Onze Kunst. Jaargang 16
(1917)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
Het Nederlandsche stilleven
| |
[pagina 18]
| |
anderen studies met zwart krijt of waterverf voor zoo'n bloemstuk gemaakt, waarin we zien hoe de schilder er zich vooral op toelegt om den stand der bloemen, hun plaats in den ruiker te doen uitkomen. In de 18de eeuw zien we meeren meer dilettanten genoegen vinden in het schilderen van bloemen, waardoor de aesthetische waarde natuurlijk niet werd verhoogd; ook schilderde men niet meer uitsluitend bloemen als kabinetstuk ter versiering der woning, immers vele dienden ter illustratie van boeken of werden gebruikt als reclamemiddel voor den handel. Laten we thans zien op welke wijze het stilleven een geheel nieuwe periode van zijn ontwikkeling in de 18de eeuw in Frankrijk doormaakte. Chardin, Desportès, Oudry brachten er andere denkbeelden wat de compositie betreft, de verschillende soorten van stillevens namen ze echter van de Hollanders over. De voorwerpen op deze Fransche stillevens waren gering in aantal, het tegen elkaar leunen en het glijden van vroeger komt ook niet voor, alles staat uiterst stevig. Dat stevig staan der voorwerpen zagen we reeds in de 2de helft der 17de eeuw in Holland, maar in de 18de eeuw in Frankrijk wordt dit nog krachtiger weergegeven, doordat onze aandacht op het midden, op het zwaartepunt wordt gericht door middel van het puntig weergeven van de uiteinden der dingen en het scherp omlijnen van de voorwerpen. Een voorwerp wordt in de 18de eeuw in de eerste plaats beschouwd als iets dat ruimte inneemt, en 't is niet zoozeer om de stofuitdrukking te doen, zooals vroeger het geval was, noch om de belichtingen. Zoo gaat dan ook het weergeven van het stilleven als deel van het interieur verloren. De voorwerpen, waarvan dus voornamelijk de lichamelijkheid wordt weergegeven, staan in groepen bij elkaar; den voorgrond laat men gaarne leeg, dan komt er gewoonlijk een kleine groep van voorwerpen vóór de eigenlijke hoofdgroep, die op zijn beurt door de richting waarin de voorwerpen staan, in betrekking staat tot den achtergrond. Alle details zouden aan zulk een stilleven maar hinderen. Zoo geeft dus het Fransche stilleven de voorwerpen meer ontdaan van alle toevalligheden van het voorbeeld en voelen we er in de eerste plaats de soort der voorwerpen in. Het stilleven der 18de eeuw in Duitschland toont een zeer sterke Hollandsche invloed, nadat in de 17de vele Duitsche schilders bij Hollanders in de leer waren gegaan en vele Hollandsche zich in Duitschland gevestigd hadden. Men bleek er vooral weinig origineel in de compositie en het verschilde feitelijk alleen van het Hollandsche door de vele details en door hardere kleuren. Aan het einde der 18de eeuw | |
[pagina 19]
| |
toont zich het Duitsche stilleven onafhankelijker, wat het allereerst te bemerken is aan de voor Holland ongewone houdingen der dieren, die in Duitschland dikwijls deel uitmaken van het stilleven. J. VAN HUYSUM: Bloemenstuk. (National Gallery, Londen).
Terwijl Italië in de 17de eeuw een paar belangrijke stillevenschilders voortgebracht had en in Spanje Velasquez tot hen mag gerekend worden, had men in de 18de eeuw in het laatstgenoemde land eenige belangrijke stillevenschilders. Het zijn Goya en Menendez. Zij laten vooral de tegenstelling tusschen licht en donker sterk spreken en gingen door deze wijze van doen voort op de Hollandsche stillevens van de eerste helft der 17de eeuw. | |
[pagina 20]
| |
Keeren wij thans weer naar het Hollandsche stilleven terug, waarvan we de ontwikkeling nagingen tot aan het einde der 18de eeuw. Onderwerp en wijze van schilderen verschillen in de eerste helft der 19de eeuw weinig van den vorigen tijd. Het meest komen drukke en weelderige bloemstukken voor, zooals we ze van Van Huysum leerden kennen. G.J.J. van Os muntte in dergelijke composities boven zijne tijdgenooten uit en genoot om die reden tijdens zijn leven, maar ook nog lang daarna een groote vermaardheid. Hij leefde in de periode der romantiek, maar noch bij hem, noch bij de andere bloem- en stillevenschilders merken we veel van de ideeën van hunnen tijd, wat in zooverre begrijpelijk is, daar bloemen en voorwerpen zich weinig leenen tot het illustreeren van een verhaaltje, tot een subjectieve wijze van zien, zooals de romantiek dat wilGa naar voetnoot(1). De verdere geschiedenis van het Hollandsche stilleven hangt ten nauwste samen met de naturalistische kunst van de tweede helft der 19de eeuw in Frankrijk, een tijdperk, dat we daarom eerst wat nader willen beschouwen. Vóór c. 1850 schildert men in Frankrijk stillevens en bloemen, die sterk tegen de omgeving afsteken, zooals Delacroix en Perrachon deden. De afzondering, waarin zich de voorwerpen tegenover hunne omgeving bevonden, geschiedde door ze op het middenplan te plaatsen en door ze duidelijker dan die omgeving weer te geven. Iets nieuws voor het stilleven en het bloemstuk brachten Diaz e.a. omstreeks 1850-'60. Voor het eerst geeft men bloemen weer, zooals men ze in de natuur voor zich had: als een stuk uit de natuur, dat op zich zelf van belang is. De omgeving, in de voorgaande periode reeds van weinig gewicht, wordt nu geheel weggelaten. Courbet ging verder. De anecdote van dezen schilder en zijn leermeester Delacroix over het schilderen van rozen zonder dat men ze als voorbeeld voor zich had, toont reeds dat Courbet iets anders wilde dan deze. Courbet's kleuren zijn donker, bijna nog dezelfde die de romantiek gebruikte, doch in tegenstelling met de romantici was hij van meening, dat alle werkelijkheid geschikt was geschilderd te worden behalve misschien het afgrijselijke en abnormale en dat alles zoo natuurgetrouw mogelijk moest worden weergegeven. Daarom heeft hij ook in zijn stillevens, voorstellende o.a. appelen in een landschap, niet getracht iets te verfraaien en zijn alle details tot in de kleinste bijzonderheden door hem geschilderd. Het gevolg was echter, dat we | |
[pagina 21]
| |
haast niets anders zien dan die details, zoodat de compositie op ons niet den indruk van een geheel uitmaakt; doordat hij die details in veel mindere mate in het landschap aanbrengt, wordt die indruk bij ons nog versterkt. Realistisch is ook de kunst van de stillevenschilders Bouvin en Rousseau. De motieven van den eerste zijn nog bijna dezelfde die Chardin gebruikte, die ze op zijn beurt weer van de Hollanders had. De Franschen schilderden echter bij voorkeur de voorwerpen om hunnen vorm en namen daarom de typisch 17de-eeuwsche motieven, als opengesneden vruchten en afhangende citroenschillen niet over. Vollon's en Ribot's stillevens met visch hebben weer een sterk romantischen trek: de dieren liggen met gekromde staarten en open bekken, alsof er nog leven in was en geheel onwezenlijk is hunne belichting. J.B. CHARDIN: Stilleven. (Mauritshuis, Den Haag).
Manet was de eerste, die figuur en voorwerp zóó weergaf, dat ze één geheel uitmaakten met hunne omgeving. We kennen ook vele stillevens en bloemen van hem. Het zijn maar weinig voorwerpen, die hij samen tot een compositie vormt. Van een compositie zooals men die vroeger had, kan men dan ook hier niet spreken, het zijn schilderijen van een zorgvuldig uitgekozen gezichtspunt geschilderd, maar door de weinige details en de voortreffelijke stofuitdrukking zoo weer- | |
[pagina 22]
| |
gegeven, dat we tegelijkertijd het bijzondere geval en het algemeene van de soort waartoe het onderwerp behoort, gewaar worden. Manet's kleuren zijn buitengewoon licht, hij schildert in het volle zonlicht, iets wat zijne voorgangers nooit gedaan hadden. VINCENT VAN GOGH: Stilleven.
Aan Claude Monet's stillevens en de bloemstukken van Aug. Renoir hebben we vervolgens te denken. De laatste schildert uiterst fijn jaar op jaar de bloemen van ieder seizoen en hij weet bij ons vooral het gevoel van een groote weelderigheid op te wekken. Van nu af zien we in Frankrijk de bloemstukken en stillevens steeds talrijker worden; onder de schilders van deze onderwerpen rekenen we o.a. Fantin Latour. Men kan echter de ontwikkeling van het 19de-eeuwsche stilleven in Frankrijk niet volledig begrepen hebben zonder Paul Cezanne's werk te noemen. Cezanne's stillevens zijn in de eerste plaats composities van vormen en kleuren, in zijn werken is het intellect van den kunstenaar van grooter beteekenis dan in die van een zijner voorgangers en tijdgenooten, want zijn manier van schilderen baseert op meetkundige figuren en op theoretische kennis van de verschillende verhoudingen der kleuren. Het zijn dus weer gecomponeerde stillevens, doch niet op de manier der 17de-eeuwsche, noch op die der 18de, want het is Cezanne niet in de eerste plaats te doen om de stofuitdrukking, noch om de ruimte, die de voorwerpen ten opzichte van elkaar innemen, | |
[pagina 23]
| |
maar om de massa der lichamen. Deze is afhankelijk van vorm en kleur en om dus die massa uit te drukken, geeft hij scherpe contours om de uiterst fijn genuanceerde kleur heen, want door de kleur wordt de geheele plasticiteit van het voorwerp bij hem weergegeven. De onregelmatige vormen der dingen komen door een dergelijke wijze van schilderen sterk op den voorgrond, toch brengen ze geen onrust in Cezanne's stillevens, want er is volkomen evenwicht in de verdeeling der massa voorwerpen over de geheele ruimte. AUG. ALLEBÉ: Stilleven.
Bij Van Gogh vinden we het menschelijke, dat de kunst van dezen schilder in de eerste plaats kenmerkt, ook terug in zijn stillevens. Zijn schilderijen met afgesneden zonnebloemen; die, waarop een paar oude schoenen weergegeven zijn bijv., geven iets meer dan de uiterlijke verschijning der dingen, namelijk het verband waarin ze tot de menschen staan. Deze Hollander schilderde voornamelijk het nuchtere, het prozaïsche - wat een typisch Hollandsche eigenschap in de kunst is - maar met een temperament, zooals men maar zelden aantreft. Geen verhaaltje of anecdote is hier noodig om ons het verband te doen voelen tusschen de voorwerpen en den mensch, aan wien zij behooren. Van Gogh gaat verder dan de Fransche impressionisten, die hij zoo bewonderde; zijn onderwerpen zijn voor hem niet slechts onderdeelen uit de natuur, zooals hij deze, maar hij zag ze tevens als symbolen, als iets geestelijks dus. Ook de kleuren waren voor hem dergelijke symbolen. De ligging der voorwerpen en het gezichtspunt, van waar | |
[pagina 24]
| |
uit men de dingen ziet, weet hij te benutten om een speciale eigenschap der voorwerpen te accentueeren, bijv. om het uitgezakte van een paar schoenen of het verwelkte van bloemen weer te geven. Van Gogh's kunst staat als het werk van een buitengewoon sterke en eigenaardige persoonlijkheid boven de kunst van vele zijner tijdgenooten, maar zooals we zagen toch niet buiten hen, want zijn kunst komt voort uit die der Fransche impressionisten. FLORIS VERSTER: Stilleven.
In Holland begint ongeveer in 1880 onder invloed van Frankrijk een geheel nieuw tijdperk voor de kunst; het stilleven werd er weer van groot belang, zooals het dat ook in de 17de eeuw geweest was. Onder de schilders der Haagsche school was C. Bisschop degene, die in zijn interieurs voortreffelijk het stoffelijke der voorwerpen weet weer te geven, doch stillevenschilders had men eigenlijk onder de Haagsche schilders niet. Verscheidene telde men er daarentegen onder de Amsterdamsche kunstenaren. In de eerste plaats Aug. Allebé. Bij Allebé zijn het niet de fijne, teere kleuren, de haast te minutieuse stofuitdrukking der voorwerpen, zooals op de schilderijtjes van Bakker Korf voorkomen, maar stillevens van grooter formaat, waarop de voorwerpen plastisch, met hun natuurlijke kleur, en levendig vooral door de sterk opgezette glimlichten en impressionistische wijze van schilderen worden weergegeven. De begaafde vroeggestorven P. Meiners doet wat de compositie betreft aan Cezanne denken, zijn stillevens zijn meestal met een uiterst dunne laag verf, in weinig sprekende kleuren, met een fijn gevoel voor de kleinste nuances van licht en | |
[pagina 25]
| |
donker geschilderd. Ook Maria Vos schilderde ongeveer 1870 tal van stillevens - door Vincent van Gogh zeer bewonderd - zij muntte uit door krachtige en warme kleuren; het rood heeft den hoofdtoon op hare werken en voortreffelijk weet zij de Oostersche kleeden, het fijn doorschijnende van glaswerk tegen een met goudleer behangen muur te schilderen. P. MEINERS: Stilleven.
Tot de grootste stillevenschilders uit den laatsten tijd behoort in de eerste plaats Floris Verster. Zijn schilderijen met pioenen en hortensia's, zijn Oost-Indische kers en gloedvolle geraniums zijn zoo spontaan geschilderd, als geen ander het kende en getuigen tegelijkertijd van aandachtige studie. Soms maakt deze schilder teere en fijne teekeningen van een enkele bloem, staande in een glas en hij is hier even nauwkeurig als we hem elders breed en vlug te werk zien gaan. Ook W. de Zwart, Kamerling Onnes en Breitner zijn zeer begaafde stillevenen bloemenschilders van den allerlaatsten tijd. Hiermede zijn we dan aan het einde van de ontwikkeling van de geschiedenis van het Hollandsche stilleven gekomen. J.M. BLOK. |
|