hier gelukkig bereikt, en de strenge conceptie doet mee om de stemming van vredig mediteeren aan den beschouwer mee te deelen. - Het paneel, als schoorsteenstuk uitgevoerd, is met tempera op eterniet geschilderd, in een transparante verdunning, die het materiaal door laat schijnen, waardoor de stille kleuren hier en daar de bekoring krijgen van email, zooals het veronèse-groen in de hoekvullingen.
MEVR. B. MIDDERIGH - BOKHORST: ‘Herfst’. Decoratieve schildering op eterniet.
Twee jongemeisjes-portretten, met waskrijt geteekend, getuigen van een streven om door lijn en kleur het karakter van de uitgebeelden te beduiden, in de eigen sfeer daaromheen; - waarbij het decoratieve
| |
| |
element eerder dan picturale effecten naar voren komt. Voorts hangt hier van mevrouw Midderigh mede nog de drie-kleuren-litho Herfstmijmering, die als premieplaat voor de Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur is verkozen; allemaal heel vriendelijk werk, - en dan zijn er kinderboeken met haar beminnelijke illustraties neergelegd, waarvan de banden en de typografische verzorging toch wel tè veel te wenschen overlaten om ze ten toon te stellen in dit moderne interieur.
WILLEM C. BROUWER: Vaas.
JAN B. MULDERS: Batik.
En dan hebben we er, in de kamers met smaak geschikt, eenige Brouwers en drijverswerk van Lantman, dat wonder wel bij elkaar aanpast.
Willem Brouwer, onze innig Hollandsche pottenbakker met zijn ruige temperament, in wiens ontwikkelingsgang steeds meer die verruiming komt, die leidt tot ornamentaliteit, waarvan het ‘bouwheeldwerk’ de hoogste uiting is - hij is in dit opzicht op deze tentoonstelling feitelijk niet vertegenwoordigd. En toch zijn daar zeer goede dingen, al is en blijft het fayence, waarin het machtig monumentale, en de kleur-in-verhouding nu eenmaal moeilijk valt uit te drukken. Hoe vèr deze kunstenaar anderzijds toch ook afstaat van de neiging om te charmeeren. Want daar is zijn aard te heftig - en zooals hij zelf zegt: eer te ‘bokkig’ voor. 't Zijn hevige emoties, die hij zoekt en wil geven.
't Best komt deze geaardheid hier uit in de vaas, die als jubileumsgeschenk aangeboden is aan den hoofdingenieur Heukelom. Een imposante vaas, stoer, en toch fijn van lijn, van profiel en silhouet. Krachtig, en tevens teer van kleur in het craquelé. Vaag in symbolische bedoeling, zonder hinderlijk naar voren brengen van de motieven. Want Brouwer's kunstbeginsel is immers, dat alle schoonheid abstractie moet wezen;
| |
| |
moet voortkomen uit een verbeelding, die los is van de werkelijkheid, en zoo hoopt hij eenmaal met zijn werk beeldkunstig te worden. Wil hij in klei of eenig andere materie - liefst in zeer harde, goed-kleurige natuursteen - vorm-abstracties gaan geven, als hij zich vrij gewerkt heeft uit de jacht van zijn bedrijf...
WILLEM C. BROUWER: Jubileumvaas.
Doch voorloopig zijn wij zeer tevreden met zijn fayencewerk, zooals het deze vertrekken versiert met kleine kamermonumentjes, die als zoodanig immers hun eigen bekoring hebben, samen met goede werkstukken der modernen, en daar meedoen om de sfeer in huis gezellig
| |
| |
te maken. Van die pullen en vazen, die vragen om er vrachten bloemen, liefst veldbloemen, in te ‘smijten’, dat hun kleuren volkomen samenstemmen met het karakter van den ongekunsteld uit de klei opgekomen pot. En zoo moet dat dan maar voor zich zelf spreken, pootig en joviaal, zonder fanfare, en zonder opzettelijkheid - want voor al dat angstvallig overwogene heeft deze forsche handwerker-in-de-klei nu eenmaal een grappigen afkeer.
Terwijl Lantman, in zijn ter tentoonstelling aanwezige heel eenvoudige drijverswerk - dat hij vaak opvoert tot veel precieuser dingen - eigenlijk zeer verwante beginselen uitspreekt, namelijk hoe er uit een vlak stuk metaal, zonder soldeeren of klinken, en enkel door slaan en drijven, kunstwerken zijn te maken. Voor ronde voorwerpen is deze techniek zelfs te vergelijken met het werk van den pottenbakker. Alleen gebeurt, wat deze met zijn handen doet, hier met hamers, waardoor dit werk veel meer tijd en moeite vereischt. Want elk zoo'n sierlijk vaasje of potje is eerst een vlak rond plaatje geweest, waaruit een schoteltje opgeklopt wordt, gestadig dieper tot den bekervorm, - en dan verder geslagen in de meer of minder gebogen ronding, die de kunstenaar er aan wenscht te geven. En wanneer ge nu nagaat, dat het voorwerp na iedere bewerking opnieuw dient gegloeid om 't kneedbaar te maken voor de volgende behandeling, tot eindelijk de grondvorm bereikt is, en zuiver afgesteld, - dat het dan gevuld wordt met drijfpek voor de noodige vastheid om er de gedreven versiering in aan te brengen, waartoe de opgebrachte teekening ingeschrooid, dat is ingetikt wordt, en verder uitgevoerd met de hol- en bolponsen, - dan krijgt ge een klein denkbeeld van de zorgen en het geduld, waaruit deze sierlijke vaatwerken in hun simpele schoonheid ten slotte tevoorschijn komen, zonder eenig verlies aan materiaal - wijl de holle vormen aan de keerzijde immers hoog komen op te staan. - Maar ingewikkelde vormen vereischen nog veel meer inzicht en behendigheid. En nu is 't merkwaardige, dat het groote publiek dit alles veel meer naar waarde schat, wanneer deze bijna volkomen gelijke techniek in zilver of goud toegepast is, dan in het sobere simpele koper, dat immers tòch onder Lantman's werktuigen de zoo innige bekoring krijgt van een edel metaal.
Misschien komt het voort uit zijn oorspronkelijken aandrang om schilder te worden, dat hij in 't algemeen niet houdt van gepoetste, glimmende dingen, en 't liefst zijn werkstukken maar gaan laat zooals zij zelf willen. En in zijn eenvoud en zijn harmonische kleur past 't dan ook overal aan, waar de goede smaak waakt over de schikking van het interieur, zooals op deze tentoonstelling van binnenhuiskunst.
| |
| |
Bovendien, in overleg met den binnenhuisarchitect, maakt deze metaaldrijver immers ook zuivere gebruiksvoorwerpen als lampen, kronen, klokken enzoovoort, die alle een zeer eigen karakter hebben, logisch voortgekomen uit het materiaal, zooals hij volkomen zelfstandig, zonder school of meester, dit leerde begrijpen en verwerken, naar zijn eigen gansch oorspronkelijke ontwerpen. Al is de invloed van de Oostersche kunsten, die Lantman zóó zeer bewondert, wel na te speuren in zijn versiering.
G.H. LANTMAN: Gedreven en geëmailleerde vaas.
Het begin van zijn motieven is dan ook de Indische granaatappel geweest, die hij door stileeren en combineeren bewerkte tot een ornamentiek, waaraan zijn latere werk behagelijk rijke uiting geeft. Daarbij legt hij dan zorgvuldig naar de kleuren uitgekozen steenen - de roode bloedkoraal en de groene malachiet - in opgesoldeerde bandjes of opgedreven holten van het metaal. En ook past hij verschillende wijzen van emailleeren, zoowel champ-levé, cloissoné en email-translucide als venster-email toe, 't zij doorschijnend of niet, voor 't aanbrengen van zijn ornament in die prachtige kleuren van verschillende metaaloxyden in verbinding met de glas- of porceleinstof, - wat wederom een uiterst minutieuse verscheidenheid van techniek vereischt, en onder meer een verhitting van het werkstuk tot soms negen honderd à duizend graden. - Hier is dus de eindeloos toegewijde handwerksman van vroeger tijden weer aan 't woord voor zijn nieuwe gedachten, waardoor dit werk, op de grens
| |
| |
van twee werelden, past zoowel in een oude als in een moderne omgeving.
Het voornaamste deel der decoratieve wandversiering van deze drie vertrekken is toevertrouwd aan den zoo gretig ondernemenden Rotterdamschen schilder Jaap Gidding, die - zelf practisch werkende - in de zoo sterk kunstzinnige en schier uitbundig jubelende omgeving van de moderne Münchensche kunstenaarsbent een school meegemaakt heeft, waarvan de onschatbare voordeelen van durf, van schrappe techniek en vrijmoedige vorm- en kleurmanifestatie hem bijgebleven zijn in zijn werk, - naast de bezwaren van een voor onze aan tonigheid en vervloeiing nu eenmaal verwende oogen wel eens wat ábrubte conceptie en tegenstelling, hij een naar onzen aard soms wat al te vlotte wijze van doen, die de Hollandsche overwogenheid mist.
Met dit al een energie en een zoeken naar uiting voor zijn steeds dringende volheid, die wel volkomen modern is en opmerkelijk temidden van zooveel theoretiseerende en synthetiseerende weifelmoedigheid, waaruit te zelden waarlijk belangrijke kunstwerken voortkomen.
Hier tegenover is Gidding man van de daad, spontaan, mei een onmiskenbaar veelzijdig talent, dat zich dan ook maar zonder aarzelen laat gaan zooals het komt in schilderijen en teekeningen en ornament, op doek, op papier, direct op plafonds en muren, op eterniet, of in glas-in-lood, met een verrassende productiviteit, waaruit een enkele maal dus ook wel eens wat oppervlakkig en onvoldragen werk de wereld ingaat. Om dezen schilder len volle te waardeeren, zou men eigenlijk in de gelegenheid moeten zijn, vooral zijn meest breed geborstelde en vaak verwonderlijk raak in actie gezette eerste aanzetten te zien, zooals ze er, versch uit de opwelling hij hem uitspuiten, tot vaak bronstig-weelderige verbeeldingen van boomen en bloemen, van naakt, van reeë diergestalten in drieste kleuren, in zware contouren, waar middenin dan op zijn atelier onverwachts de blanke rust treft van een stilleven of 'n enkele bloeiende plant in 't ongerepte ochtendlicht, tot teerheid en distinctie verinnigd, - naast opeens weer schier ongevoelige en onevenwichtige dingen.
Maar 't kenmerkende van al dit werk, - hoe ook ontstaan en op welke wijze uitgevoerd, - is, dat 't steeds weer wordt een decoratieve compositie, die min of meer ornamentaal een afgesloten vlak volkomen vult. Want de decorateur in dezen schilder komt onweerstaanbaar altijd, zij 't onbewust, tot overheersching. En dit is zijn goed recht, want hierheen gaat Giddings gelukkige aanleg, - toch wel volkomen
| |
| |
in overeenstemming met wal het moderne inzicht van den schilder bij voorkeur verlangt. En dit opent hem levens eindelooze mogelijkheden voor de toepassing van zijn werk.
JAAP GIDDING: Geëtst eterniet.
Waaraan dan weer 't bezwaar is verbonden, dat deze toepassingen van den decoratieven kunstenaar logisch afhankelijk zijn van de opdrachten, die men hem gelieft te geven. En hierin is Jaap Gidding geenszins misdeeld, want van alle kanten komen de bestellingen, - vooral nu weer na deze tentoonstelling. - Terwijl heiwerk hier, juist omdat het niet in opdracht gemaakt werd, uiteraard in de conceptie het doel miste van te moeten aansluiten bij een bepaalde omgeving, die dan bovendien voor den decoratieven arbeid in den regel ruimer is dan het interieur van een gewone kamer, terwijl grootere afstand aan de beschouwing ten goede komt. In deze omstandigheid geeft dan het ovaal om zijn besloten vorm nog het beste kader aan voor dergelijk werk, en in de tusschenkamer, die, ook wat de meubileering in een
| |
| |
glanzig kanarigeel betrof, van een wat frivoler en blijder stemming was dan de hoofdvertrekken, voldeed daarom wellicht des te gelukkiger die bloemverbeelding van innig warm doorzonden fantastischen bloei.
JAAP GIDDING: Geëtst eterniet.
Over het algemeen blijkt een streven te overwegen naar vereenvoudiging van de motieven door styleering. Gidding heeft bijvoorbeeld blijkbaar een groote genegenheid voor de ranke en fiere gestalte van het hert; maar hij geeft er niet de natuurgetrouwe afbeelding, en enkel de synthese van; zoo schildert hij, eer dan een bepaald soort van bloemen, het begrip bloemen, als weelde, als kleur. En het sterkst komt deze bedoeling wel uit in de styleering van zijn naaktfiguren, waarbij door de indeeling van 't vlak, 't over en weer verdeelen van de lijnverhoudingen, naar evenwicht is gezocht, - zij 't niet steeds op gelukkige wijze bereikt. Zoo hangt er een schoorsteenstuk in de voorkamer, waarvan de indrukken, die een pagegaai in de zon op hem maakten, geheel teruggebracht zijn tot rijkdom van kleur en eenvoudige, sierlijke lijnen, op een zilveren fond. En zijn knapste styleering, tot rustige voornaamheid van decoratieve compositie geworden, is wel het hertenpaneel naast het raam, in mat goud op eterniet.
| |
| |
JAAP GIDDING: Gebrand glas in lood.
In de eterniet-platen toch heeft Gidding een zeer begeerlijk materiaal gevonden. Ruig en hard als 't is, vraagt het om een zeer eigen toepassing, en het etsen scheen hem hiertoe zuiver geëigend, wat hij dan verrijkt door vergulden en invullingen met een of meer kleuren. Daarbij zijn deze paneelen aangewezen voor aanpassing bij de architectuur, ook in betimmeringen, plafondbedekking enzoovoort, omdat ze lichter zijn dan hout en vrijwel onbrandbaar. En dan vraagt dit harde materiaal als vanzelf om beperking in het ornament, om streng decoratieve motieven, waarbij reeds het reliëf een natuurlijke lichtwerking geeft, die in geen schilderwerk te bereiken is.
Voorts hing er aan de vensters ook nog zijn glas in lood, waarvan de bedoeling om zooveel mogelijk het materiaal als zoodanig te gebruiken, zijn vakkennis laat spreken. 't Zuivere glas, de zoo zuiver en eenvoudig mogelijk toegepaste kleuren, eischen van zelf gebondenheid, waarbij technisch het vormgeven grootendeels afhangt van de practische uitvoerbaarheid. De loodlijnen, als contouren gebruikt, vragen logisch om strenge styleering. En zoo vraagt de makelij steeds weer om vereenvoudiging, - zoowel van het ontwerp als van de te snijden
| |
| |
stukken glas. - Gidding verstaat het, zij het nog niet steeds even rustig harmonisch, om zijn decoratieve verbeeldingen uit te drukken in 't wijdsche materiaal van glas in lood, en soms bereikt hij hierbij gelukkige expressie, en weelderigheid van kleur. Al heeft deze herlevende kunst dan ook nog geenszins den schoonen luister bereikt van de Romaansche en Gothische voorbeelden.
CORN. VAN DER SLUYS: Electrische lamp.
En nu - tot slot - de meubelen van Cornelis van der Sluys, de hoofdmotieven van het interieur, die al deze uitingen van binnenhuiskunst moeten verbinden tot een harmonisch gezellig geheel. Met grooten ernst heeft hij zich ingeleefd in deze taak, waarvan uiteraard de utiliteit hoofdzaak moet wezen, bij zoo velerlei technische en ideëele overwegingen, die het maken van een practisch en gemakkelijk bruikbaar, zuiver vervaardigd, aangenaam meubel in de sfeer van het huis vereischen.
Een voor- en achterkamer, met zoon meestal vrijwel overbodige, vervelende tusschenkamer, van een heerenhuis aan den Schiedamschesingel vormden de ruimte voor tie tentoonstelling. Van die alcoof is op een genoeglijke wijze gebruik gemaakt om er iets als een hal van in te richten, waar de kanariegeel gelakte meubels van een zelfde, min of meer frivool sentiment waren als de decoratieve paneelen, die te zamen een warm lichte stemming gaven. Deze meubelen hadden hierin wel iets zeer behagelijk eigens.
Dan stond er in de achterkamer een mahonie bureau met schrijfstoel, modern van ophouw, gevoelig gemaakt en door de fijne rondingen een tastbaar genoegen, om eens met de hand langs te streelen. En om ook voor menschen met bescheiden beurzen wat te doen, had Van der Sluys hier goedkoope meubels bij gezet, eenvoudig van conceptie, van goed materiaal, in de hoofdvormen en proporties zuiver verantwoord, sober, met de rondingen en gevoelige kantjes, waar het pas heeft.
Maar hoofdzaak voor de meubileering was de voorkamer. Van der Sluys zelf beschouwt deze meubelen als de culminatie van zijn werk in de laatste jaren, en als zoodanig is het interessant ze te vergelijken
| |
| |
met de aanwezige foto's van wat hij in vroeger tijd heeft gemaakt. Veel wat hij wilde heeft hij hierin kunnen doen: het erkennen van constructieve eischen, het verwerken van deze noodwendigheid, het toepassen van houtsoorten die harmonieeren, van snijwerk, inlegwerk, het geven van bindende vormen. En zoo, met genoegen er aan arbeidende, heeft hij bereikt wat hij bedoelde.
CORN. VAN DER SLUYS: Buffet.
JAAP GIDDING: Decoratief paneel.
‘Zooals de menschen zijn, zoo behooren hun meubelen te wezen’ - zei William Morris - ‘zij moeten het leven der fatsoenlijke burgers weergeven, die degelijke en gezonde redenen hebben voor wat zij doen.’ - Het schijnt mij toe dat het werk van Van der Sluys aan
| |
| |
dezen eisch van Morris beantwoordt. Fatsoenlijk, degelijk, bezonnen, zij zijn het voorzeker. - Al zouden feilbare en wel eens minder evenwichtige lieden van hun roerigen tijd misschien in hun meubelen wat meer van eigen spontanëiteit, wat meer weelde en warmte, een expressiever karakter verlangen, dat nog van andere dingen weet te spreken dan van degelijke bezinning, om er zich volkomen behagelijk hij te voelen en op den duur geboeid, zoo, dat je er steeds meer van gaat houden.
* * *
De gedachte, om verschillende artiesten, wier werk aanpast aan de binnenhuiskunst, nu ook elkander aanvullend te laten werken, is op deze tentoonstelling juist gebleken. De een de meubelen, anderen wat er op geplaatst wordt, en wat de muren versiert, - 't is een idee om vast te houden, omdat zij volkomen past in het streven naar waarachtige beschaving, die volgens Nietzsche immers is: eenheid van artistieken stijl in alle uitingen des levens.
Rotterdam, Maart 1917.
M.J. BRUSSE.
| |
[pagina t.o. 84]
[p. t.o. 84] | |
CORN. VAN DER SLUYS: Dressoir.
|
|