| |
| |
| |
| |
Johannes Bosboom 1817-1917
In dit jaar wordt herdacht de geboorte van Bosboom, wijl die nu juist een eeuw in 't verleden ligt. Dit jubileum overvalt ons haast in dezen tijd en men wil zich wel even afvragen of de belangrijkheid van dien schilder voor de cultuurgeschiedenis geëvenredigd is aan de viering van een eeuwfeest. Het is een huldigende herdenking, die slechts aan zéér enkelen (gelijk Rembrandt onder de schilders bijv.) te beurt zou mogen vallen, een jubileum dat alleen gewettigd schijnt wanneer het in de toekomst bij herhaling te voorzien is. Men kan kwalijk aannemen, dat de huldiging geschiedt uit den sterken drang van een algemeene erkentelijkheid jegens Bosboom om de werken, die hij naliet. Het tegenwoordig geslacht in zijn betrekkingen tot de kunst, met zijn esthetische begrippen en verlangens, is opgenomen in geheel nieuwe stroomingen sinds het hoogtij van de Haagsche School. Met wil zich dan ook voorstellen, dat het geboortejaar van Bosboom - nu juist honderd jaar geleden - bij dezen en genen in de gedachten kwam. Het jubileum met dit al is er - gelijk zooveel andere - en het past ons dus eerder te vragen ‘waarom niet’, dan ‘waarom wel’. Want het kan ons welgevallig zijn, daar het met twee tentoonstellingen (in Amsterdam, Larensche Kunsthandel, en in den Haag, Pulchri) weer eens onder de aandacht brengt een kunst, waarvan wij langzaam aan vervreemd raken, waaraan we echter nog hebben de verre heugenis van iets, dat eens veel verkwikking bracht, aan iets warm-levends en gulhartigs. Daarmee echter hoeft dat verleden niet met een zekere sentimenteele weemoed in de herinnering op te leven. Die tijd is voorbij en beteekende de rijpwording van een kunst die niet tot een voortzetting vatbaar, nog minder te bestendigen, was. Het was een eindpunt in de ontwikkeling en te gelijk een voorbereiding. Intusschen waren daar vitale elementen, die wellicht meer dan we nu vermoeden, de energie bereidden
voor den groei van het tegenwoordige.
| |
| |
Een heele bent van schilders in die periode oefende eene aanzienlijke aantrekkingskracht uit en de meeste tentoonstellingen waren toen evenementen. Mocht er al overschatting zijn geweest, dan was deze een natuurlijk gevolg van een herhaaldelijk gewekte geestdrift. Zoo blijft de kunst van de hooggeroemden uit dien tijd, onverschillig van welke dracht tegenover andere verschijningen in de kunstgeschiedenis, om haar bezieldheid, van aanzienlijke beteekenis als een waarheid in de opeenvolgende staten van de geestelijke evolulie.
JOHANNES BOSBOOM: Kloosterkerk. Lithographie (vroeg werk).
(Rijks Prentenkabinet).
Bosboom is geboren in een tijd, toen er op de herleving der Hollandsche Schilderkunst nog weinig uitzicht was. Wel echter, bij den aanvang van zijn loopbaan een twintig jaar later, werd de drang steeds sterker om los te raken van den conventioneelen geest, die van uit de vorige eeuw bij voorkeur zich tot voorbeeld stelde meesters gelijk Dou en van Mieris, de vertegenwoordigers van een vervaltijd. Het esthetische begrip had zijn ideaal gevonden in een zekere gefatsoeneerde schilderijkunst, en de vakkundigheid, die schitterde in de gladheid van een foutelooze en pijnlijk-nauwkeurige voltooiïng, werd om het meest geprezen. Er was echter reeds kentering in dien smaak merkbaar.
| |
| |
JOHANNES BOSBOOM: Kerkdienst. Lithographie (vroeg werk).
(Rijks Prentenkabinet).
| |
| |
JOHANNES BOSBOOM: Cantibimus et Psallemus.
(Museum Fodor, Amsterdam).
De romantische beweging uit het buitenland kwam hier in dat gelijkmoedige en zelfgenoegzame technische geknutsel mede verstoring brengen. Die eerste ontwaking beteekende echter nog niet veel meer dan een verplaatsing van de conventioneele begrippen, al werden er nu uit het verleden andere en betere voorbeelden aangeprezen, gelijk Rembrandt en Pieter de Hoogh. Er werd in het schilderen meer naar effectvolle kleurwerkingen gezocht, een pittige lichtinval en kleurrijke schaduwen; men durfde nu ook zonder schilderstok een toets te zetten en die zonder de zoete modeleering van den daskwast te laten staan. Toch, het was nog kunst uit een atelier-atmosfeer; de recepten voor de bereiding van gloedrijke kleuren en tinten, met een grondtoon van donker brandend bruin, gingen van hand tot hand. In sommige vroegere kerkgezichten is ook Bosboom nog in dat coloristische pathos vervallen.
Een romantische gezindheid intusschen had de sfeer van het kunst-
| |
[pagina t.o. 36]
[p. t.o. 36] | |
JOHANNES BOSBOOM: Interieur der Kerk te Trier.
(Rijksmuseum, Amsterdam).
| |
| |
leven in Holland doortrokken, toen Bosboom zelfstandig zijn kerken ging schilderen. Israëls en Weissenbruch, die niet veel met hem in leeftijd verschilden, vertoonen dan in den beginne eveneens de teekenen daarvan - Israëls in 't bijzonder, die toen zoo gaarne verhevene onderwerpen zocht voor zijn schilderijen, als ‘de Muze’, een figuur in lang wit gewaad en met een lier tegen de borst gedrukt, zwevend over een duisterende aarde - of wel een jonge maagd in smetteloos wit gekleed, droomerig neergezeten aan den kant van een boschvijver! Bosboom, die getrouwd was met de toen zeer gevierde schrijfster van historische romans: Toussaint, schilderde omstreeks 1850 ‘Cantabimus et Psallemus’: een jonge monnik in zijn bruine pij gezeten voor het kloosterorgel. Hij doelde kennelijk in die figuur op uitbeelding van den mensch, die wereldschheid verzaakt heeft en slechts in vrome meditatie's ademt.
Een schilderijtje van stichtende strekking dus, maar van veel minder rederijkerskamerachtig idealisme dan die vroege werken van Israëls. Het declameert minder en het heeft als schilderswerk reëeler kwaliteiten.
De neiging tot het romantische in dien tijd was ook wellicht een uitweg voor het verlangen naar meer warmte in de kreukelooze schilderijkunst; een hernieuwde belangstelling voor Rembrandt en de zijnen was daarvan het gevolg. Het voorbeeld Rembrandt is dan ook bij de vorming van Bosboom van een aanzienlijk opvoedende kracht geweest en tot in zijn latere werken bleef die invloed zichtbaar doorwerken. Alleen, de werking wijzigde zich onder het vrijkomen van zijn zelfstandigheid; de poëtische opvatting van de groene jaren rijpte geleidelijk uit tot het zuiver esthetische sentiment. Zoo ook groeide uit de voorheen gekoesterde ideëele gezindheid de van alle conventie en weekheid ontlaste ‘stemmingskunst’ in de tweede helft der 19e eeuw, - het Hollandsch Impressionnisme. En van die zegepralende beweging onzer Nationale Schilderkunst was Bosboom een der standaarddragers. Hij behoorde er onder tot de oudsten en hij onderscheidde zich daarbij als een specialist - hij specialiceerde in het schilderen van kerkinterieurs. Dit was het bijzonderlijke dan aan hem, het curieuze haast, in de oogen der menigte. Om andere redenen echter was hij tusschen de anderen een afzonderlijke, een eenige. Hij werd geprezen, wel eens te uitsluitend, om zijn rappe en lenige teekening, om zijn zwierigheid van hand. Hiermee dan ook valt het verschil met de anderen allereerst en duidelijk op; het bevat echter zijn gansche waarde niet. Zijn talrijke (schetsmatige) teekeningen en aquarellen geven een zuiverder en volkomener beeld van zijn kunst, dan de - in verhouding zeldzame -
| |
| |
schilderijen. En deze omstandigheid is wel kenschetsend voor zijn geaardheid als kunstenaar.
JOHANNES BOSBOOM: Kerkinterieur. Aquarel.
(Rijks Prentenkabinet).
Het afzonderlijke van zijn geesteshouding, van zijn kijk en opvatting, komt reeds duidelijk uit, wanneer men een door hem geschilderd boerenbinnenhuis vergelijkt met die van Israëls of Neuhuys. Bosboom blijkt dan de vernuftige, intelligente opmerker, waar de twee andere schilders gemoedsvolle toeschouwers zijn. Bosboom zag in die wijde en schemerende boerehuizing minder de intimiteit van het familieleven dat er schuilde; voor alles ging zijn belangstelling naar de primitieve en breede constructie met zware en ruwe balken. Het is het karakteristieke van den bouw, dat zijn aandacht trekt en de figuurtjes schijnen er slechts aangebracht om de ruime verhoudingen daarvan te accentueeren.
Het werk van Bosboom heeft zeker naar het uiterlijk de bekoring van een fraai of sierlijk loopend schrift. Maar dat fiere schrift is hier
| |
| |
JOHANNES BOSBOOM: Kerkinterieur. Teekening.
| |
| |
het kenteeken van een gedistingeerden geest. Bosboom is ten eerste - en ten tweede - de schilder van de lijn, al is zijn vormduiding dan ook impressionnistisch. Wat zijn kerkgezichten zoo boeiend maakt, wat ze indrukwekkend doet zijn, dat is de redematige maar tevens begeesterde verklaring van het ingewikkeld vlechtwerk eener bouwkunstige, geordende, schikking. Maar aan het natuurlijke begrip van het architectonische samenstel voegt zich het verrukte zien van den schilder. De strenge evenmatigheid in de onderlinge verhoudingen, van de rijzing, de vlucht en het koepelen der lijnen, doet in zijn kerkinterieurs de werking, die het generale uitzicht eener architecturale compositie bedoelt te verwekken. Het meetkunstige vindt uitdrukking in de ruimte. Zoo onderscheiden zich Bosboom's kerken van andere, gelijk zij vroeger geschilderd werden, doordat er juist genoeg van het logische bouwsel in te zien wordt gegeven om er de schoonheid van te doen onderstellen in de harmonische werking.
In zijn vroegeren tijd nog stelde hij met angstvallige nauwlettendheid zijn kerkgezichten samen, bekommerd om de juiste uitkomst van de perspectivische bepalingen. Hij gaf toen van een kerk, een bepaalde kerk, het welgelijkend afbeeldsel, en in de uitvoering demonstreerde hij als 't ware het buitengewoon bewerkelijke en noodwendig correcte van zulk een opgave. Met al de regelmatigheid en keurige omslachtigheid, zijn die vroegere werken toch ver af van wat een ‘dood gewerkt’ schilderij genoemd wordt. Het aangeboren schilderstalent doet er zich zeker uit kennen, doch de geprononceerde voorliefde tot dit ‘genre’ manifesteert alreeds Bosboom's esthetische zin en de houding van zijn geest. In zijn latere werken eerst zou de scherpzinnige observatie zich omzetten tot een verwijde aanschouwing, niet van een bepaalde kerk, maar van het kerkbeeld. Alles wat voorheen om de vele eigenaardige moeilijkheden van het gegeven - dat niet als een binnenhuis of een landschap tot een schilderachtige rommeligheid valt op te lossen - omzichtig en zorgelijk wordt opgenomen, beheerscht hij nu met magistralen greep. De schilderijen worden zeldzamer al zijn er meerdere, waaruit het blijkt dat ook onder zijn penseel de kleur vol en warm kon aangloeien en de verf zich kneden liet tot een vaste gedegenheid. Bosboom was echter meer de kunstenaar van de aanduiding dan van de volbrenging; eerder dan de eigenschappen van een doorwrochtend schilder had hij de natuur van een spiritueele improvisator, wiens eloquentie nooit bezwijmt en die steeds bij alle wendingen in zijn voordracht de snedigste uitdrukking treft. En dan tintelde de geest het meest in zijn aquarellen. Zelden gebruikte Bosboom de
| |
| |
(oneigenlijke) dekverf. Het is of hij op het blanke papier van zelf de vormen zag rijzen onder de parelende uitvloeiing van het volgedrenkte penseel en hij bepaalde daarin contours en wijkende vlakken door een altijd rake teekening en snelle accentuatie's. Soms noteerde hij zijn indrukken - of heler bevindingen - met breed neergeschreven lijnen, terwijl daarna door een kleuraanzet in het juist gevoelde toongehalte, de schels lichamelijkheid of consistentie kreeg. Een anderen keer spon hij het werk uit in een weefsel van lijnen, altijd daarbij de juiste aanduiding treffend voor het uitwelven en ronden der vormen, of het opleven van tinten. Want het wasemend licht is in die schematische kerkbeeldingen ook volkomen tot uitdrukking geraakt. Een nog ongerepte plek van het witte papier is door de ijlste tegenstelling van vluchtig aangedrenkte grijzen tot de realiteit herschapen van een in 't licht staande wit-gekalkte muur. En zoo voort in alle gamma's, in allen nuancen van toon en kleur.
JOHANNES BOSBOOM: Boerendeel. Aquarel.
(Rijks Prentenkabinet).
Ook buiten zijn statige kerken verrast Bosboom herhaaldelijk door bekoorlijkheden in de meest simpele gevallen van architectuur: trapjes, poortjes, kluizen, breede en ornamentrijke schouwen. En zelfs in de enkele landschappen trekt hij de conclusies van het lijnenstel volgens een voor architectonische wetten vatbaar begrip.
| |
| |
Bosboom was van gewichtige beteekenis tusschen zijn tijdgenooten, die zooveel roem oogstten om de mooie schildergaven, waarmee ook hij bedeeld was. Daarin steekt echter niet het saillante van zijn verschijning. Hij had zijn eigene en bijzondere waarde als specialist in het schilderen van kerkinterieurs - dat is, als een afzonderlijke van geest, een die onaangeleerd een juist begrip en diep doorzicht had van architectuur, een fijne aanvoeling van de harmonische verschijnselen en de rythmische bewegingen, die uit het leven in het bouwwerk worden overgebracht en geschikt. Als schilder, met zijn neiging tot het picturale, deed hij dat voorname element in de werking van architecturale verbindingen uitkomen, 't welk berekend is op de lichtverdeeling.
Een kerkgezicht van Bosboom is niet mysterieus, het is niet doordrongen van de verbeelding, die in het gewijde van die plaats zich verdiept. Het blijft, ondanks het teerste uitwuiven der vormen en het subtielste spel der tinten, een realiteit en is geen vergeestelijkt beeld. Maar de trotschheid en de onverstoorde orde van het bouwwerk heeft hij toch, gelijk geen nog bij ons, als een schoonheid geopenbaard.
W. STEENHOFF.
|
|