| |
| |
| |
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondenten
Tentoonstellingen
Amsterdam
Nederland-Frankrijk-tentoonstelling. Schilderijen, beeldhouwwerken, etsen, lithographieën, gobelin-weefsels, medailles en plaquettes, aardewerk enz., in het Stedelijk Museum
‘L'impressionisme est un magnifique moment de la peinture française, et ce moment, par miracle, dure encore.’ Deze woorden van Thiébauld-Sisson onderschrijven wij gaarne, en wij voegen er dadelijk bij: hare schittering heeft de wereld ver buiten de Fransche grenzen - het is gelukkig dat de schoonheid geen grenzen kent - verheugd. Zelfs heeft bijv. Vlaanderen één der grootste luministen, Emile Claus, het licht doen zien. Stellig, Edouard Manet, Claude Monet, Pissaro, Renoir, Degas enz. hebben een geheele nieuwe periode geopend en enkelen van hen werken nog. Het is waar, zoo buiten kijf voldongen is hunne overwinning op de oudere beproefde principes en ideeën geenszins, terwijl het al te zeer ongelijke nieuwe werk menige teleurstelling bracht, - maar toch, in Nederland evenals in Vlaanderen werd hun nieuwe boodschap blij begroet, drongen hunne beginselen diep door en genoten zij dikwijls gastvrijheid. En omgekeerd kwamen Nederlanders hun tegemoet en gaven zij schoonheid terug. Wij denken aan Jongkind, Vincent van Gogh en Jan Toorop in de eerste plaats.
Daarom was het een goede gedachte - laten we de kunst houden buiten de aanraking van politieke invloeden, waar zij heusch niet beter door wordt - in Amsterdam een ruimen blik te gunnen op het zoo belangwekkende Fransche neo-impressionisme. Want, al had men hier nu en dan werken van Manet en Monet, van Renoir en Degas, van Signac, Seurat en Sisley, van Cézanne en Bonnard gezien op tentoonstellingen en in musea (te Amsterdam en 's-Gravenhage), wie echter niet te Parijs de musea en enkele particuliere verzamelingen had gezien, kende het Fransche neo-impressionisme eigenlijk slechts zeer onvolledig. Deze tentoonstelling van het genootschap ‘Nederland-Frankrijk’ geeft althans een algemeen beeld ervan. En ik verneem, dat zij zeer velen, ook jongere schilders, aangenaam verrast. De Hollandsche traditie der schilderkunst is zoo sterk, dat zij gerust vreemde invloeden op zich kan laten inwerken, zonder hare oorspronkelijkheid te verliezen.
Hoe belangwekkend deze tentoonstelling ook is, zij stelt toch ook in enkele opzichten zeer te leur door hare onvolledigheid. Wij zien b.v. van Cézanne slechts 2, van Lebourg 1 en van Manet 1 schilderij, en slechts van den middelste een werk, dat den schilder eer aandoet. Van Cézanne en Manet kan men zich zoo stellig geen juiste voorstelling vormen. Wij zijn misschien niet gauw voldaan, en, gelet op de tijdsomstandigheden, zelfs zeer onbillijk. Laten wij dan bij voorbaat onzen dank stamelen voor de weldaad dezer tentoonstelling in dezen tijd, - waarbij wij alle tendentie niet willen zien. Integendeel: komt zoo mogelijk terug, en nog schitterender en volmaakter een beeld geven dezer kunst.
Pierre Bonnard onderscheidt zich door bijzonderheid van kleur: zijn paars, voor velen een gewaagde kleur, weet hij zeer gelukkig, lichtend en toonvol, met fijnen toets, over andere kleuren te doen domineeren. Het
| |
| |
bloemstuk (‘Fleurs’ no. 6) is al heel gelukkig van kleur en toets, en ook ‘Le chapeau de coquelicots’ munt uit door kleurverfijning.
Cézanne is onvolkomen vertegenwoordigd. Zijn ‘Allée verte’ (no. 12) geeft althans eene vage aanduiding van zijn natuurgevoel.
Henri Edmond Cross toont eene ‘Femme nue assise’, een echt staal plein air, met al het licht, maar ook uiterlijk, zonder innigheid.
Edgar Degas treft ons weer door het psychisch expressieve zijner portretkunst (cf. no. 19, ‘Portrait d'homme’).
Een verrassing voor mij, die toch te Parijs en elders zooveel Fransche kunst zag, waren de schilderijen van Jean Louis Forain. Een Fransche moderne Jan Steen! Wat een fijne karakteristiek in ‘Les Courses’ (no. 30; wat een humor, vol psychisch bewustzijn, in ‘Le Tribunal’, - en wat blijkt hij in dit laatste stuk een weergaloos knap teekenaar - o, zeker, dat weet ieder -, maar ook wat een verbluffend knap schilder! - Dit was de verrassing. Wordt hij als zoodanig wel genoeg gewaardeerd?
Gauguin is alles behalve een schoolsch kunstenaar. Hij is heel naïef in zijn schilderwijze, kinderlijk, met decoratieven zin.
In Albert Lebourg's ‘Bord de Seine’ (1887) (no. 46) aanschouwen wij een ontzagwekkend stuk natuur. Dit is impressionisme van zuiver gehalte, forsch en toch innig. De kleur alleen al is een prachtig wonder. Hij zou een geweldige reus zijn onder de impressionisten als al zijn werk van dit gehalte was. Hier is slechts één werk van hem.
Claude Monet, - een naam als een vaandel voor het neo-impressionisme. Voor mij is hij een schilder, die verrassing op teleurstelling en teleurstelling op verrassing doet volgen. Zijn ‘Nymphéas’ (1907) (no. 65) is een symphonic van blauwen, die, vooral van de verte gezien, een der blijdste verrassingen gaf. Maar zijn ‘Tour d'Albane’ (no. 67) stelde mij diep teleur; het neo-impressionisme is te uiterlijk zinnelijk, te kleur-ziek, voor de oude grijsheid van een kathedraal-toren. Kan men den religieuzen droom van een architect... neo-impressionistisch behandelen?
Hoe wonderlijk fijn van techniek is zijn ‘Nature morte’! Onze 17de-eeuwer Willem Kalff zou er schik in hebben! Dit neo-impressionische troetelkind heeft wel verre voorouders! -
Berthe Morisot's ‘Environs du Tréport’ munt uit door teêrheid van kleur en fijnheid van toon. Wat een vloeiende overgangen!
Camille Pissaro is de naturalist onder de impressionisten. In zijn landschappen erkennen wij dadelijk de natuur, soms als het portret der natuur in een zeker jaargetijde bij een zekeren lichtval. Zoo b.v. zijn ‘Gelée blanche, par soleil’ (1894), waarmee hij aan onzen Vincent van Gogh doet denken, die nochtans stemmiger, zielsbewogener zich uitte. In Pissaro hindert mij altijd het korrelige en droge zijner schildering.
Odilon Redon is hier bekend genoeg, doch men kan nooit verzadigd worden door het genieten van zijn gevoelsverfijnde zinnebeeldigheid, b.v. in zijn bloemendroom (‘Fantaisie’, no. 81), waarin alleen de bruinroode kop onaangenaam van kleur en schildering is. Waarom die tegenstelling? ‘Les Barques’ is als een legendarische gebeurtenis (no. 82). Een voornaam stuk is ‘Petit vase de fleurs’ (no. 78).
Auguste Renoir, de sensitivist bij uitnemendheid, is grillig, bont, soms onbehagelijk van kleur. Een pastel ‘Jeune femme au chapeau de paille’ (no 87) getuigt van gevoelsverfijning, die zich uit in kleur-verfijning. Onbegrijpelijk hard van toon en opvatting is evenwel zijn ‘Jeune femme au corsage rose’ (no. 89).
Paul Signac is zuiver pointillist. Elementaire tegenstellingen der kleuren (b.v. blauw-geel), overgaand in complementaire samenvloeiïngen geven een tinteling van licht, die anders onbereikbaar is. Zijn ‘Près St. Malo’ (1890) (no. 95) geeft daarvan een mooi voorbeeld. Aardig is het om zijn ‘Canal d'Overschie’ (1906) (no. 96) te vergelijken met dergelijk werk ten onzent van Toorop, Hart Nibbrig e.a. -
Toulouse Lautrec... Zou de Fransche ziel zich gaarne zoo zien afgeschilderd? Toch moet het beeld compleet zijn, wil het waar heeten. Er scheen te veel natuurpoëzie, te zoete droom van licht en kleur, - het gif der overbeschaving moet ook gedompeld worden op ons gemoed, al zal de ‘le goût du vice’ weldra in een ‘dégoût’ omslaan. Een fijne poëzie straalt uit ‘Nu sur fond bleu’ (no. 109).
| |
| |
In ‘Messaline’ (no. 110) wedijveren in pijnlijke felheid beelding, kleur en zielsverdorvenheid.
Edouard Vuillard geeft een veel zuiverder beeld van de Fransche en wel in 't bijzonder Parijsche ziel. Zie zijn ‘Place St. Augustin’ (Parijs) (no. 118). Dit is het Parijs van vóór den oorlog, brandpunt van kleur en leven, zooals deze schilder het zag.
Mogen wij het weldra weer zoo zien, ons bewegend tusschen de menigte! Dan mag men ook nog bij ons in Amsterdam, waar het Nederlandsche hart machtig klopt en zooveel sympathie voor vreemde schoonheid woont, terugkomen met neo impressionisme, cubisme, futurisme en wat al meer, - doch dan gaan wij toch liever de Fransche kunst opzoeken in dat land zelf, de Fransche schoonheid in haar eigen omgeving.
Het is moeilijk in dit kleine bestek deze omvangrijke tentoonstelling alle eer aan te doen. Aan den eisch der aanteekening dezer belangrijke kunstgebeurtenis in deze kroniek is meer dan voldaan. Noemen wij nog slechts eershalve althans: Georgette Agutte, Albert André, Augustin Carrera, Louis Charlot, Lucie Cousturier, Maurice Denis, George Léon Dufrenoy, Eugène Durenne, Georges d'Espagnat, Jules Flandrin, Othon Friesz, Charles Guérin, Armand Guillaumin, Charles Lacoste, Pierre Laprade, Maximilien Luce, Henri Manguin, Jean Marchand, Albert Marquet, Jacqueline Marval, Henri Matisse, Maxime Maufra, Henry Moret, Jean Puy, K.X. Roussel, Dunoyer de Segonzac, Paul Sérusier, René Seyssaud, Félix Vallotton, Louis Valtat en Vlaminck.
Daarbij komen nog de teekenaars, etsers, graveurs en lithographen, uitgevers van boeken plaatwerken. Voorts is er een groote verzameling estampes de guerre, gobelins en andere decoratieve kunstwerken.
Een bijzondere aanteekening nog voor de beeldhouwwerken van: Bartholomé, Bernard, Bourdelle, Claudel, Dalou, Dejean, Desboys, Falguière, Gauguin, Halon, Lacombe, Maillol, Marque en Rodin. Het is blijkbaar onmogelijk geweest grootere beeldhouwwerken over te sturen, en wij moeten ons vergenoegen met één of twee ontwerpen en studies dezer beeldhouwers. Wij weten evenwel de bedoeling naar waarde te schatten.
| |
Herdenkingstentoonstelling Johannes Bosboom Larensche kunsthandel
Aan de herdenking van den geboortedag van Johannes Bosboom, een eeuw geleden, heeft de ijverige directeur van den Larenschen kunsthandel een belangrijke tentoonstelling gewijd: een 90-tal schilderijen en teekeningen uit de verschillende tijdperken van een onvergelijkelijk schoon kunstenaarsleven. Johannes Bosboom staat in zijne bijzondere kunst, de kerkschildering, ons onovertroffen, ja ongeëvenaard voor den geest. Wat meer zegt: zijn kunst is in onze volksziel diep doorgedrongen en volgens het algemeene oordeel is er zijns gelijke niet. Veel van zijn werk bleef gelukkig in ons land, in musea en in particulier bezit. Wij kunnen dus hier volstaan met het even aanstippen van enkele bijzonderheden betreffende deze tentoonstelling.
Zij werd geopend, in tegenwoordigheid der stedelijke en andere autoriteiten, door den Heer Van Harpen, directeur van den Larenschen Kunsthandel, die er in het bijzonder op wees, hoe het geestelijke leven van Bosboom en zijne begaafde vrouw met Amsterdam nauw was verbonden. Uit de brieven van Potgieter en Busken Huet blijkt, hoe nauw de Bosbooms samenleefden met voorname Amsterdamsche families. En wat nog meer zegt: hij heeft er gaarne gewerkt en had voor Amsterdam's schoonheid groote liefde.
Bosboom heeft o.a. zoowel de Oude als de Nieuwe kerk te Amsterdam (no. 51 en 7) geschilderd, benevens de Synagoge (no. 48). Waar heeft hij al niet gewerkt in ons land! Bovendien trok hij nu en dan naar het buitenland. Overal vond hij dezelfde schoonheid: de religieuze droom der historie in kerkarchitectuur, aanschouwd door den romantischen impressionist. Eerst meer analytisch, episch, later hoe langer hoe meer synthetisch en lyrisch. Hoe schoon is dit streven naar alomvattende eenheid, waarbij de waarnemer opging in den dichter, - bijna had ik gezegd: in den psalmist! Het spel van lichten duister in de kerkruimten werd voor zijn oog een verklaard wonder. In het begin is zijn blik 17de-eeuwsch (vergelijk Saenredam
| |
| |
en De Witte), slechts waarnemend, werd de architectuur architectonisch bekeken; gaandeweg ziet hij de bouwkunst meer en meer picturaal. Hij werd in zijne geesteshouding romantisch, met handreiking naar het poëtische. Zoo is hij op zijn grootst. En dan is ook het wonder gebeurd, dat de kleurige mystiek van het katholicisme der kerkarchitectuur zich opklaart in de blankheid van het hervormd kerkgebouw, - ja in de heldere bewustheid van den wijze. Zoo maakte in zijne hoogere aanschouwing de meer uiterlijke tempelweelde plaats voor een meer innerlijken geestelijken rijkdom. Het passiespel vol zinnelijke bekoring ruimde het tooneel voor het ideëele drama van gevoel en verbeelding, - en het licht, waarin hij zijn penseel doopte, wel, het heeft niets van verf meer, - het is hemellicht.
| |
Arti et Amicitiae
Een tentoonstelling van schilderijen, welke zich zeer weinig onderscheidt van hare voorgangsters. Het schijnt slechts, dat de jongeren meer en meer plaats gaan innemen, soms zelfs op al te onbescheiden wijze.
Het opdringerigst - daarom nog niet het schoonst - toont zich eene ‘Modelstudie’ van Jan Sluyters hevig van kleur, belangwekkend van opvatting, maar zonder eenig blijk van diepere of hoogere aanschouwing, waardoor zich een kunstenaar onderscheidt van een gewoon mensch. Uitbundig van kleur is ook Monnickendam's stilleven, waarin hij zichzelf niet verbetert. Zijn kleur is niet zoo levend en zinnelijk als van Sluyters, en toch kent hij het schilderen als handwerk beter en beheerscht hij zijn techniek meer. Knap's kleurig figuurstuk is ook geen vooruitgang op vroeger werk.
De landschapschilder Louis van Soest komt met een zeer naturalistischen ‘Winter’ degelijk voor den dag, waarin de stemming iets dichterlijks heeft. Ook van Wiggers is er een stemmige ‘Winteravond’. Dichterlijke stemmings-beelden voegt ook Ed. Karsen aan zijne reeks toe. Dijsselhof ziet men telkens gaarne weer met aquariumstukken, omdat hij zich nooit herhaalt, maar steeds zijn stemming ongerept bewaard.
De stillevens van Mej. Osieck en Mej. De Jonge verheugen door kleurgevoel, al mist men, vooral bij de laatste, éénheid en samenstemming.
Bobeldijks' portretten zijn weinig expressief, doch zijn aangenaam van kleur. Hij heeft niet veel vormkracht en behandelt alle materiaal te veel als waterverf, te ijl en vlottend, - in een portret al heel ongeschikt. Slechts bij kinderportretten is er iets mee te bereiken.
Noemen wij nog: Dirckx, Garf (zelfportret en stilleven), Kuypers (Geldersch landschap), Hogewaard, Koning, Langeveld, Mastenbroek, Meyer, Scherrewitz, Schreuder van de Coolwijk, Vrythoff, Wetering de Rooy, Van der Weele en Wiggers.
| |
M.P. Reus, H.M. Savry en Jan Wittenberg Larensche kunsthandel
De Larensche kunsthandel, eene instelling welke, als geen andere, jongere schilders eene mooie gelegenheid biedt tot tentoonstelling, dikwijls van een belangrijk deel van hun oeuvre, geeft nu de beurt aan drie weinig bekenden. M.P. Reus schijnt een plaatselijke vermaardheid, H.M. Savry heeft reeds eenige werken in dezelfde kunstzalen laten zien en in Arti et Amicitiae, en Jan Wittenberg, begunstigd door de Koninklijke Toelage (sedert 1912) had eens eene tentoonstelling in Delft.
M.P. Reus blijkt zijn geboorteplaats (Dordrecht 1865) getrouw te blijven, al werkte hij ook te Laag Soeren, Renkum en Veere. De dichter Winkler Prins, verrast door zijne frissche natuurlijke kunst, bij een bezoek aan het Algemeen Nederlandsch Verbond te Dordrecht, schijnt de eerste te zijn geweest, die in breederen kring (De Vlaamsche School 1898) de aandacht op hem vestigde. Daarna ontsnapte hij weer jaren lang aan de aandacht. Hoewel leerling van de Teekenavondschool zijner geboortestad en studeerend in ‘Pictura’, tijdelijk in de leer bij den Dordtschen meester Roland Lary, vormde hij in hoofdzaak zichzelf... naar de natuur. Vermoedelijk schildert hij alleen in den buiten, want de atelier-toon is in zijn werk ver te zoeken. Een forsch en frisch talent, dat natuurmomenten op heeterdaad wil betrappen. Een kunst van het oogenblik, zonder verfijning of veredeling, maar
| |
| |
wel ontroerend door de stemming, die u uit het werk tegenstraalt.
H.M. Savry (geb. 1871) is een zoon en leerling van den bekenden landschapschilder H. Savry, tijdgenoot en vriend van Mauve, - deze schilderde zijn portret, dat in het Rijksmuseum hangt. Savry's werk moet men niet zien na of naast dat van Reus. Zijn landschappen zijn óók natuurgetrouw, maar hij zoekt geen hevige, wisselende stemmingen, geen buien', - maar vredigheid met een aanduiding van romantiek en natuurpoezie (b.v. duinlandschappen met geboomte). Hij maakte ook enkele pastels, fijn-zilvertonige stranden en zeeën. - Toch wenschen wij hem toe, dat hij iets dieper tast, en bewogener werkt en wroet in de natuur en in zichzelf.
Jan Wittenberg (in 1886 geb.) was leerling der Haagsche Academie en van Floris Arntzenius. Hij blijkt in landschap en stilleven technisch reeds zeer ontwikkeld, ook kleurgevoelig in een ietwat mat gamma Hij is niet zoo impressionistisch als Reus, en meer contemplatist.
| |
Het Binnenhuis. Het moderne schilderij in het moderne interieur, door Het Signaal
Ziedaar het nieuwe vraagstuk: het schilderij in het binnenhuis, in de binnenkamer. En toch zoo oud... als de schilderkunst; - maar wacht, en zeg eens: zoo oud als de bouwkunst. Hier is een aporie zoo moeilijk als het begrip zelf der kunst en der schoonheid.
Elke kunst heeft de strekking absoluut te zijn, en zij wordt dit in hare hoogste ontwikkeling; ook de schilderkunst, zélfs de bouwkunst. Doch in den beginne is zij dienend, zich schikkend. Zij dient den mensch, de Idee, en zij schikt zich volgens de bestemming; wat b.v. de bouwkunst betreft: grafgesteente, gedenkteeken, bedehuis enz. Daarnaast voegden zich de beeldhouw- en schilderkunst aan zuil en wand, - zich allengs vrij makend, vrij staand in eigen spheer. Het ondergeschikt zijn aan iets anders, maakt plaats voor de zelfbeschikking, - naar 's kunstenaars wil en welbehagen. Dit beteekent in den hoogsten zin de vrijheid; doch ook wij weten hoe, vooral in den laatsten tijd, de willekeur, als slecht begrepen vrijheid, een al te groote rol speelde. Vooral het Futurisme was de losbandigheid zelf, het toppunt der eigendunkelijkheid. Het cubisme luisterde naar wet en regel, doch verbrak alle traditie in een soortgelijken eigenwaan. Het plein air, luminisme etc. zijn evenveel pogingen om zelf alles te zijn: absolutisme der schilderkunst.
En zie nu: wat wil ‘Het Signaal’? De Schilderkunst weer dienend maken? Eén harer momenten was steeds zich schikkend: De decoratieve schilderkunst. Wil Het Signaal aldus? Naar zijn woord wel, naar zijn daad niet. Het is vrijwel toeval, dat b.v. een schilderij met elementaire kleuren van Piet van Wijngaerdt past in een binnenkamer van Berlage of Jac. van den Bosch; evenzeer als het toeval is, dat de Hoogeschoolrijdster van C.J. Maks geheel valt buiten het kader van een kamerwand. Geen van beiden bedoelden in den beginne en in beginsel dienende kunst te geven; dit is de strekking der decoratieve kunsten. Omdat Van Wijngaerdt toevallig met groote kleurvlakken werkt in landschap enz., die doen denken aan de vlakschildering van decoratieve paneelen, daarom misstaan zij niet zoozeer boven eene moderne lambriseering. Zeker, een Jacob Maris slaat een gat in elken wand of muur, - zijn werk is absolute kunst, dient niet, schikt zich niet; zijn kunst is alleenheerschend, bij de gratie der Schoonheid.
Maar is het nu niet al te naïef van een modern bouwmeester, zoo enthousiast te zijn, omdat een modern schilderij toevallig - en laten het er vele schilderstukken zijn - zich voegt naar zijn meubels en wanden? - De beantwoording van het moeilijke vraagstuk wordt niet toevalligerwijze gedaan. Laat men zich bewust worden, dat dit belangrijke probleem slechts in decoratieven zin kan worden opgelost.
D.B.
| |
| |
| |
Boeken & tijdschriften
Hugo van der Goes par Joseph Destrée Bruxelles et Paris, lirrairie d'art & d'histoire G. van Oest & Cie, 1914 prix 30 fr. Broché; 40 fr. relié
Dit boek heeft groote verdiensten en groote gebreken. Geen geringe verdienste is, dat het als eerste, samenvattende studie over den grooten Vlaamschen meester verschijnt. Als zoodanig begroeten wij het met vreugde. De schrijver geeft blijk van zeer uitgebreide kunsthistorische kennis, en heeft het aanzienlijke maar versnipperde materiaal, dat reeds over den kunstenaar bestaat, niet enkel met vlijt en kunde doorwerkt, maar ook met een schat van nieuwe gegevens en opmerkingen verrijkt. Wat hem boven menig archieven-snuffelaar en catalogus-compilator tot waarachtig kunsthistoricus verheft, is een echte, diepgevoelde liefde voor zijn onderwerp. Hij is een fijngevoelig mensch, die de kunsthistorie niet beschouwt als een dorre wetenschap, en niet hangen blijft aan het uiterlijke en stoffelijke, maar door te dringen weet in den geest, in de ziel van een kunstwerk, en er de meest wezenlijke beteekenis weet van te vatten en te doen verstaan.
Juist voor Van der Goes waren deze kwaliteiten een hoofdvereischte. Hij is, misschien, de meest fascineerende der Vlaamsche primitieven. De van Eycken mogen tronen in statiger ongenaakbaarheid, Van der Weyden moge ons ontroeren met dramatischer kracht, Memlinc moge ons vervullen met zachter en inniger bekoring, - Hugo van der Goes heeft iets zoo heel bijzonders. Hij weet in ons gemoed verborgen snaren te doen trillen, hij weet ons aan te grijpen met wondere harmonieën, zooals ons die slechts toeklinken uit de meest subjectieve muziek. Wat zou er terecht komen van een boek over zoo'n meester, geschreven door iemand die ongevoelig zou zijn voor dergelijke sensaties? Het ware niet anders geworden dan een skelet.
Joseph Destrée is met hart en ziel opgegaan in Van der Goes' kunst; hij heeft haar doorvoeld en begrepen, en menige beschrijving of beoordeeling die hij geeft, mag gerekend worden tot het beste en treffendste, wat ooit over onze Primitieven werd geschreven.
Het is mijne bedoeling niet, hier een overzicht te geven van de nieuwe opmerkingen, meeningen en inzichten die de schrijver aanbrengt, en nog minder om hierover in discussie te treden; zijn scherpe blik, zijn fijn gevoel voor karakter en stijl, zijn uitgebreide kennis, gesteund door een levendig visueel geheugen, maken hem tot een even ervaren als voorzichtigen gids. Zijne kenschetsingen zijn doordringend, zijn esthetisch commentaar is steeds ráák, zijne attributies of vergelijkingen zijn steeds beraden en gemotiveerd - en dáár waar men zijne conclusies een enkele maal niet kan aanvaarden, komt het meeningverschil meestal neer op een kwestie van persoonlijke opvatting of temperament.
Op een eigenaardigheid wil ik hier echter de aandacht vestigen. Destrée's werkkring aan het groote kunstnijverheidsmuseum te Brussel bracht mede, dat hij zich doorgaans eigenlijk minder bezig hield met schilderkunst, dan wel met de aanverwante vakken, als beeldhouw- en sierkunst, tapijtweverij, boekverluchting enz. Dit is hier geen nadeel, maar integendeel een groot voordeel gebleken. Immers, zijn gebied werd er door verruimd, het gaf hem een nieuwen kijk op zijn onderwerp, en hij was er door in staat het zoo sterke maar vaak miskende of verwaarloosde verband tusschen de schilderkunst en de zoo gezegd ‘toegepaste’ kunsten te doen uitschijnen. Dit brengt hem vaak tot verrassende opmerkingen en draagt in hooge mate bij tot de oorspronkelijkheid en de waarde van het boek. In het bijzonder wilde ik ook nog wijzen op het hoofdstuk: ‘De l'origine du Pathétique chrétien’ in den aanvang van het werk, en op de hoofdstukken die hij verder onder het opschrift ‘Etude d'ensemble’ vereenigt, en waarin achtereenvolgens behandeld worden: Compositie en Landschap, het Realisme van den Meester, de Teekenaar en de Schilder, de Plaats van den Meester. Hier wordt critische en esthe- | |
| |
thische arbeid van het beste soort geleverd - en ik weet waarlijk niet, wie beter en overtuigender zou hebben kunnen zeggen, wat hier over Van der Goes te zeggen viel.
Ik zeide dat het boek gebreken heeft - en ik kom daarop slechts schoorvoetend terug. Maar critische eerlijkheid dwingt mij er toe. Hoe groot de kwaliteiten dan ook zijn, die hier te waardeeren vallen, - het boek geeft al te zeer den indruk van in zijn geheel niet voldoende tot rijpheid te zijn gekomen. Het bevat overvloedig en voortreffelijk materiaal, maar dit materiaal is niet verwerkt tot een organisch en evenwichtig geheel. Met het drukken is blijkbaar begonnen, eer het handschrift geheel gereed was, en - wat erger is - eer alle gegevens verzameld en geordend waren volgens een vast plan. In de laatste hoofdstukken komt de schrijver telkens terug op wat reeds vroeger behandeld werd, tracht dit aan te vullen of te verbeteren, en verwekt daardoor een onbevredigenden indruk. Op de 250 blz. die het boek bevat, worden er bijna 30 ingenomen door ‘additions et corrections’; dit zegt genoeg.
Hoezeer we dit gemis aan orde en samenhang dan ook betreuren, - wij aanvaarden zijn gave zooals zij is: als een kostbare bijdrage tot de geschiedenis der Vlaamsche kunst. Ook de uiterlijke verzorging van het boek, uitgegeven in 4o formaat, met 85 voortreffelijke platen, verdient allen lof.
P.B.
| |
Stichting Rembrandt-huis Korte Gids (uitgeg. Januari 1916)
Gaarne vestigen wij de aandacht op de laatste uitgave van dezen kleinen Gids - een blijk der intelligente werkzaamheid van het bestuur der stichting. Een heugelijke mededeeling welke deze uitgave mocht bevestigen, is dat de Collectie Lebret-Veth, vroeger in het Rembrandthuis als bruikleen tentoongesteld, thans in eigendom aan de Stichting is overgegaan. Ook andere belangrijke aanwinsten, teekeningen zoowel als etsen, door schenking of aankoop verworven, zijn er vermeld, en bewijzen dat de verzameling staâg en systematisch wordt vermeerderd. Ten zeerste apprecieeren wij de korte, bibliografische verwijzingen, welke volkomen ‘up-to-date’ blijken te zijn, en waardoor het nut van dit boekje in niet geringe mate wordt verhoogd. Eén wensch: dat bij een volgende oplage de typografie er wat minder... nuchter zou uitzien.
B.
|
|